werking en advies zal volgens het mandaat van de werkgroep breed opgevat moeten worden. Het gaat om de taal als instrument van het maatschappelijk verkeer. Zo'n brede benadering sluit echter de wetenschappelijke en theoretische aspecten niet uit. De kennis, ervaring en visie van onder meer letterkundigen, linguisten, taalsociologen, onderwijzers en leraren, vormingswerkers, bibliothecarissen, jeugdleiders, journalisten en medewerkers van radio en televisie, zullen in het orgaan van samenwerking en advies tot gelding moeten komen. Het zal in de eerste plaats adviesorgaan voor de twee regeringen zijn, maar ook voor andere overheidsorganen en instanties en voor particuliere organisaties. Tenslotte, maar zeker niet in de laatste plaats zal het een coördinerende functie moeten hebben. Tegen de achtergrond van deze opdracht heeft de werkgroep een ontwerp-tekst met memorie van toelichting voor zo'n taalunieverdrag opgesteld, waarbij zij zich op het technischjuridische vlak heeft laten leiden door soortgelijke internationale publiekrechtelijke verdragen en instellingen. De memorie van toelichting gaat uitvoerig in op de verschillende aspecten van het taalunieverdrag. Met de eenheid van de Nederlandse taal en het Nederlandse taalgebied als uitgangspunt, zal naar het oordeel van de werkgroep de integratie van Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België op alle terreinen waar de taal een instrument is van cultureel en maatschappelijk verkeer, dienen te worden bevorderd.
Voorts behoren de studie en de verspreiding van de Nederlandse taal en letteren buiten Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België gemeenschappelijk te worden aangemoedigd, terwijl ook de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal bevorderd dienen te worden. Op grond van deze doelstellingen zal het taalunieverdrag zowel moeten voorzien in een gemeenschappelijk en bindend beleid op het gebied van taal en letteren en daarmee samenhangende aangelegenheden, als ook in de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan van samenwerking en advies op de gebieden door het verdrag aangeduid.
Het verdrag voorziet in de instelling van een Comité van Ministers, waarvoor in de eerste plaats de leden van de regeringen der beide landen belast met onderwijs, cultuur en wetenschapsbeoefening in aanmerking moeten komen. Met de instelling van een dergelijk Comité van Ministers wordt aangeknoopt bij de bestaande praktijk van periodieke bijeenkomsten van de ministers van cultuur en onderwijs in Nederland en Nederlandstalig België.
De werkgroep adviseert voorts tot de oprichting van een Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling op de staatsrechtelijke grondslag van een verdrag. Aangezien het mandaat van de werkgroep de opdracht bevat een concreet en gedetailleerd voorstel te ontwerpen voor het op te richten gemeenschappelijk orgaan, heeft de werkgroep tevens de ontwerp-statuten van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, met toelichting, opgesteld. De werkgroep heeft daarbij de voorkeur gegeven aan de term ‘letteren’ boven de term ‘letterkunde’ uit het mandaat. Zo geeft de naam van de Raad reeds aan, dat hij zich niet streng behoeft te beperken tot literatuur, maar zich zo nodig ook kan bewegen op de moeilijk precies aan te geven grensgebieden die de literatuur aan alle zijden omgeven.
Deze Raad zal tegen de achtergrond van de in artikel 4 van de Statuten geformuleerde doelstellingen naar het oordeel van de werkgroep tot taak hebben:
1. | advies uit te brengen aan het Comité van Ministers of aan derden; |
2. | een concept-beleid te ontwerpen op het gebied van taal en letteren in de ruimste zin; |
3. | aanbevelingen te doen omtrent de samenwerking en coördinatie van bestaande of op te richten instellingen van de Nederlandse taal en letteren. Voorts kan het Comité van Ministers de Raad desgewenst belasten met uitvoerende taken. |
Verder wordt ingegaan op diverse juridische en organisatorische aspecten, terwijl tevens de integratie van de thans reeds bestaande Conferentie der Nederlandse Letteren bepleit wordt.
De werkgroep beseft tenslotte dat het sluiten van een taalverdrag een tijdrovende procedure inhoudt. Zij geeft de beide regeringen derhalve dringend in overweging, vooruitlopend op de totstandkoming van het verdrag, over te gaan tot instelling van een voorlopige Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, opdat dit orgaan van advies en samenwerking zo spoedig mogelijk met zijn werkzaamheden zal kunnen beginnen. Overigens is de werkgroep van mening, dat het aanbeveling verdient een kleine begeleidingscommissie in te stellen die belast wordt met de praktische verwezenlijking van de voorstellen.
De werkgroep is ervan overtuigd dat de regeringen met het sluiten van het taalunieverdrag een daad van historische betekenis zullen verrichten, aangezien daarmee de eenheid van de Nederlandse taal, die zo lang als gevolg van de staatkundige scheiding werd bedreigd, definitief tot stand kan worden gebracht. Uiteraard dient men daarbij in het oog te houden dat het Nederlandse taalgebied zich niet beperkt tot de grenzen van België en Nederland. Het rapport van de commissie bevat tevens de uitgewerkte concepten voor een Memorie van Toelichting bij het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie, de Statuten van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, en Aantekeningen bij die Statuten.