Onze Taal. Jaargang 40
(1971)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||
[Nummer 2] | |||||||||||||||
Regels of intuïtieDe dichter Jan Hanlo, de man van Oote (zie Onze Taal 1970, blz. 65), heeft het in een van zijn laatste publikaties, Moelmer (Amsterdam 1967, blz. 25), over taalregels en intuïtie. Een van zijn vrienden, erg geinteresseerd in het goed gebruik van de taal, ‘benadert de juistheid van het gebruik van de taal zeer bewust en zeer taal-technisch nl. met de mozaïek van taalregels: wijzerstanden en groene en rode lichtjes, ambtsedige verklaringen en jurisprudentie.’Ga naar voetnoot1). Hanlo is meer voor het ‘voelbare’, de intuïtie, dan voor het ‘aanwijsbare’, de regel. ‘Als de intuïtie blijft kiezen voor de fout dan kies ik de fout’.
Er bestaat een regel voor de zg. beknopte bijzin, een eigenlijk wat verwarrende naam, want van een ‘zin’ (onderwerp-gezegde) is hier geen sprake. Bij een bijzin hoort een hoofdzin; beide hebben een onderwerp.
Als je dit leest, begrijp je het.
Beide delen hebben dezelfde ‘je’ als onderwerp.
Door dit te lezen begrijp je het.
Zodra hij zat, viel hij in slaap.
Beide delen hebben dezelfde ‘hij’ als onderwerp.
Nauwelijks gezeten, viel hij in slaap.
Een veel voorkomend type is het volgende: Als men het contact vernieuwt, verdwijnt het geluid. Twee verschillende onderwerpen: ‘men’ en ‘het geluid’. Door het contact te vernieuwen verdwijnt het geluid. Moet hieruit nu werkelijk gelezen worden dat het geluid bezig is met de vernieuwing van het contact om zodoende te kunnen verdwijnen?
Intuïtie of regel? Kijk eens naar zinnen als de volgende: ‘Al zwemmend was onze hoofdbekommernis de krachten zolang mogelijk te sparen’ (Hugo Raes, In de antitijd, A'dam 1970, blz. 149). ‘Na een poosje blootgesteld te zijn aan die overvloed begint het te duizelen.’ (R. Kousbroek, Anathema's II, blz. 111). In zin 1 is het ‘onderwerp’ van ‘zwemmend’ als het ware verborgen in ‘onze’; in zin 2 is het onderwerp van ‘blootgesteld te zijn’ afwezig; bedoeld is ‘ik’ of ‘men’. Storen beide zinnen? Of één van beide? Onzes inziens niet, ze kunnen géén enkel misverstand veroorzaken. De zinnen zijn uit het werk van twee schrijvers over wier vaardigheid en trefzekerheid in taalgebruik géén enkele twijfel bestaat: de kwaliteit daarvan is hoog. Onduidelijk is wél een krantezinnetje als het volgende: (2 februari 1971; advocaat A valt een omroeporganisatie aan, advocaat B verdedigt haar; A heeft naar zijn zeggen de Omroepwet niet geraadpleegd en nu zegt B volgens het bericht:) ‘Ik wel. Dat zal u niet verbazen, pleitende voor een omroeporganisatie’. Onderwerp van ‘pleitende’ niet ‘u’, maar ‘Ik’ uit de zin ervóór.
De oude regel luidt dat de onderwerpen gelijk moeten zijn bij de ‘beknopte-bijzinconstructie’. Men moet echter vaststellen dat de regel slecht wordt gevolgd als het een onbepaalde wijs betreft: ‘na blootgesteld te zijn enz.’ (zin 2). Men kan dit type in tamelijk veel | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
publikaties aanstrepen. Voorbeelden uit technische lectuur: ‘Door ingangs- en uitgangspunten te groeperen kunnen binaire identificatiecodes efficiënt worden aangewend.’ ‘Condensatie zal optreden door de temperatuur van het metaal te verlagen.’
Niemand van hen die de zaak goed kennen, zal hieruit lezen dat de identificatiecodes de ingangs- en uitgangspunten groeperen en dat de condensatie de temperatuur van het metaal verlaagt. Dr. Hermkens (zie ook O.T. 1969, blz. 47) heeft aangaande het thema dat ons nu bezighoudt, in zijn boek Verzorgd Nederlands een groot aantal voorbeelden uit het werk van bekwame auteurs (letterkundigen en taalkundigen) verzameld waarin de hier besproken ‘fout’ voorkomt, en aarzelt niet, de regel fout te noemen. Hij adviseert voorzichtig, de beknopte zin (‘door te...’) als het enigszins kan, te laten aansluiten bij het onderwerp.Ga naar voetnoot2)
Het is een goed advies, een richtsnoer dat men los kan laten indien het nodig is. In de volgende zinnen zou de regel goede diensten bewezen hebben (Tussen de Rails, febr. 1971): Al jong (...) leerde Theo het zeilmakersvak bij zeilmakerij Ruiter in Kaagdorp.) Na er 6 jaar gewerkt te hebben, probeerde Theo's vader - hotelhouder - hem over te halen om te zwaaien naar het hotel-restaurantvak. En staat in de volgende (krant 10-2-71) dat Laos redeneert? Consequent redenerend in de militaire (...) denktrant van Washington, zou een communistisch Laos moeten worden bestreden enz.
