Onzijdig
De het-woorden op -ment in het Nederlands zijn vooral aan het Frans ontleend en hebben, net als het Frans, een klemtoon op de laatste lettergreep. Zo ook het oude Nederlandse woord voor ‘vestiging’, ‘établissement’. Het later uit het Engels overgenomen - en nog alleen in een speciale betekenis - ‘establishment’ pleegt nog enigszins Engels te worden uitgesproken: esteblisjm'nt, met klemtoon op de tweede lettergreep. De overige Engelse betekenissen: vaste dienst, personeelsformatie, vestiging enz. worden niet overgenomen.
Bij ‘het’ hoort ‘zijn’, maar ook, zonder lidwoord, een onverbogen adjectief. Dat kan helpen om in een aantal gevallen, waar ‘de’ en ‘het’ wisselen, uit te maken, wat de spreker eigenlijk wilde zeggen. Volgens de woordenboeken zijn leem, graniet e.d. stoffelijke zelfstandige naamwoorden, dus het-woorden. ‘Wie over het brandend heet bazalt/wijst mij de weg naar Lethe’.
Maar ieder die uit hoofde van zijn vak over bazalt spreekt, zegt ‘de bazalt’. Koenen placht dat op te lossen door te schrijven ‘bazalt(rots)’. In feite is voor de aardwetenschapper niet de stof, maar het ruimtelijke object, het voorkomen, beslissend. Van tijd tot tijd echter slaat zo iemand een woordenboek na, of herinnert zich zijn taalles, en dan krijgen we (o.a. in Zonneveld's ‘Van de bergen tot de zee’): ‘Het leem...’. Maar de natuur is sterker dan de leer, zodat we enkele regels verder lezen: ‘Rode keileem’, hetgeen aantoont dat de schrijver het woord als de-woord voelt.
Tenslotte: ‘Kongo-Kinshasa’ heeft geen lidwoord, evenmin als Tunesië of Denemarken. Ook Libanon heeft geen lidwoord. Wel bestaan de Kongo en de Libanon, een rivier, resp. een gebergte of de streek die door de rivier of dat gebergte wordt aangeduid. Zo was het vroeger ‘de Transvaal’, nog ‘de Minahassa’, zij het dat Deli (sultanaat?) zonder lidwoord bleef. Overigens is het interessant dat het Frans bij al die namen van nieuwe staten ‘le’ gebruikt, zoals vroeger alleen bij Denemarken, Portugal en Brazilië.
Het gebruik van ‘haar’ na het-woorden neemt toe. Als het nog het bestuur van een vrouwelijke studentenvereniging is, dat over ‘haar’ besluiten spreekt, kan men nog denken aan het meisje dat haar huiswerk niet gemaakt heeft. Maar als Dijksterhuis spreekt over Alexandrië en ‘haar’ bloeitijd, begint men toch te vermoeden dat behalve Anglicistische invloeden, een tendens optreedt om abstracta, met name gepersonifieerde abstracta, als vrouwelijk te beschouwen. Of is de ‘haarziekte’ alleen maar schrijftaal?
W.J. Jong.