Wat heb ik eraan?
Al jaren adviseer ik mijn cursisten, studenten en leerlingen een abonnement te nemen op Onze Taal. ‘Wat heb ik eraan?’ is dan een veelgehoorde vraag. Ook voor mezelf is die vraag interessant, dus: ‘Welke informatie in het blad is voor mij, docent technisch taalgebruik en voordrachtstechniek, van zodanig belang gebleken dat ik die op een of andere wijze doorgeef aan chemici, h.t.s'ers, verpleegkundigen (of verpleegsters/ers?), technisch schrijvers en cursisten van vele bedrijven?’ Ik heb Onze Taal erop nageslagen vanaf 1967. (36e jaargang nr. 1)
Geïnspireerd door Veering houd ik regelmatig een beschouwing over ‘Maatschappelijke aspecten van taalgebruik.’ Uit een inleiding van dr. Geerars (36-1) is me namelijk gebleken dat taalzorg niet alleen een linguïstisch aspect heeft, maar eerder nog een psychologisch, sociologisch en pedagogisch. Voor de inhoud van mijn betoog maak ik verder o.a. graag gebruik van prof. Stutterheims inleiding: ‘Wat is goed Nederlands?’ (36-1) Zij maken me duidelijk dat ik de aan mijn zorgen toevertrouwden niet te snel mag verketteren en dat mijn rode pen tolerant moet zijn. ‘De strepen die eruit vloeien,’ zeg ik dus tegen hen, ‘zijn in veel gevallen geen aanduiding van fouten, maar willen in veel gevallen alleen iets signaleren.’ Met instemming lees ik Heeroma, (geciteerd 38-8): ‘De nederlandisten beoefenen een nationale wetenschap die nooit haar humane horizon mag verliezen.’
Bij het geven van onderwijs probeer ik uit te gaan van deze achtergrond, voor een deel aangebracht door Onze Taal. Jammer vind ik het dat zovele lezers, getuige hun brieven, een sterk normatieve aanpak in taalkwesties eisen.
‘Het schrijfproces’ is een ander hoofdstuk. Ik probeer anderen bij te brengen hoe informatie het best overgedragen kan worden, maar weet uit eigen ervaring hoe moeilijk het is. ‘Gaat wel’ en ‘Je gaat vooruit’ stond er wel eens onder mijn opstellen van de middelbare school. Helaas heb ik de leraar slechts één keer durven vragen: ‘Wat gaat er wel?’ en ‘Wat gaat vooruit?’ Hij vond het brutale vragen... Mijns inziens gaat het nu juist om dat ‘wat’. Welke instrumenten kan ik schrijvers aanbieden opdat zij met zo hoog mogelijk rendement hun taak: Informatieoverdracht, kunnen vervullen? Ook al is de vraag (nog) niet volledig te beantwoorden, (‘Je moet ruiken of iets goed geschreven is’, zei Karel van het Reve eens) Veering heeft de docent wel bruikbaar materiaal gegeven in zijn artikel ‘Lezen en schrijven’. (36-2) Leesbaarheid komen we in de loop der jaren vaker tegen. T.M.F. Steen: ‘Korte zinnen’ (37-5), J. Veering (?): ‘Lof der lengte’ (37-8), P.H.J.M. van Caldenborgh: ‘Moeilijkheid meten’ (43-11), J. Veering: ‘Ridderzaal en huiskamer’ (45-7,8), P. van Hauwermeiren: ‘Zinsbouw en leesbaarheid’ (45-9).
Voor de informatie-overdracht is de schrijfstijl natuurlijk van belang. Ook hieraan besteedt Onze Taal aandacht. Een gevleugeld woord is voor mij een kop boven een artikel van dr. (s-toen nog-) J. Bakker (37-10, 11): ‘Denken met het hoofd van de lezer’. Zijn woord zou als motto kunnen gelden voor de discussie die Terwan en Damsteegt in Orize Taal voerden (42-4 en 42-6,7) over ‘De taal van dichters en technici’. Uit hun artikelen is mij duidelijk geworden wat het verschil is in taalgebruik tussen beide categorieën, vanaf die tijd dateert mijn opmerking: ‘Het taalgebruik van de technicus moet eenvoudig en conservatief zijn.’ Bij de vereiste eenvoud sluit weer een artikel aan van H.E. Kater (43-4): ‘Het nut en onnut van stadhuiswoorden’. Vanzelfsprekend moet ik over purisme praten, alleen al omdat de taal van de techniek doorspekt is met ‘vreemde’ woorden. Onze Taal kan er natuurlijk ook niet omheen, voor mij een gelukkig verschijnsel. Naast andere artikelen gebruik ik Veerings ‘Vreemd’ (36-9), ‘Achttien januari’ (42-5), en van de Belg W. Penninckx ‘Een Frans experiment’ (45-3). De consequenties van het purisme laten zich namelijk prima aantonen met behulp van verbannen Engels-Amerikaanse woorden uit de Franse taal. Industrie du spectacle, pétrolier en aeroglisseur voor show-business, tanker en hovercraft vergeten velen niet gauw meer. Vol trots kan ik dan ook nog vermelden dat ook wij invloed hebben gehad op andere talen, bijvoorbeeld het Russisch; ik haal dan het artikel aan van Leonid Krysen. (43-6)