Onze Taal. Jaargang 46
(1977)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[Nummer 6] | |
Het ontwerp voor een Nederlandse Taalunie en de taalzorgRedactie: Onlangs is het ontwerp voor een Nederlandse Taalunie verschenen. Dat is het rapport van de werkgroep ad hoc inzake de oprichting van een Belgisch-Nederlands orgaan van samenwerking en advies op het gebied van de Nederlandse taal en letterkunde. De redactie heeft een Belg en een Nederlander uitgenodigd hun commentaar op dit rapport te geven. Hieronder vindt u de Belgische bijdrage.
Het Ontwerp voor een Nederlandse TaalunieGa naar eind1) voorziet o.m. in de oprichting van een Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (in het vervolg van dit artikel afgekort tot RNTL), een instelling die rechtspersoonlijkheid bezit op de staatsrechtelijke grondslag van een verdrag. De Raad heeft tot doel het bevorderen van o.a. - de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal - de integratie van Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België op het terrein van de Nederlandse taal. De Raad is in eerste instantie een adviesorgaan, maar hij kan belast worden met uitvoerende taken. Hij bestaat uit een algemeen en een dagelijks bestuur. Taalzorg wordt in Artikel 9 van de Statuten van de Raad genoemd als één van de sectoren die bij de samenstelling van het Algemeen Bestuur dienen vertegenwoordigd te zijn. De Raad is in de eerste plaats adviesorgaan voor het Comité van Ministers, dat bestaat uit ten minste twee Belgische en twee Nederlandse bewindslieden, maar hij kan desgevraagd ook advies uitbrengen aan derden. Volgens de aantekeningen bij de Statuten van de Raad moet men ook vanwege andere overheidsorganen en vooral van particuliere zijde om adviezen kunnen aankloppen. ‘In het algemeen’, aldus de aantekeningen, ‘moet bij deze adviezen aan derden niet gedacht worden aan beantwoording van vragen hoe iets gespeld dient te worden, of dit of dat “goed Nederlands” is enz. Om in deze, overigens heel duidelijke behoeften te kunnen voorzien, is het denkbaar dat een taaladviesbureau in het leven geroepen wordt, al dan niet rechtstreeks ressorterend onder de Raad’. De oprichting van een taaladviesbureau is één van de uitvoerende taken waarmee het Comité van Ministers de Raad kan belasten. De opstellers van het Ontwerp zijn bijzonder gelukkig geweest in de keuze van hun woorden, waar ze het hebben over de sector ‘taalzorg’ en over ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal’. De betekenis van beide woorden is zo ruim dat duidelijk meer bedoeld wordt dan de taalzuivering, die vooral in Vlaanderen nog met een zekere animo beoefend wordt en waarvan de neerslag te vinden is in boekjes die niet het verantwoorde maar het algemene, correcte, goede, verzorgde en zelfs het keurige taalgebruik propageraGa naar eind2).
Taalzuivering is, zeker in Vlaanderen, een noodzakelijk kwaad: beslist een kwaad omdat ze neerkomt op ‘repressieve taaldestructie’Ga naar eind3); mogelijk een kwaad dat noodzakelijk blijft, zolang het taalaanbod gekenmerkt wordt door gallicismen en purismen die niet in het Algemeen Nederlands voorkomen, door woorden en uitdrukkingen die in het Algemeen Nederlands in onbruik zijn geraakt of door eigenaardigheden die typisch zijn voor het Zuidnederlandse gebied in zijn geheel of een deel ervan. Merkwaardig is, dat de taalzuiveraars in Vlaanderen de term taalzuivering ongaarne gebruiken. Waarschijnlijk vermijden ze het woord omdat ze vrezen als puristen gedoodverfd te worden. Taalzuivering wordt in Vlaanderen bij voorkeur bedreven onder de benaming taalbeheersing. De lessen taalbeheersing in het voortgezet onderwijs en de colleges taalbeheersing in bepaalde richtingen van het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zijn hoofdzakelijk aan taalzuivering gewijd. Ook het gerenommeerde tijdschrift Taalbeheersing in de administratie neemt vooral informatie over taalzuiverheid op. Dit alles | |
