Afscheidswoord door Michel van der Plas op 8 februari 1977.
Klare taal
Het laatste woord dat Jan heeft uitgebracht was ‘Slapen’. Ik weet het, ik heb het gehoord, donderdagmiddag jongstleden. Het was een woord van overgave. Hij heeft er moeite mee gehad zich gewonnen te geven, en dat is een deel van zijn lijden geweest, een lijden dat zijn sterke vrouw en de kinderen, op wie hij terecht trots was zo dragelijk mogelijk hebben gemaakt, samen met de artsen en verpleegsters, voor wie vele weken lang niets te veel was. Het wás een deel van zijn lijden, omdat hij, die altijd zo sterk en energiek was geweest, nog zoveel werk had af te maken en nog zoveel plannen had. Toen hij me zei dat hij nog maar vijf jaar leven verlangde, was hij nog maar vijf weken af van die zucht: ‘Slapen’.
Het is moeilijk voor ons allemaal, ons neer te leggen bij dat weggaan van een man, nog zo jong, die inderdaad nog zoveel verdienstelijks had kunnen doen. Maar het past ons, te resigneren, zoals hij het tenslotte heeft gedaan. Zijn allernaasten hebben dat al gedaan; zij hebben al de kracht gekregen, òm te zien in dankbaarheid en te zeggen dat het meer dan goed geweest is, wat hij geleefd heeft, voorgeleefd, gewerkt, liefgehad.
Hij was een man die boven alles het vermogen had te inspireren. In hoge mate, en op de eerste plaats, zijn gezin. Hij wist zoveel, hij kon zoveel, hij deed zoveel, hij zag zoveel. En hij was de man van de klare taal.
In een veel bredere kring was Doctor Jan Veering dezelfde inspirator, vooral op praktisch ieder onderdeel van zijn vakgebied: de hantering van de levende Nederlandse taal. Het heeft geen zin zelfs maar een poging te wagen alle verschillende initiatieven op een rij te zetten die hij op dit gebied ontwikkelde, of de activiteiten waartoe hij zichzelf en anderen aanzette. Zijn werk als lector in de toegepaste taalkunde aan de Technische Hogeschool van Delft is voorbeeldig geweest, - ik zeg het namens anderen die beter weten dan ik. Zijn heel bijzondere werk voor het Genootschap ‘Onze Taal’, en als hoofdredacteur van het maandblad ‘Onze Taal’, precies 25 jaren lang, en als onvermoeibare organisator van de congressen van het Genootschap, en als de bezielende promotor van de Zomercursus voor Belgische docenten, verdient een erkenning van zeer velen méér dan er hier aanwezig zijn om afscheid van hem te nemen; van hoeveel meer, dat zou ieder moeten kunnen invullen die het begrip ‘De taal is gans een volk’ ter harte gaat. Hij was, in aangelegenheden onze taal betreffende, zoals in zijn hele denktrant en in zijn wereldbeschouwing, nooit een dogmaticus, nooit een partijganger, nooit een onverdraagzame. Hij was soepel en nuchter, en in zijn klare taal een eerlijke Erasmiaanse dubber; hij kon bovenal relativeren, zichzelf voorop, - daaraan dankte hij zijn sterk gevoel voor humor, een humor die ons lang, lang zal bijblijven als een van de dierbaarste gaven die Jan voor ons in petto had. Laten we hem samen eren, nu het te laat is hem eens openlijk te zeggen hoe onmisbaar hij is en zal blijven, - deze bescheiden, dienstbare, op de achtergrond werkzame inspirator. Toen ik twaalf was, ging hij door voor veruit de knapste kop van de zesde klas, een kei die met zijn achttien jaar al legendarisch leek. Het leven zelf relativeert die dingen. Toch stel ik me hem nog graag zo voor, nu: vol bewondering.
Want bewondering past mij en u; voor dat harmonieuze, sterke bestaan, waarop zijn allernaasten terecht, in dankbaarheid, trots zijn.
Wèl beseffend dat Jan zelf wars was van al wat riekte naar holle rhetoriek en zowel in zijn daden als zijn geschriften streefde naar de grootst mogelijke eenvoud, zoek ik naar een paar laatste bondige woorden voor de gevoelens van ons allemaal.
Laten we, hem ter ere, klare taal gebruiken. En dan uitspreken dat we hem niet kunnen missen. Maar we buigen ons voor de Heer die geeft en neemt, we nemen afscheid van een hartsvriend die gebroken werd door Een die sterker was en is dan hij, - maar die hem intussen