Spelling-blindheid
Vereenvoudiging van onze spelling beoogt - het woord zegt het al - overbodige letters af te schaffen en met zo weinig mogelik tekens de (gesproken) woorden aan te duiden. Waarom zouden we ook niet zuinig zijn op letters? Dat spaart onnodig drukken of schrijven, dat is in één woord efficiënt. Wat kan daar op tegen zijn? Twee redenen, die wel aangevoerd worden, noem ik. 1. Het woordbeeld geeft geen aanwijzing meer omtrent de afstamming van het woord, m.a.w. er is niet meer (aan) te zien, wat het eventueel betekent of uit welke taal het is opgenomen, kort gezegd: de etymologie wordt verduisterd of totaal onvaststelbaar. Dit argument wordt ontzenuwd door het feit, dat de spelling een practies doel heeft, het dageliks schriftelik gebruik moet dienen van de doorsneegebruiker, voor wie de afleiding van een term niet interessant is. De geleerden hebben belangstelling voor de geschiedenis van een woord en beschikken voor hun studie over het materiaal in oude bronnen. 2. De nieuwe (papieren) gedaante van het woord staat zo raar, je kijkt er zo vreemd tegenaan. Dit bezwaar is een kwestie van wennen: na een korte spanne tijds is de gebruiker - schrijver en lezer - gewend en het oude schriftbeeld ontwend.
Het woordbeeld is de zeer onvolkomen en gebrekkige poging om met dode letters (tekens) het levende, gesproken en klinkende woord aan te duiden en op te roepen in de geest van de lezer. Hoe dit geschiedt, is van secundair belang. Efficiënt is, dat elk letterteken te veel bij het practiese schrijven vermeden wordt. Wat overbodig is, kan gemist worden. Vandaar: odeklonje i.p.v. eau de cologne. Verandering van spelling verandert de taal (zelf) niet; die blijft bij welke spellingwijziging ook onaangetast. Taalveranderingen hebben plaats in de mond van de gebruikers, door welke oorzaak dan ook. Spellingwijziging kan vergeleken worden met het gelijkzetten van een klok, die is gaan achterlopen, gebeurt door bewust menselik ingrijpen.
Als we in het licht van het vorenstaande een reactie van G.A. v.d. Groep te Rijssen bezien, dan moeten we tegen de daarin gehanteerde terminologie en de daarin voorgestane zienswijze op taalkundige gronden bezwaar maken. Zijn bijdrage onder het opschrift ‘ONZE TAAL’ in de N.C.R.V.-Gids van 21.5.'77 kan een taalkundige niet voor zijn rekening nemen. Hij betoogt, dat taal meer is dan spraak alleen en wel een stuk ‘cultuur-eigen’ bezit. Wij spreken, zo zegt hij, dan ook van ‘onze’ taal. ‘Ons Nederlands is doorspekt van vreemde woorden. Deels door de Franse overheersing, deels doordat wij overal in de wereld onze voelsprieten hebben, deels door... lui te zijn.’ Hij is evenwel niet tegen het gebruik van vreemde woorden, blijkens zijn slotzin: ‘Wij mogen rustig vreemde woorden gebruiken, maar ze niet verminken.’ Eerder verklaart hij, dat het niet verkeerd is, vreemde woorden te gebruiken, maar we moeten die cultuur-woorden uit dàt land laten zoals ze zijn. Hij is blijkbaar geen tegenstander van spellingvereenvoudiging, maar wel tegen anders schrijven van vreemde woorden, dus in onze taal gebruikelike, maar aan andere talen ontleende termen. Hij stelt vast, dat in onze ‘couranten’ (‘weer een cadeau van Frankrijk’) in veel advertenties woorden zwaar verminkt afgedrukt staan. Als vbb. noemt hij buro of kado, wat ‘gewoon pijn aan de ogen’ doet. Nog verklaart hij, dat onze eigen taal genoeg gelijk-betekenende woorden, synoniemen heeft, bij welk laatste woord hij zijn hart vasthoudt, dat ‘men’ ook dit woord nog gaat verminken.
Het foutieve van de taalbeschouwing van de schr. is, dat hij de schrijfwijze van een woord verwart met het woord zelf en meent, dat een andere spelling het woord verandert. Als we van het fra. ‘courant’ krant hebben gemaakt, is er sprake van een samentrekking en is het woord zelf van tweelettergrepig éénlettergrepig geworden. Beide vormen worden nog gesproken en geschreven. Maar waarom moeten vreemde woorden van spellingvereenvoudiging uitgesloten worden? We assimileerden ze toch in onze cultuur? Kortom: door een eenvoudiger spelmanier wordt het woord zelf helemaal niet verminkt, het blijft ongewijzigd. Wie dit toch blijft volhouden, lijdt aan spelling-blindheid, een ongeneeslike (?) en onuitroeibare (?) ziekte.
G.J. Uitman, Zeist