Onze Taal. Jaargang 40
(1971)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
[Nummer 9-10] | |||||||||||||||||||||
WelopgevoedIn 1954 publiceerde Alan S.C. Ross zijn zo beroemd geworden artikel Linguistic class indicators in present-day English (Neuphilologische Mitteilungen 1954, blz. 20-56). Ross beschreef - en hij was natuurlijk niet de eerste die dat opmerkte! - de drang tot distinctie in de menselijke taalomgang. Geld, huis, verre vakantie, ontwikkeling is in de tweede helft van de twintigste eeuw niet meer het enige middel (of is misschien zelfs helemaal geen middel meer) om zich van zijn medemensen te onderscheiden. Er zijn nog maar ‘a few minor points of life’ die dat doen. Eén daarvan is het taalgebruik. Daarin kan men de upper class (U) en de non upper class (Non-U) nog uit elkaar houden.
Ross z'n Engelse class indicators zijn langzamerhand wel zo bekend geworden dat ze hun indicatievermogen verloren zullen hebben: bijvoorbeeld, laat get rijmen op bit, just op best, catch op fetch, laat de l in golf niet horen, spreek medicine in twee lettergrepen uit, zeg vegetaties en niet greens, looking glass en niet mirror. Liever: Ross zegt niet dat je iets niet mag zeggen. Ross constateert alleen - zo zakelijk als dat in deze eigenaardige delicate materie maar mogelijk is - dat er demarcatielijnen zijn; overigens verschillende dezer lijnen hebben maar een kort leven: menige u-uitspraak of u-woordkeus was vroeger non-u en omgekeerd. | |||||||||||||||||||||
Joe en nonjoeOnze Taal heeft in 1962 en 1963 een zwakke poging gedaan om iets van de joe en nonjoe taalmanieren in ons land te beschrijven. Mevrouw en dame, japon en jurk, broek en pantalon, pak en costuum, verkering hebben en een vrindje hebben. Er zijn toen tal van reacties gekomen. Sommigen ontkenden de aanwezigheid van het verschijnsel, anderen vielen details aan, weer anderen gaven nieuwe voorbeelden. Hier en daar was ook enige weerzin hoorbaar: ‘over zulke dingen praat je niet’. Erover praten zou ‘klein’ zijn, zou betekenen dat je jezelf ‘aan de verkeerde kant van de streep zet’. Verdenking werd uitgesproken van minachting van alles wat ‘beneden’ is, van voldaanheid omdat ‘je zelf zo onverdacht hoog zit’, van jaloersheid voor alles wat ‘boven’ is. Gebleken is toen in elk geval dat het uitermate lastig is in deze kwestie objectief en neutraal te blijven: de kijker naar joe en nonjoe zou het Nederlands moeten kunnen bestuderen als ware hij een belangstellende anderstalige buitenlander, liefst uit een ver continent.Ga naar eind1) | |||||||||||||||||||||
Hebben alleen zij hersenen?Het artikel van Ross, eerst nog zo keurig verborgen in een vaktijdschrift, maakte in de jaren vijftig in Engeland een geweldige indruk; het leek wel of hij de eerste was geweest die na de inval van Willem de Veroveraar had nagedacht over het standsverschil in de Engelse taal. Er kwamen talrijke artikelen, ingezonden stukken voor en tegen. In 1956 verscheen een verzameling van deze lectuur onder de titel Noblesse Oblige, bijeengebracht door Nancy Mitford, die zelf in het septembernummer 1954 van Encounter over the English Aristocracy had geschreven. De woorden U en non-U hadden een plaats veroverd in het Engelse woordenboek. Foster geeft in zijn boek The Changing English Language (1968) het voorbeeld van een Engelse volksvertegenwoordiger die aan de eerste minister Macmillan de vraag stelt: ‘Will you look into this question as to whether it is only the U-people in this country who have brains?’ (Wilt u onderzoeken of | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
alleen joe-mensen in ons land hersenen hebben). En een andere afgevaardigde in het Lagerhuis beklaagde zich over het feit dat hij en anderen die zich tot de voorzitter gewend hadden, ‘felt definitely non-U when we were in his presence’ (zich absoluut nonjoe gevoeld hadden toen zij in zijn aanwezigheid waren). | |||||||||||||||||||||
