Wielertaal
Bij het gebruik van de taal hangt het er natuurlijk een klein beetje van af in welke kringen je verkeert. Toch speelt zich daarbij de laatste jaren iets merkwaardigs af: de grenzen vervagen.
Enerzijds is er het probleem dat specialisten van verschillende disciplines elkaar niet meer begrijpen, omdat het jargon van de een de ander volkomen vreemd is. Anderzijds treedt er ook ‘vervuiling’ op: termen, eigen aan een bepaalde groep, worden door een andere categorie overgenomen. We kennen dit verschijnsel al lang: wij, Nederlanders, zijn immers begiftigd met een omgangstaal waarin met name de scheepsterminologie een grote rol speelt. Tal van dagelijks gebruikte plastische uitdrukkingen stammen uit dat roemrijke verleden.
In dat opzicht kan het bijna geen toeval zijn, dat de goede luisteraar in onze taal steeds meer termen uit de wielersport tegenkomt. De hernieuwde opkomst van de fiets - voor gezondheid, voor ontspanning, om financiële redenen, om het milieu te sparen - lijkt daaraan ten grondslag te liggen. Ook zal men - analoog aan ons zeevaart-verleden - de faktor ‘succes in de wielersport’ niet buiten beschouwing mogen laten. Zeker niet als men de relatie in tijd ziet tussen de resultaten van Nederlandstalige wielrenners en het optreden van dit fenomeen. Bovendien zal men in dit opzicht de indringende kracht van media als radio en televisie niet mogen onderschatten. In dit verband herinnere men zich de ‘Kneet-story’, die menige bloemrijke uitdrukking uit de wielersport gemeengoed maakte.
Interessant zou dit alles eigenlijk niet zijn, tenzij men de betekenissen in de wielersport en in gewoon taalgebruik naast elkaar zet. Dan blijkt het karakter van de termen in de niet-wielertaal veranderd en vooral meer absoluut geworden. Als voorbeeld: ‘Wat wil je met een lekke pneu?’ Bedoeld was in het spraakgebruik ‘Hij komt niet meer vooruit,’ terwijl in de wielerwereld een lekke band alleen maar een tijdelijke tegenslag is, die - mits niet op een fataal moment - met wat inspanning en hulp in de regel goed te corrigeren is.
De tijdens wielerkoersen gebezigde term ‘Tijd van hem pakken’ betekent inlopen op iemand. In de omgangstaal heeft het een pregnanter betekenis: het beter vertonen dan een ander.
Deze voorbeelden tonen al aan dat het gewone spraakgebruik aan de termen een meer onherroepelijke, meer definitieve inhoud toekent dan in de wielersport gebruikelijk is. Oordeelt u zelf over de volgende genoteerde voorbeelden: (T-gebruik in de omgangstaal; W - wielerterm)
Dat is een stampert
- iemand die met doordrammen iets probeert te bereiken
- iemand die op kracht in plaats van op souplesse fietst
Dat is afzien geblazen
- dat moet nu eenmaal gebeuren
- doorrijden en zien dat je heel het eind haalt
Hij is een wieltjesplakker
- iemand die in de luwte van een ander blijft rijden
Hij is gezien
- tijdelijk verslagen met de kans nog terug te komen
Een waterdrager
- sul, te dom voor initiatief
- renner die het zware werk moet doen
Hij moet een tandje kleiner
- hij moet zijn bewegingsritme handhaven
Hij rijdt in het geel
- hij wordt bejubeld en geprezen
Laten we kettingen
- elkaar helpen uit een probleem te komen
- om beurten vooraanrijden en het tempo aangeven
Deze verandering in betekenis lijkt op het eerste gezicht vreemd. Maar relateert men de uitdrukkingen aan wat de niet-fietser waarneemt - op zijn scherm, van de radio of in de krant - dan blijkt de betekenisverandering meer te berusten op het resultaat dan op de oorspronkelijke actie. In zoverre heeft de gebruikstaal dus gelijk te kiezen voor een meer absolute betekenis. Maar het klinkt de ingewijde wel raar in de oren.
Ik zou alleen niet weten wat de gebruikstaal moet beginnen met de kreet die mij onlangs, tijdens een forse toertocht, werd toegeroepen door een van mijn ploeggenoten: ‘Nou jij effe fliegies ete!’ Dat zou dan hetzelfde kunnen zijn als ‘het voortouw nemen’. Het is maar dat u het weet!
E.W. Hoonakkker
communicatie-specialist
Oss