Taalbeschrijving of taalvoorschriften?
In haar openingsartikel ‘Taalverkeer(d)’ (Onze Taal 46 no. 4, april 1977) stelt de nieuwe redactie het begrip taalkundig juist aan de kaak. Zij meent dat de taalkunde alleen maar constateert en beschrijft, doch niet over criteria beschikt om een uitspraak te doen over juist of onjuist.
Het komt mij voor dat dit standpunt de werkelijkheid maar ten dele recht doet. Hoewel de taal geen sluitend logisch systeem is, bevat zij toch vele logische trekken. Dat moet ook wel, wil zij de functie kunnen vervullen van algemeen aanvaard communicatiemiddel onder een grote groep mensen. Deze functie veronderstelt een aantal algemeen aanvaarde regels waaraan men zich houdt bij het formuleren van zijn gedachten. Men kan van een onjuistheid spreken wanneer een spreker of schrijver ongewild - bij voorbeeld doordat hij het geheel van een zin niet overziet - tegen een van deze regels zondigt. Dat zondigen is dan het gevolg van een aanwijsbare gedachtenfout. Een voorbeeld van een type dat men in de dagbladen nogal eens tegenkomt: ‘Met name de moeizame gang van zaken bij de sanering van Akzo-vezeldochter Enka-Glanzstoff hebben het Westduitse concern huiverig gemaakt voor zo'n operatie’ (NRC 20 mei 1977). Het is duidelijk dat het werkwoord hebben behoort bij het onderwerp de... gang van zaken en dus heeft moet zijn. Wij hebben hier het voorbeeld van een elementaire grammaticale fout en er is wel degelijk een criterium om juist en onjuist te onderscheiden.
Een ander voorbeeld moge ik aan het genoemde openingsartikel zelf ontlenen. Ik bedoel de zin: ‘het gaat er daarbij niet zozeer om bekeuringen te maken op grond van overtredingen maar om het streven van veel taalgebruikers aan te sluiten bij wat andere taalgebruikers welvoeglijk vinden...’ Het eerste deel van de zin is gebaseerd op de uitdrukking het gaat er om te..., het tweede deel op de uitdrukking het gaat om. De schrijvers hebben naar mijn mening de beide uitdrukkingen niet duidelijk onderscheiden en daardoor gemeend dat zij het gaat in het tweede deel niet behoefden te herhalen. In het eerste deel staat echter het gaat er en volgens de in het Nederlands gangbare gewoonten bij de vorming van beknopte zinnen wordt dit geheel in het tweede deel stilzwijgend opnieuw verondersteld, zodat dit tweede deel impliciet luidt: maar het gaat er om het streven... Dit is niet bedoeld; de verwarring had voorkomen kunnen worden door er voluit te schrijven maar het gaat om het streven... Ook hier hebben we naar mijn mening te maken met een aantoonbare onjuistheid; het criterium is gelegen in de in het Nederlands gangbare regels.
Deze twee voorbeelden mogen aantonen dat er, althans op het grammaticale en syntactische vlak, wel degelijk regels zijn om juist en onjuist aan af te meten. Deze regels berusten op een soms oeroud, algemeen gebruik en zijn dikwijls eenduidig - er is maar één oplossing mogelijk. In vele gevallen is er dan ook over juist en onjuist geen verschil van mening en ontstaan de fouten slechts door onzorgvuldigheid. Er zou echter reeds veel gewonnen zijn als, mede door de bijdrage van Onze Taal, deze categorie van onjuistheden, bij voorbeeld in het taalgebruik der openbare media, minder zou gaan voorkomen.
J.A. Klaassen, Waalre