[pagina 54]
| |
wil nog niet zeggen dat taalbeheersing voor de Vlamingen een synoniem is van taalzuivering: taalbeheersing moet te kennen geven dat niet alleen ‘fouten’ worden verbeterd, maar dat ook nieuwe uitdrukkingen en woorden worden gesignaleerd. Taalbeheersing heeft dus een ruimere betekenis dan taalzuivering. Deze betekenis wijkt echter aanzienlijk af van die welke het woord vandaag de dag in Nederland heeft. Het verschil komt hierop neer dat de ‘taalbeheersers’ in Vlaanderen bijna uitsluitend het normatieve en in Nederland vooral het communicatieve aspect van het taalgebruik beklemtonen. Aan sommige Nederlandse universiteiten kunnen de studenten in de Neerlandistiek taalbeheersing als afstudeerrichting kiezen. In deze afstudeerrichting gaat de aandacht vooral uit naar het vergroten van de vaardigheden die de verbale communicatie bepalen. Dat zijn dus niet alleen de spreek- en schrijfvaardigheid, maar ook de luister- en leesvaardigheid. De belangstelling voor het communicatieve aspect van het taalgebruik in Nederland en voor het normatieve in Vlaanderen wordt duidelijk geïllustreerd door de richting die de overheidsbemoeiing met het taalgebruik in de twee delen van ons taalgebied uitgaat: in februari 1970 werd bij het ministerie van Nederlandse Cultuur een Raad voor Taaladvies ingesteld, met als opdracht ‘de Nederlandstalige Gemeenschap in België permanent van advies te dienen in zaken die verband houden met de bevordering van de kennis en het goede gebruik van de Nederlandse taal’; in Nederland is in 1973 de Commissie Duidelijke Taal (in alledaagse omgang vaak Commissie Vondeling) ingesteld om het taalverkeer tussen de overheid en de burgers te helpen verbeteren. Bij de Raad voor Taaladvies kunnen Vlamingen terecht met de moeilijkheden waarmee ze te kampen hebben als ze correct Nederlands willen spreken of schrijven. Ze vernemen in antwoord op hun telefonisch of schriftelijk gestelde vragen hoe het hoort in het A.B.N.. De Commissie Duidelijke Taal moet ertoe bijdragen dat de teksten waarmee de overheid zich tot de burgers richt, in begrijpelijke taal zijn gesteld. In het Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie worden de woorden taalzuivering en taalbeheersing geen enkele keer gebruikt. Het is duidelijk dat met taalzorg bedoeld wordt: de zorg voor een correct maar ook efficiënt taalgebruik.
Correct is wat niet afwijkt van de geldende regels. Alleen in zoverre als die regels dezelfde zijn voor het hele Nederlandse taalgebied is correct Nederlands overal, dus ook in Vlaanderen, synoniem met algemeen Nederlands. Wat de taalzuiveraars in Vlaanderen als ‘correct’, ‘goed’, ‘verzorgd’ en ‘keurig’ Nederlands propageren is de standaardtaal van boven de Moerdijk, al breekt de een of ander wel eens een lans voor zuidelijke schakeringen. De Vlaamse taalzuiveraars zetten zich dus sedert lang in voor ‘de integratie van Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België op het terrein van de Nederlandse taal’. Ook de RNTL wil deze integratie gaan bevorderen. De Raad kan daarin echter veel verder gaan dan de taalzuiveraars omdat hij adviesorgaan is voor het Comité van Ministers. In de Aantekeningen bij de Statuten van de RNTL lezen we dat met ‘integratie’ in de Ontwerp-tekst van het Verdrag bedoeld wordt: ‘de verwijdering van alle belemmeringen die de Nederlandstaligen hinderen bij hun onderling verkeer’. Als concreet programmapunt wordt in de Memorie van Toelichting bij het Verdrag genoemd ‘de bevordering van gelijkheid in terminologie in vooral ambtelijk gebruik en het onderwijs’. Wat de spelling betreft is de integratie ongetwijfeld bevorderd doordat de voorkeurspelling