Houden van
‘Van iemand of iets houden’ komt uit het Frans. Maar het is al héél oud. Het Middelnederlandsch Woordenboek deelt het in bij de zevende betekenisvariatie van Houden: ‘(Land) in leen hebben, als leenman over een land gebieden; iemands vasal, van hem afhankelijk zijn. Vgl. fr. tenir (un fief) de quelqu'un.’ (Deel III, kolom 632.) Vervolgens (kolom 633): ‘Deze bet. ontwikkelt zich tot die van om iemand geven, zich om iemand bekommeren of bekreunen.’
Uit een geschrift van de mysticus Jan van Ruusbroec citeert het Woordenboek: ‘Haet ledicheit, scuwet ongheordent gherief ende en hout van u selven niet’ (kol. 634) en geen vakgenoot zal de vermaarde taalhistoricus Verdam tegenspreken als hij meedeelt, terzelfder plaatse: ‘Uit deze opvatting heeft zich onze tegenwoordige van houden van, nl. liefhebben, beminnen, ontwikkeld.’