Onzijdig of neutraal (II)
Een courant geeft de woorden van een docent aan een van onze universiteiten als volgt weer: ‘Het college eist hervatting van het onderwijs. Zij doet dat door middel van een dienstbevel...’.
Een andere courant wil ons, alweer door aanhalingstekens, doen geloven, dat een gemeenteraadslid het volgende heeft gezegd: ‘Ik vraag me af, wanneer het college in de gaten krijgt dat zij allang met een lege schil zit opgescheept.’
Deze voorbeelden, die met talrijke andere zouden zijn aan te vullen, tonen, dat het besef met een onzijdige zelfstandigheid te doen te hebben bij de Nederlanders slechts verzwakt, of zelfs helemaal niet, aanwezig is. Hetzelfde verschijnsel doet zich namelijk ook bij de andere voornaamwoorden voor. Ook daarvan slechts enkele voorbeelden. Eerst de bezittelijke.
De afspraak was, dat bij de neutrale substantieven het mannelijke bezittelijke voornaamwoord zou worden gebruikt. Uit het tegenwoordige gebruik zou men soms afleiden, dat eerder het vrouwelijke erbij behoort. ‘Het bestuur stelt haar mandaat ter beschikking; het parlement en haar besluiten; enz.’ Waarschijnlijk wegens de associatie met het woord of begrip ‘land’ zijn de namen van landen in onze taal toch wel onzijdig. Maar dikwijls zou men er aan gaan twijfelen. ‘Engeland..., zij..., haar...’ is al een heel gebruikelijke combinatie. Misschien dat het idee ‘natie, nationaliteit’ zovelen hier in de richting van de ‘haar-cultuur’ dringt. Maar dan wordt het m.i. tijd een andere afspraak te maken, of alle afspraken op te heffen.
Met het aanwijzende voornaamwoord is het al niet anders. ‘'s Werelds grootste vliegtuig, zoals die gisteren aan het publiek werd vertoond; circa 500 leden hebben een antwoord gevraagd en die ook gekregen.’ Ja, ik citeer nu even een prospectus van een van onze grote schoolboeken-uitgeverijen: ‘... leraren, die over een exemplaar willen beschikken en deze nog niet hebben ontvangen...’.
Hoezeer het besef van het bestaan van een taaleigenheid (oei, oei!) verzwakt of afwezig kan zijn wordt ook vaak aangetoond met het zgn. hyper-verschijnsel. Men doet dan het omgekeerde van wat men zou moeten doen, uit een soort angst het niet goed te doen. ‘Met een van dat van B & W afwijkende zienswijze’, ‘De bond gaat niet vrijuit, het heeft de coach in het onzekere gelaten’, enz.
Ik wijs er nog eens nadrukkelijk op, dat dit geen zelfbedachte voorbeelden zijn, ook niet uit scholierenwerk,