Afscheid
‘Dag. Het beste hé. Tot ziens. Ja, dag. Tot dan. Dáag.’ Hoort u, als toevallige voorbijganger, iemand zo'n ‘afscheidswoordje’ tegen een vriend (in) uitspreken, dan zult u beslist niet verbaasd opkijken, u zult er zelfs niet bij stilstaan (figuurlijk bedoel ik), sterker nog, u doet waarschijnlijk dagelijks hetzelfde. Ga eens na wat u 's morgens tegen uw vrouw zegt als u naar het werk gaat. Alleen: dag? Iedere vrouw met een hart vol liefde zal u dan verwijtend nakijken en zich afvragen of er iets is. Zij verwacht meer. En u voldoet aan haar verwachtingen. ‘Dag schat, tot 6 uur hé. Ja, ik zal er aan denken. Tot ziens. Goed, ja ja, schat, tot straks. Ik moet nu echt gaan. Dag. Dáag. Oh, de kleine nog. Dag lieverdje, dag vrouwtje. Zul je braaf zijn vandaag? Dag schatjes. Tot straks hé.’
Geen mens zal kunnen zeggen dat ik overdrijf. Het had veel langer gekund. Zoiets gebeurt honderden malen per dag. Het is heel gewoon. Maar niemand realiseert zich dat hij in enkele minuten wel tien of meer keer afscheid heeft genomen van zijn familie en dat voor één dag! Per jaar bedraagt dat wel een aantal keertjes gedag zeggen. Stel u voor dat u 's avonds bij het thuiskomen hetzelfde deed.
Bij in gesprek zijnde huisvrouwen is het typerend: bij het afscheid nemen, blijven ze nog wat staan. Vaak kan slechts een radeloze huisvader die een dampende pan ontvlucht de ceremonie bespoedigen. Maar dan is er een reden: het huishouden. Bij de man is er 's morgens natuurlijk ook een reden: het werk. Anders zou het afscheidnemen besloten worden met de konklusie dat men niet weg hoeft en weer thuisblijven.