Maatschappij
Taalverzorging is een werk van mensen en mensen doen de dingen nu eenmaal niet altijd volmaakt. Maar ook niet altijd zo heel slecht. Dit schreven we in juni naar aanleiding van de goedkeuring van leemte door de Leidse Maatschappij in 1865 (Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, over het jaar 1865, blz. 50-51).
Het woord maatschappij werd een eeuw geleden niet zo zuiver gevonden als het een industriële onderneming betrof. Het volgende hebben we aangetroffen in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen Afdeeling Letterkunde, Tweede Reeks, Tweede Deel, Amsterdam 1872, blz. 338-339:
‘De heer Harting vestigt de aandacht op het tegenwoordig gebruik van ettelijke woorden die een collectief denkbeeld uitdrukken, en vraagt of daarbij niet tegen de zuiverheid der taal gezondigd wordt.
Vooreerst bespreekt hij het woord maatschappij, dat met recht gebezigd wordt om eene vereeniging van individuen of van afdeelingen aan te duiden. Maar hij betwijfelt of men spreken mag van eene maatschappij voor stoomwerktuigen, enz. Naar zijne meening moet dit maatschap heten.
Ten andere spreekt men van het bond, het vredebond. Daargelaten dat bond een Germanisme schijnt te zijn voor verbond, meent hij dat het geslacht verkeerd is. Waarom niet de bond en het verbond, evenals de band en het verband?
Eindelijk vindt hij geen reden om naast het genootschap en het gezelschap aan het woord vennootschap het vrouwelijk geslacht toe te kennen.
De heer Brill meent dat maatschap en maatschappij evengoed naast elkander als collectieven bestaan, als kleed en kleedij, waarde en waardij, zeevaart en zeevaardij. Maat is gemaat, commensaal, compaan; eene verzameling van maten, eene compagnie, is zoowel maatschap als maatschappij.
Het bond van Duitschen oorsprong mag naast het verbond bestaan, en is onzijdig als verzamelwoord. Er is daarom geene analogie met de band en het verband.
Over het geslacht der woorden op schap verwijst hij naar de laatste uitgave zijner Spraakleer en te Winkel's artikel in de Jager's Archief Dl. II.
De heer Kern meent dat bij het gebruik van maatschappij het taalgevoel goed gewerkt heeft. Maatschap geeft de betrekking te kennen, maatschappij is de vereeniging van allen tot een gemeenschappelijk doel.
De heer Goudsmit vindt tusschen de beide woorden maatschap en maatschappij hetzelfde iuridiek verschil als tusschen societas en corpus. Door maatschap en societas worden aangeduid verschillende personen behoorende tot een firma, maar die individueel blijven; de maatschap wordt eene maatschappij, een corpus, als de individuen zich tot eene eenheid vormen. Waarom het taalgebruik dit gewild heeft, weet hij niet te verklaren en zal gaarne daarover het gevoelen van taalkenners hooren.
De heer Harting bedankt de sprekers voor hunne inlichtingen, maar vraagt waarom het woord maatschap in onbruik raakt.
De heer Moll ontkent dit en noemt als voorbeeld de maatschap om plaatsvervangers voor den gewapenden dienst te leveren.’