Recht en regel
Tijdens de eerste voordracht op het congres van 17 oktober 1970 ‘Wat nog niet in Van Dale staat’ werd Vondel aangehaald:
‘Gelijk de bossen jaarlijks hunne bladers veranderen en de eerste afvallen, zo vergaat ook de eeuw der woorden; en die onlangs opkwamen, groeien en bloeien gelijk de jeugd.’
Velen hebben ons gevraagd waar Vondels taalkundige beschouwing, die van zoveel wijsheid en verdraagzaamheid getuigt - zoals een briefschijver het formuleerde - is te vinden.
Het is een citaat uit Vondels vertaling van Horatius' derde brief uit diens tweede boek Brieven: de brief aan Lucius Calpurnius Piso en zijn twee zonen. De in versvorm geschreven brief is in de wereldliteratuur bekend geworden als de Ars Poetica, de Dichtkunst en heeft met name in de zeventiende en achttiende eeuw een geweldige invloed gehad en veel navolgers gevonden. Classici nemen aan dat Horatius (65 v. Chr. - 8) de brief bedoeld heeft als een waarschuwing, op verzoek van vader Piso geschreven, aan de zonen om het dichterschap niet al te licht op te vatten, en daarmee ook als een middel om hen van het dichterschap af te schrikken.
Andere beroemde plaatsen in de brief aan de Pisonen zijn (in Vondels prozavertaling):
Pictoribus atque poëtis: Schilders en poëten hadden altijd ene gelijke macht van alles te durven bestaan.
Brevis esse laboro, obscurus fio: ik tracht kort te zijn en word duister.
Grammatici certant, et adhuc sub judice lis est: Daarom twisten de letterkunstenaars en de zaak hangt nog in 't Recht.
Parturiunt montes, nascetur ridiculus mus: Bergen willen baren, en daar komt een belachelijk muisken voor den dag.
Laudator temporis acti, se puero: Een prijzer van zijnen voorleden tijd, toen hij een kind was.
Scribendi recte, sapere est et principium et fons: Wijs wezen is de bron en de oorsprong van het schrijven.
Het gedeelte dat voor ons belangrijk is (‘woorden komen; sommige blijven, andere gaan’), staat al in het begin; het beslaat de verzen 38 tot en met 72.
Nieuwe woorden zijn dikwijls nodig; wees niet bang ze te maken, ook al zal de kritiek het u moeilijk maken. Niets zal eeuwig blijven bestaan: havenwerken, inpolderingen, rivieromleggingen, ‘al dit en wat de mensen gemaakt hebben, zal vergaan.’ Hoe veel te meer nog de waarde en de levendige bevalligheid der woorden! Op de tweede bladzijde van dit nummer vindt u de tekst: de Latijnse verzen met het deel van de prozavertaling die Vondel in 1654 uitgaf voor zijn ‘Kunstgenoten van Sint Lukas 't Amsterdam, Schilders, Beeldhouwers, Tekenaars en hunne begunstigers.’ We hebben de oorspronkelijke spelling gelaten, zoals ze te vinden is in deel VII van de Vondeluitgave 1934.
Twee aantekeningen die het lezen kunnen vergemakkelijken, volgen hieronder. Ze betreffen de laatste acht regels van de linkerkolom der vertaling.
De gegorde Cetegen, oude voorname Romeinse familie die een soort kleed droeg dat van waardigheid getuigde. Bedoeld is: ‘Als het nodig is nog onbekende dingen aan te wijzen door nieuwe termen, dan moet ge nieuwe woorden bedenken die onze voorname voorouders nooit gehoord hebben. Dat is u toegestaan, als u maar met verstand te werk gaat.’
Cecilius enz., Cecilius en Plautus waren twee blijspelschrijvers, Vergilius en Varius twee treurspeldichters. Bedoeld is: ‘Wat zal het Romeinse volk aan de komedieschrijvers toestaan hetgeen het in de tragedieschrijvers niet wil dulden? Waarom kan men niet verdragen dat ik enige Latijnse woorden kan maken, als ook de taal van andere schrijvers onze landstaal heeft verrijkt en nieuwe namen voor nieuwe dingen heeft voortgebracht?’
J. Veering.