Over spelling is het laatste woord nog niet gezegd
Over spelling is het laatste woord nog niet gezegd. Deze zin, of iets van gelijke strekking, is al heel wat keren uitgesproken. Steeds weer bleek zo'n voorspelling ook uit te komen. Opnieuw is de voorspelling uitgekomen door het verschijnen van een boeiend artikel van G. Geerts, J. van den Broeck en A. Verdoodt. Het artikel heet: ‘Successes and failures in Dutch spelling reform’, en is opgenomen in het boek Advances in the creation and revision of writing systems ed. J.A. Fishman, Den Haag/Parijs, 1977. De zesenzestig bladzijden van Geerts c.s. gaan over de geschiedenis van de Nederlandse spelling, over allerlei vroegere spellingen en spellinghervormers, over Siegenbeek en de spelling van De Vries & Te Winkel, over Kollewijn en Marchant, over het Groene Boekje en tenslotte over de Commissie Pée-Wesselings. Van de periode vóór 1947 geven ze alleen een samenvattend overzicht van wat daarover bekend is. Het belangrijkste stuk gaat echter over de veranderingen van 1947-1954 en over de voorstellen van de Commissie Pée-Wesselings van 1969. Daarbij ging het hun in de eerste plaats om de reacties op die veranderingen en voorstellen. Er is heel wat materiaal verzameld en geordend. Het is een echt wetenschappelijk artikel, met allerlei informatie die nauwkeurig verantwoord wordt maar die geen mens interesseert.
Bijzonder aardig is evenwel het overzicht van argumenten pro en contra spellingvereenvoudiging. Uit een grote verzameling kranteartikelen, opstellen, interviews, enz. hebben de auteurs de argumenten van voor- en tegenstanders bijeengelezen. Samen blijken dat er nog geen twintig te zijn. Dat betekent, dat in al die honderden artikelen uit de spellingstrijd steeds maar weer dezelfde argumenten gebruikt werden. Dat klopt met de ervaring van wie de discussies indertijd gevolgd heeft. Alle opgesomde argumenten zijn geijkt en vertrouwd. Als je ze op een rijtje zet, realiseer je je nog eens hoe weinig nieuws eronder is.
Een paar van de belangrijkste zijn bijvoorbeeld: spelling-onderwijs vergt veel te veel tijd op school en daarom moet de spelling eenvoudiger worden; een vereenvoudiging van de spelling tast het vertrouwde woordbeeld aan en zoiets bemoeilijkt het lezen; een nieuwe spelling doet afbreuk aan de banden met de ons omringende culturen en met eigen vroegere cultuuruitingen; spellingvereenvoudiging verkleint de sociale ongelijkheid. Het zou weinig moeite kosten er meer op te noemen. In het artikel van Geerts c.s. staan ze allemaal keurig bij elkaar. Gezien de grote hoeveelheid verwerkt materiaal, zal het gegeven overzicht wel tamelijk compleet zijn.
Het is goed om hierbij te bedenken dat de bedoelde wijzigingen en wijzigingsvoorstellen bijna geheel neerkomen op een systematischer toepassing van het fonologische principe: een één-op-één-verhouding tussen klank en letter. Hoewel Geerts en de zijnen dat niet noemen, is in vele discussies een verdere aanpassing van de spelling aan het spreken blijkbaar een doel op zichzelf. Een spelling die ‘fonologischer’ is, is alleen daarom al beter. Men zou dit het fonologische argument kunnen noemen.
De reeks argumenten typeert een spellingstrijd. De argumenten samen zijn als het ware karakteristiek voor wat er toen gaande was, ze geven daarvan een hoogst interessant beeld. De laatste jaren is er echter een en ander veranderd, waardoor het geschetste beeld niet meer geldt voor de situatie van nu. Hierbij kunnen we in het midden laten wat precies ‘de laatste jaren’ zijn. Het is voldoende om vast te stellen dat de accenten tegenwoordig anders liggen, dat er nieuwe geluiden klinken en oude verstommen, kortom dat het ‘klimaat’ nogal ingrijpende veranderingen heeft ondergaan. In het artikel van Geerts c.s. wordt daar natuurlijk niet over geschreven, want zij onderzochten een stukje geschiedenis. In verschillende opzichten waait de wind nu uit een heel andere hoek. Aan de hand van zes punten zal ik proberen dat te verduidelijken.
In de eerste plaats zijn er binnen de taalwetenschap belangrijke veranderingen geweest. Eén daarvan is dat de opvattingen over wat een foneem is, nogal veranderd zijn. Tegenwoordig zullen vele taalkundigen niet meer zo makkelijk als voorheen de fonemen van een taal aanwijzen. En wat ze dan uiteindelijk wèl een foneem noemen, is zo abstract dat dat niet best correspondeert met de gehoorde spraakklanken. De meningen zijn meer verdeeld dan ooit. Met als gevolg dat de overeenstemming over de taalkundige grondslag voor een fonologische spelling veel minder is geworden.
Een tweede kwestie is de toenemende twijfel over wàt eigenlijk een betere spelling is. Betekent dat, dat een spelling gemakkelijker te leren is, of betekent het dat ze zich beter laat lezen? Velen houden het er nu op, dat een spelling die kinderen gemakkelijk kunnen leren niet zo geschikt is voor een redelijk niveau van schriftelijk taalgebruik en dat, omgekeerd, een spelling die zich op dat niveau redelijk goed laat schrijven en lezen, voor kinderen te moeilijk is. Er schijnen aanwijzingen te bestaan dat een consequent fonologische spelling makkelijker te leren is, maar moeilijker om te lezen. Bij het lezen immers ontcijfert men niet letter voor letter, maar neemt men veel grotere gehelen waar: woorden of zelfs groepen woorden. Dan kan het belangrijk zijn dat de spelling ook iets van de structuur van de woorden aangeeft, desnoods ten koste van de nauwkeurigheid in het weergeven van de uitspraak. Voor de lezer gaat het erom, dat de spelling datgene biedt wat hij als lezer nodig heeft. Welnu, dat is vermoedelijk