Onze Taal. Jaargang 40
(1971)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
[Nummer 3] | |
Lokaal en rustiek1. Over het Engels als voertaal bij het wetenschappelijk onderwijs in Nederland is al meer dan eens iets gezegd. De Nijmeegse hoogleraar Steggerda stelde in zijn oratie (1963) voor, een oplossing te leveren voor de ‘schrikbarende communicatie en documentatie problemen binnen de steeds onstuimiger groeiende natuurwetenschappen’. Dat zou kunnen: ‘door, niet alleen bij officiele gelegenheden, maar ook bij de dagelijkse discussie en in het hoger onderwijs de Engelse taal te gaan gebruiken.’ Hetzelfde was al te lezen geweest in een artikel in Universiteit en Hogeschool 1962, blz. 79. Prof. Pen zegt in het blad Friesland (1964, blz. 14): áls er in Friesland een universiteit moet komen, dan een met Engels als voertaal. Een andere Groninger, prof. Heeroma, stelt bedroefd vast (Taal en talen, 1965, blz. 22): ‘Vele Nederlanders die zich in de eerste plaats deelgenoot voelen in een zakelijke belangengemeenschap, b.v. die van het wetenschappelijk onderzoek, en die buiten hun vakmededelingen weinig meer te zeggen hebben, geloven niet meer in de taaltoekomst van het Nederlands en drukken zich dan ook bij voorkeur uit in een groter en toekomstrijker taal, b.v. het Engels. Het niveau van hun menselijk taalbestaan daalt, naarmate dat van hun intellectuele prestaties stijgt.’
2. Drees jr. in een vraaggesprek (NRC 3-2-71) over zijn vroegere idee (te vinden in Universiteit en Hogeschool 1962) om het Engels als voertaal te gebruiken op ten minste één Ned. universiteit: ‘Laatst heb ik een proefschrift gezien met een stelling, waarin betoogd werd, dat de huidige regeling waarbij iemand toestemming nodig heeft om zijn proefschrift bijvoorbeeld in het Engels te schrijven, moet worden omgekeerd. Dus zo, dat men verplicht is een proefschrift te schrijven in het Engels, of eventueel in het Frans, maar dat dispensatie mogelijk moet zijn voor wie wil schrijven in ons locale dialect.’
3. In dezelfde krant 16-2-71 een ingezonden stuk naar aanleiding van het bovenstaande, waarin o.a.: ‘Ik wens hier ten stelligste tegen te protesteren, hiertegen en tegen alle soortgelijke plannen tot denationalisering van het hogere geestesleven. Het resultaat van het slagen van dergelijke plannen zou het kweken van een arrogante britskiljonse kaste zijn.’
4. Niet in paniek raken over deze en soortgelijke zaken. Het Nederlands is nog niet aan het uitsterven: de Nederlandse kinderen leren voorlopig nog bij moeder thuis, bij de vriendjes op straat en bij de juffrouw op school hun Nederlandse taal en de paar die later hun proefschrift in het Engels willen of moeten schrijven (zie ook O.T. 1967 blz. 33-34), zullen hun moerstaal dáárdoor - althans daardoor alléén - niet totaal vergeten. Tegen arrogantie is geen kruid gewassen, het beste is meestal: niets zeggen en gewoon doorlopen. De ‘verplichting’ om wetenschappelijk werk in een vreemde taal te schrijven zal echter zeker heel kwalijke gevolgen hebben voor het onderwijs in de moedertaal: waarom zou een leerling van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn best doen om zich te bekwamen in het schrijven van helder en aantrekkelijk Nederlands als dat later in de wetenschap niet eens meer mág?
5. In een recensie van een Frans boek in een Nederlandse vertaling (Roland Barthes: De nulgraad van het schrijven, Amsterdam 1970) is de gelegenheid gebruikt om nog iets aardigs over het Nederlands te zeggen (NRC 19-2-71). ‘... en applaus voor de vertaler die iets wat in het Frans kan, omzette in een rustieke taal als het Nederlands, dat nu eenmaal geen niveau heeft | |
[pagina 10]
| |
waarop dingen gezegd kunnen worden als: “Wat vernietigd moet worden is de duur, d.w.z. het onuitsprekelijk verband van het bestaan: orde, of nu die van een poëtisch continuüm is of die van een romanticus, van verschrikking of waarschijnlijkheid: orde is altijd opzet tot moord.” Laat staan gedacht.’ Heel moeilijk om over het bovenstaande in het Nederlands te denken: immers, die taal heeft een niveau waarop dingen die in het geciteerde vermeld zijn (‘Wat vernietigd... tot moord’) noch gezegd noch gedacht kunnen worden.
