Reactie op Vaktalen
Het op zich zelf alleraardigste artikel van de heren Woudstra en Steehouder in het november-nummer van vorig jaar noopt mij toch tot het maken van enige opmerkingen over ‘enkele vaktaalverschijnselen’.
In de eerste plaats lijkt het mij dat de hele reeks kenmerken die de schrijvers op blz. 98 opsommen, bekend zijn als uiting van ongeoefendheid in het gebruik van goed - in de betekenis van helder, bondig en dus gemakkelijk te begrijpen - Nederlands. Degenen onder hen die voor het bekend maken van hun gegevens en verslagen de Nederlandse taal gebruiken, leren al doende vaak hoe het beter kan; de zeer velen die voornamelijk in de Engelse taal publiceren vaak ook, tenminste indien zij zelf direct in deze taal schrijven en de hoge eisen ontdekken die Engelsen stellen aan de taal die in hun wetenschappelijke tijdschriften verschijnt.
Ten tweede: Het voorbeeld van de arts die appendicitis zegt in plaats van blindedarmontsteking is ongelukkig. Die dokter doet dit in hoofdzaak, omdat blindedarmontsteking een foute benaming is voor een ontsteking van het wormvormige aanhangsel van de blinde darm. Appendicitis is dus juist en veel gemakkelijker te gebruiken dan de eindeloze reeks letterklanken, die voor een juiste Nederlandse benaming nodig is. Zodra de arts cor zegt voor hart, rhinitis voor verkoudheid, of gaster voor maag, speelt hij de rol van ‘vakman’.
Ten laatste: Het woord wetenschapper in Onze Taal te vinden, vind ik om meer dan één reden onplezierig. Het is een woord dat gelukkig niet in het ‘groene boekje’, in Koenen-Endepols en ook niet in mijn (voorlaatste druk van) Van Dale voorkomt. Het is een germanisme naar een ook in het Duits bestreden woord. In het Nederlands is het gewoon onzin. Niemand schapt immers weten. Ik betwijfel, met vele Duits sprekende, wetenschappelijk werkende collega's, of veel mensen van dat slag zo hoogmoedig zijn, dat ze, als uitoefenaren van hun vak, als ‘Schaffers’ van ‘Wissen’ te boek willen staan.
Het beste bewijs van het tegendeel is al dat o.a. in Zwitserland deze lieden de voorkeur geven aan de naam ‘Wissenschaftler’. Wissenschafteln betekent dan ook ‘zomaar wat aan wetenschap doen’. Liever echter sieren zij zich met eenvoudigere epitheta, zoals Forscher, net als beoefenaren van meer of minder exacte wetenschappen in dit land, die best beseffen dat maar een heel klein deel van hun dagelijkse taak in beslag genomen wordt door het ‘Schaffen’ van weten.
Moge dit afschuwelijke germanisme met meerdere (voor verscheidene) soortgenoten gelijk (voor meteen) uit onze taal (en uit Onze Taal) worden afgebouwd (voor verwijderd).
L.B.W. Jonkees, Amsterdam