BerkeleyRoss, inmiddels als de man van U en non-U een nationale Engelse beroemdheid geworden, heeft een tweede boek over de materie geschreven (What are U?) en vorig jaar kwam zijn nieuwste boek uit bij H. Hamilton: How to Pronounce it (London 1970), een lijst met Engelse woorden, gedeeltelijk eigennamen, welker uitspraak joe en nonjoe en min of meer gelijksoortige moeilijkheden kan opleveren. Een paar voorbeelden om te laten zien hoe onwaarschijnlijk archaïsch de Engelse samenleving op dit punt is. De eerste lettergreep van Berkeley, een Londens plein, moet volgens de joe regel rijmen op ‘dark’, nonjoe rijmt op ‘work’, de Amerikaanse universiteit in Californië moet de nonjoe uitspraak hebben. Blouse met de Franse uitspraak is verouderd joe. Confessor heeft de klemtoon op de tweede lettergreep, de klemtoon op de eerste lettergreep is een teken van katholieke joeheid. Psychology: niet de p uitspreken want dat is ouderwets. Over katholiek nog: de normale uitspraak van de eerste lettergreep van Catholic is met de klank van hat, maar oudere joe katholieken èn vurige jonge katholieken zeggen catholic met de klank van hard.Ga naar eind2) | |||||||||||||||||||||
Ross over onsWe waren op het nieuwe werk van Ross, die overigens weldadig humoristisch en relativerend kan schrijven, niet ingegaan ware het niet dat hij in zijn Introduction een kort overzicht geeft van de joe en nonjoe situatie in andere landen, zoals Frankrijk (bijna niet aanwezig), Italië, Duitsland, Japan en Finland. Ook Nederland behandelt hij (blz. 23):
In Dutch the U/non-U distinction is well evidenced. This is not surprising, for after all, Holland is not a country which can be said to be entirely non-snobbish. The subject has been studied in detail in an anonymous article in Onze Taal June-July 1962. The article is entitled ‘Joe en nonjoe’. The author starts by pointing out that the whole subject is considered highly taboo, by both U and non-U. In addressing envelopes the Dutch have similar worries to the English-when do you put Weledel - which means, literally, ‘very noble’ - before a man's name, and when Weledelgestreng, which means, literally, ‘very noble and valiant’? The spoken language affords a large number of examples. One really is curious: in addressing a married woman, it is non-U to use her surname (as mevrouw Jansen), but U just to say mevrouw. With men it is just the opposite: meneer Jansen is U; but plain meneer is non-U. Sometimes a foreign word is non-U; thus to say the English sorry is non-U for het spijt me, and mijn excuses is non-U for verontschuldiging. The French visite is non-U for bezoek. But auto meaning ‘car’ is U, while the native wagen is non-U. Many of the Dutch examples are curiously like the English; griep hebben means ‘to have influenza’ but to use the definite article, de, and say de griep hebben ‘to have the influenza’, is non-U.
1) ‘The Dutch cannot use my “U” in this context, in Dutch, U means “you”. Joe is a coined word, pronounced the same as U (or you) is in English’.
Het voorbeeld uit O.T. van het aanspreken met meneer of mevrouw bij een eigennaam (‘nee meneer De Boer, ja mevrouw Smit’) is wat te simpel; de toestand is ingewikkelder: door wie wordt wie aangesproken en onder welke omstandigheden? Er stonden trouwens wel meer betwistbare voorbeeldjes in de O.T.-lijst.Ga naar eind3) | |||||||||||||||||||||
IngezondenOp de publikatie in O.T. (Prof. Zaalberg had overigens al in 1960 terloops over het verschijnsel geschreven: De taalleraar als taalpoliticus, Groningen 1960) kwamen ook relatief veel, veel minder publieke reacties dan er destijds in Engeland losgebarsten waren. Blijkbaar wordt onze taal toch niet zó door een ‘gevestigde orde’ geregeerd als in Engeland en blijkbaar maakt dit soort kwesties op ons grote publiek maar vrij weinig indruk. ‘Dezer dagen’ van de NRC 15 okt. 1963 schreef o.a. ‘Wat nu joe is, was het vroeger niet altijd. Zo geldt de aanspreekvorm “mevrouw Jansen” tegenwoordig als nonjoe (joe is: “mevrouw”); maar dat was in vroegere decennia bepaald niet zo. Toen was “mevrouw” blijkbaar even nonjoe als thans het simpele “meneer” als aanspreekvorm.’ ‘Een toppunt van joe is immers het welbewuste, zeer verfijnde gebruik van nonjoe: dat ken, we komme, ik mot, verboje, zegt Onze Taal. Soms is dit “geïnverteerde snobisme” niet eens bewust meer! Ook is het waarschijnlijk dat die taal- en uitspraakgrens vele malen gekruist wordt door regionale spraakgebruiken en uitspraken. Wat in Haarlem joe is, is niet noodzakelijkerwijs ook in Zutfen of Dordrecht joe. Maar die onderrubriceringen zullen wel, met de zoveel grotere mogelijkheden van horizontale mobiliteit, spoedig verdwijnen.’ ‘Een boeiend spelletje. Niet iedereen is het daarmee eens. Sommigen vinden dat je je met zulke overblijfselen van een feodale maatschappij niet moet bemoeien. Ze zijn bijna gechoqueerd door het openlijk bespreken van dingen die er eigenlijk niet meer behoorden te zijn. Waarom? We spreken toch ook over statussymbolen? We stellen toch ook statistisch vast (en betreuren het) dat niet genoeg kinderen uit de zg. lagere standen de weg naar het middelbaar en wetenschappelijk onderwijs vinden? En we leggen toch ook atlassen aan waarin regionale taalgrenzen worden nagespeurd? Waarom mogen dan de sociale taalgrenzen geen onderwerp van studie uitmaken? De studie is zelfs méér dan een boeiend spelletje.’ Daarna de ingezonden stukken. ‘Kroeg’ is in studentenkringen nonjoe, zegt de een; nee, zegt de ander, het is uitermate joe. Zo in de NRC 11 nov. 1963: | |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
‘Deze pikante discriminatie verleent aan ons met de dag meer gelijkgeschakelde bestaan een kleurrijk tintje, dat wij slechts node zouden willen missen. Zij die “vinden dat je je met zulke overblijfselen van een feodale maatschappij niet moet bemoeien”, behoren tot de moderne doezelaars, aan wie het ideaal voorzweeft van een mensheid van gelijk en gelijkvormige blokjes in een blokkendoos. Die doos is dan tevens het graf van 's levens humor.’ Voor de geschiedschrijver van ons dagbladwezen moet de volgende (uit dezelfde krant 11 nov. 1963) enige waarde hebben:
‘Voor de lezers van dit blad is het voorts van belang te weten dat het joe is om van “de Rotterdammer” te spreken wanneer men eigenlijk de NRC bedoelt. Het doorspekken van de conversatie met citaten uit Tom Poes is een tijdlang zeer joe geweest, doch dit gebruik is door De Volkskrant, met haar groeiend aantal abonnees, zo zeer binnen het bereik van jan en alleman gebracht, dat het thans als onmiskenbaar non joe moet worden aangemerkt.’ | |||||||||||||||||||||
Amy dertienElk taalgebied heeft zijn ‘etiquete - bijbel’. Voor Amerika is dat het 700 bladzijden dikke boek van Miss Amy Vanderbilt van wie wij al in oktober 1970 bericht hebben dat zij voorschrijft aan tafel te blijven zitten ook als een disgenoot een schuttingwoord gebruikt. Voor ons taalgebied is een andere Amy bekend: Amy Groskamp ten Have. Haar beroemde, Hoe Hoort Het Eigenlijk, waarmede waarschijnlijk niet weinigen sociale opgang gemaakt hebben (‘hoewel... je blijft het tóch merken...’), beleefde vorig jaar zijn dertiende druk. Op blz. 115-117 van dit nuttige werk staat de paragraaf ‘Enkele dingen, die welopgevoede mensen onder geen omstandigheid zeggen’. Daarin zijn gewone fouten opgenomen (luxurieus voor luxueus, optelefoneren voor opbellen, nervieus voor nerveus), dingen die velen van anderen hebben geleerd (flux de bouche voor flux de paroles), dialectgewoonten (hullie, zullie, het boek legt op tafel), ‘onlogische’ maar nu eenmaal hoogst gebruikelijke taaluitingen (enigst, de grootste helft), ismen (het kost duur), groepstaalverschillen (op de eerste plaats voor in de eerste plaats), omstreden spreekschrijftaalverschillen (meer als voor meer dan). Met deze maatstok gemeten is maar één procent - of zelfs dat niet - van de Nederlandstaligen welopgevoed. Hoe wanhopig erg alles hier ook moge zijn (‘rot’ is niet ‘welopgevoed’ volgens de lijst), zo erg is het nu ook weer niet, althans waarschijnlijk niet. Als nonjoe - joe zou uit Amy's lijst nog het volgende kunnen worden aangemerkt.