6. Een glimlach of een schouderophalen voor het Duitse proza over onze taal in het kranteartikel Der offenherzige Nachbar (Frankfurter Allg. Zeitung, bijvoegsel Reiseblatt 11-2-71). Het gaat over het Holland dat voor de toeristen interessant is; in de tekst staan woorden als ‘fietsers’, ‘bromfietsers’, ‘kopje koffie’, ‘polder’, ‘hofjes’ (‘mit Spoorwegen sind Eisenbahnen gemeint’.) En bij dat alles (Delft, dijken, visserswoningen op palen op Marken, de hoge Veluwe) komt ook nog het Nederlands: ‘Dazur die ungeschönte Sprache, die an das Mittelhochdeutsch verschollener Nibelungenstrophen erinnert, wenn von Gaststuben als Gelagkammern, von Eet- und Pannekuikenhuisern, von Hostessen als von Gastfrouwen die Rede ist.’Ga naar voetnoot1) Blijkbaar een soort stoer madurodams.
7. Enig troostrijk tegenwicht is te vinden op twee bladzijden van een beroemd boek: E.T. Bell, The Development of Mathematics, New York, tweede druk, 1945, blz. 559-560. Bell spreekt daar over het intuïtionisme van de bekende Amsterdamse wiskundige Brouwer (1881-1966) en is van mening dat Engelse of Duitse vertalingen van Brouwers theorie niet baten: alleen Nederlandstaligen kunnen haar volledig begrijpen. ‘The primary revelations of the creed are veiled in the Dutch language. German and English expositions are available; but it is said by converts with expert knowledge in both the languages and the mathematics that only those who can think in Dutch can grasp the finer shades of meaning, without which intuitionism is incomprehensible. A correct understanding of this central mystery seems to be essential for a comprehension of the institutionist' mathematical philosophy.’Ga naar voetnoot2)
8. Van een boek als The New York Times Encyclopedic Almanac 1970 kan men aannemen dat het in enige tienduizenden exemplaren over de wereld verspreid wordt. Het geeft in 1056 met kleine lettertjes vol bedrukte bladzijden ‘the newest most complete annual of usable information in print today.’ Een voordeel van dit soort boeken (almanakken, jaarboeken) tegenover encyclopedieën is dat elk jaar de tekst gezuiverd kan worden van fouten en foutjes die in dergelijke omvangrijke naslagwerken onvermijdelijk zijn. Op blz. 479 staat onder de Major World Languages het Nederlands (Dutch) op de veertigste plaats. Niemand zal daar een derde of vierde plaats verwachten; nummer veertig valt eigenlijk nog best mee. Enige verwondering ontstaat als je leest dat onze taal door 12 miljoen gesproken wordt. Maar dat klopt want het Vlaams (Flemish) met 5 miljoen wordt op de zesenzestigste plaats vermeld. Veel scheelt het nu ook weer niet want met 17 miljoen zijn we (volgens de N.Y. Times-telling althans) op de drieëndertigste plaats en in Europa op de elfde plaats. In de rubriek World Nations staat onder Belgium (blz. 745) genoteerd: French and Flemish are the official languages, en onder Netherlands (blz. 842): Hollands, or Dutch, is the official language in all of the provinces except Friesland, where most of the inhabitants speak the ancient Frisian language. (Heeft nooit eens een of andere Ned. of Belgische attaché aan een ambassade naar de redactie van de N.Y. Times geschreven hoe de taalfeiten in hun landen zijn?) Een zwak voor Dutch hebben de Amerikanen wel want onder de tussenkop Foreign Menu Terms hebben ze te midden van zes beroemde keukentalen ook het Nederlands laten prijken, feilloos: rundvlees, koek, garnaal, zout en sandwich (Eng. sandwich), maar dat laatste woord heeft onze taal met het Frans, Portugees en Spaans gemeenschappelijk. J. Veering |
|