bij het onderwijs en in de overheidsdiensten verplicht is gesteld. Een gelijkaardige maatregel zou kunnen worden genomen op terminologisch gebied. Andere gebieden waarop de RNTL advies zou kunnen uitbrengen zijn de uniformering van de titulatuur en de officiële benamingen van openbare ambten, instellingen enz. De titel van de vertegenwoordiger des Konings in een provincie is in België Gouverneur, in Nederland sedert 1848 officieel vervangen door Commissaris des Konings. De Commissaris der Koningin spreek je boven een brief (nog altijd) aan met ‘Hoogedelgestrenge Heer’ (of ‘Excellentie’), de Provinciegouverneur met ‘Mijnheer de Gouverneur’. Onderwijzers worden in Vlaanderen gevormd aan een normaalschool, maar in Nederland was de wettelijke term tot voor kort kweekschool (nu pedagogische academie). De Brusselse zusterinstelling van de Rekenkamer in Den Haag heet Rekenhof. De Nederlandse gemeenten worden bestuurd door een college van burgemeester en wethouders, de Vlaamse door een schepencollege. Vergelijk verder: Raad van Arbeid en werkrechtersraad, Koninklijke Marine en Belgische Zeemacht, Rijkswaterstaat en Bruggen en Wegen, Postchèque- en girodienst en Bestuur der Postchecks, minister-president en eerste minister, Tweede Kamer en Kamer van Volksvertegenwoordigers enz. enz... De eenmaking van de titulatuur zal wel geen problemen scheppen: de omslachtige, hoogdravende Nederlandse titulatuur raakt toch uit de tijd. De officiële benamingen zijn een moeilijker vraagstuk. Niet alleen de traditie staat de eenmaking ervan meestal in de weg; het is ook niet gemakkelijk om een criterium te vinden op grond waarvan het mogelijk is te bepalen of een Belgische officiële term de pendant is van een Nederlandse. De eenmaking van de bestaande officiële terminologie is misschien een utopie. Dat neemt echter niet weg dat de RNTL ervoor zou kunnen zorgen dat voor nieuwe vergelijkbare instellingen, functies enz. in Nederland en Vlaanderen in de mate van het mogelijke dezelfde benaming wordt gekozen. Ook inzake de schrijfwijze en de alfabetisering van de familienamen met een voorzetsel en/of een lidwoord als aanloop, zou de RNTL advies kunnen geven, want ook op dit gebied is er geen eenheid tussen Nederland en Vlaanderen: de Nederlanders schrijven in een alfabetische lijst Perre, R. van de, de Vlamingen Van De Perre, R. In Vlaanderen komen van deze types van namen bovendien een aantal spellingsvarianten voor. In casu: Van de Perre, Vande Perre en VandeperreGa naar eind4). Er zijn zeker nog andere gebieden waarop de RNTL verdienstelijk werk zou kunnen leveren, maar ‘de verwijdering van alle belemmeringen die de Nederlandstaligen hinderen bij hun onderling verkeer’, blijft voorlopig toch wel een wensdroom. In Vlaanderen weet men gewoon te weinig af van Nederland en vice versa. De meeste Vla- | |
[pagina 55]
| |
mingen kunnen zonder moeite een roman van W.F. Hermans lezen, maar niet Vrij Nederland of de NRC. Dat komt doordat zij onvoldoende bekend zijn met de Nederlandse instellingen en met de Nederlandse actualiteit. De verspreiding van wat elementaire Nederlandkunde via de school, de radio en de televisie zou in Vlaanderen een aantal van die ‘belemmeringen’ uit de weg ruimen waarvoor het soort taalbeheersing dat er nu bedreven wordt geen oog heeft. Voor de doeltreffendheid van het receptieve taalgebruik is het even belangrijk dat een Vlaming weet wat de VAD, de Bijlmermeer en het C.D.A. zijn, als dat hij de woorden shag, gein en de uitdrukkingen er balen van hebben en iemand de wacht aanzeggen begrijpt. De RNTL zal in de sector ‘taalzorg’ dan ook weinig bereiken als hij zijn activiteiten niet kan ontplooien tegen de achtergrond van een breder opgevatte, niet tot de taal en de letteren beperkte culturele integratie. P. van Hauwermeiren, Hekelgem |
|