Zou moeten zijn:
| |||||||||||||||||||||
VeranderingenZijn er, wat het standsverschil in taal betreft, veranderingen aan de gang of op komst? Vermoedelijk wel. De jongere generatie staat toch wel iets anders tegenover de ‘welopgevoedheid’ zoals die uit bovenstaande lijstjes zou moeten blijken. De jeugd bekijkt - en dat niet alleen op taalgebied! - de generatie vóór haar met enig wantrouwen: discriminatie heeft zij leren zien als onheilspellend, het establishment als niet navolgenswaardig. In Engeland is een sterke Amerikaanse invloed op de uitspraak: vooral de Amerikaanse uitspraak van de ‘pop-singers’ is zeer in trek. Sommige Engelse popsingers hebben een eigen ‘pseudo-Amerikaans’ accent ontwikkeld. De typische Oxford-uitspraak, BBC-uitspraak, Eton-uitspraak heeft zijn aantrekkelijkheid voor vele jongeren verloren: het is duidelijk geworden dat je er ook kunt komen zónder het prestige-dialect. De Beatles en Twiggy zijn in dit opzicht voor de Britse jeugd een voorbeeld geweest. Ook in onze taalgemeenschap is de sociale structuur niet meer dezelfde als die van bijvoorbeeld een halve eeuw geleden; wie deze waarheid als een koe wil erkennen en ernaar wil handelen, moet over de onderhavige taalkwestie niet meepraten. Sociale, regionale (ook religieuze) oordelen of vooroordelen betreffende ‘anderen’ zijn bij sommige ouderen misschien nog diep geworteld, maar jongere mensen hebben een nieuwe kijk op de dingen. Ook dit is in het taalleven niets schokkends. Taal verandert niet de mensen: zouden wij nog leven en denken als de Batavieren, wij spraken ook nog als de Batavieren. Tegelijk moet erkend worden dat een zekere ‘drang tot distinctie in de taal’ wel altijd (wat heet?) zal blijven bestaan, althans als het mensdom blijft zoals het is. En dat een menselijke, draaglijke drang tot distinctie niet natuurnoodzakelijk tot rampen, verwoesting, verderf en ondergang behoeft te leiden. | |||||||||||||||||||||
Voer voor sociologenJo Daan heeft in haar artikel Sociodialectologie (in Mens en Maatschappij 1963, 6, blz. 427) met instemming de Amsterdamse hoogleraar Hellinga aangehaald: ‘Het gevoel van onbehagen en verzet in vooral gegoede kringen (over en tegen een zogenaamd onbeschaaf- | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
de uitspraak) is meestal niets anders dan een taalkundige camouflage van de klassenstrijd die zij thans in defensief voeren.’Ga naar eind4) Is dat zo? Is deze stelling of haar tegendeel bewijsbaar? Wel lijkt duidelijk wat zij zegt over het taalgedrag van de streektaalspreker - en in wijder verband kan men m.i. de nonjoe spreker daartoe ook rekenen - dat het niet los te maken is ‘van de sociale positie waarin hij verkeert. Juister is misschien te zeggen: van de sociale klasse, waarin hij door de maatschappelijke vooroordelen werd opgesloten. Het oordeel over de taal van de medemensen is altijd gekoppeld aan een oordeel over die mens zelf, waarbij de beoordelaar meest alleen zijn eigen maatstaf of die van zijn groep aanlegt, ook als hij pretendeert dat niet te doen.’ Het is een cirkel waarin we telkens terechtkomen bij de discussie: een woord, een klank is op zichzelf indifferent, het is de mens met zijn achtergrond en bedoeling die het woord ‘joe’ maakt. Wat zijn joe woorden? Dat zijn de woorden die door joe mensen gebruikt worden. Wat zijn joe mensen? Dat zijn de mensen die joe woorden gebruiken. Voor een taalkundige eigenlijk een onmogelijke opgave om die toestand te beschrijven: hij is daarvoor niet opgeleid en zal herhaaldelijk vastlopen in de strikken van zijn eigen vooroordelen vóór of tegen bepaalde mensen. De socioloog moet gewend zijn koel, zakelijk (‘afstandelijk’!) naar het gedrag van de wereld om hem heen te kijken: voor hem is ‘mens en taal’ hèt voer. J. Veering |
|