Tijds
Deel- en voltijds, vernederlandsingen van part-time en full-time, zouden aan het Afrikaans ontleend zijn. Niet waarschijnlijk, wel mogelijk natuurlijk. Maar wat dan nog indien ja? Het Kernwoordenboek van De Villiers (Kaapstad, blz. 95 en blz. 592) kent inderdaad de woorden.
Een tweede bezwaar zou zijn dat de woorden met -tijds in het Nederlands slechts als bijwoord dienst doen. Dat is zo: goedtijds, bijtijds, oudtijds, veeltijds, somtijds, binnentijds, buitentijds, meestentijds, intijds, eertijds, destijds, voortijds zijn als bijwoorden geregistreerd. Maar ook hier: wat dan nog?
Eigentijds is nu toch wel helemaal aanvaard:
eigentijdse muziek, eigentijdse kleding. Van Dale, 1961, blz. 508 geeft nog op ‘neol’: neologisme en noemt naast de omschrijving ‘behorende tot de eigen tijd’, ook ‘contemporain’. Men kan toch niet in alle ernst volhouden dat het moeilijk spelbare en moeilijk uitspreekbare contemporain de voorkeur verdient boven het eenvoudige, duidelijke eigentijds.
Misschien ging eigentijds er beter in omdat het woord te beschouwen is als een soort samenstellende afleiding (de) eigen-tijd-s, -s als uitgang voor een bijvoeglijk naamwoord als in kinds, dorps; het type blauwogig (blauw-oog-ig) behoort hiertoe, evenals goedlachs, hardleers, e.d. Let ook eens op tussentijds, een afleiding van het zelfstandig naamwoord de tussentijd dat voornamelijk optreedt in de uitdrukking in de (die) tussentijd.
Bij eigentijds en tussentijds sluiten onze woorden deeltijds en voltijds het beste aan. Ze doen het in onze taal beter dan de Engelse uitdrukkingen part time en full time die in spelling (streepje, géén streepje?) en in uitspraak niet voor iedere Nederlander zo eenvoudig zijn als de kenner van het Engels zou denken. Nu vooral een begrip als ‘voor een gedeeltelijke weektaak werken’ (een deeltijdse baan, ik kan alleen deeltijds werken niet voltijds) meer en meer ingang vindt, is het een maatschappelijke noodzaak daarvoor een handig woord ter beschikking te hebben.
Op zichzelf staat het merkwaardige gebruik van de oude tweedenaamvalsvorm tijds in de verbinding tijds genoeg: het is tijds genoeg, om te gaan slapen is het nog tijds genoeg voor, morgen is nog tijds genoeg.