Bij de deelwoorden is de situatie iets ingewikkelder. Een deelwoord heeft zoveel gebruiksmogelijkheden:
Dubbelzinnigheden zijn in allerlei listige zinnetjes altijd wel te scheppen: ‘Hij verzette zich tegen de inbreker, zwaaiend met een mes.’ Wie zwaait? ‘Hij vocht met een mes, gebonden aan een stok’. Is er enige twijfel wie of wat gebonden is? Iedereen weet in de gegeven situatie het antwoord. Taal zoals wij die hier bespreken, bestaat niet buiten een situatie. Beroemd is de opstelzin: thuisgekomen sneed moeder boterhammen. Wij waren van het schoolreisje thuisgekomen en moeder maakte ons brood klaar. Het deelwoord ‘gekomen’ en het werkwoord ‘sneed’ moeten dezelfde onderwerpen hebben. Het deelwoord heeft hier de functie van een bijwoordelijke bepaling en heeft een werkwoordelijk karakter. Als het ‘onderwerp’ van zo'n deelwoord niet gelijk is aan het zinsonderwerp, kan de bepaling moeilijk op het gezegde slaan, dat door het zinsonderwerp ‘bestuurd’ wordt.
‘Op de top gekomen (tijdsbepaling) was het uitzicht prachtig.’ Wie is op de top gekomen? Het zinnetje kan gemakkelijk zo gemaakt worden, dat de fout er is voor u het weet: ‘wij hadden uren geklommen, maar eenmaal op de top gekomen, was het uitzicht prachtig’. Het is duidelijk, dat ‘wij’ van ‘geklommen’ voor de taalgebruiker blijft doorklinken in ‘gekomen’. Nog eerder komt de fout, als het weggelaten onderwerp in het tweede stuk op de een of andere manier doorschemert: ‘op de top gekomen, was het uitzicht voor ons prachtig’. Een bijzonder netelig geval krijgen we bij het zo lege woordje ‘het’ als onderwerp. ‘Op de top gekomen werd het voor ons duidelijk, wat een berg is.’ Is voor iedere taalgevoelige hier de intuïtie (‘zin is goed’) sterker dan de regel (‘zin is fout’)? De verkeerde aansluiting ontstaat vaak wanneer ‘zijnde’ als aanvulling dienst kan doen. ‘Zijnde’ is nooit nodig, noch bij de lijdende vorm (gesneden zijnde is de koek lekker), noch bij de bedrijvende vorm (thuisgekomen zijnde ging ik werken). Hebbende kan niet wegblijven. ‘Heerlijk geslapen, maakte moeder ons wakker’ komt niet voor. Wel een enkele keer het foute ‘heerlijk geslapen hebbende, maakte moeder ons wakker’. Fout, als wij willen zeggen dat ‘ons’ heerlijk geslapen heeft. De regel luidt bij de deelwoorden eigenlijk niet anders dan bij andere taalvormen: wees duidelijk, vermijd dubbelzinnigheid.
De ‘fout’ is helemaal niet nieuw in dien zin dat hij een typisch voorbeeld van moderne taalslordigheid zou zijn. Degenen die denken dat een eeuw, anderhalve eeuw geleden ‘beter’ geschreven werd dan nu, moeten maar eens nauwkeurig op dit punt onze negentiende-eeuwse klassieken controleren. Juist bij hen vindt u herhaaldelijk de bedoelde constructie. Omdat zij doorkneed waren in de Latijnse spraakkunst? Maar dan hadden ze toch moeten inzien dat het Nederlands, niet met naamvallen en uitgangen werkende als het Latijn dat doet, zulke wendingen soms slecht verdraagt.
Voorbeelden: ‘Dikwijls door zijne omgeving (...) buiten den kring zijner stille studiën geroepen, kon aan Bake minder dan iemand de vraag vreemd blijven...’ (Bakhuizen van den Brink, Ter nagedachtenis van Mr. Johan Bake). In het Latijn zou ‘geroepen’ zulk een vorm hebben (uitgang op -o) dat het woord nooit bij ‘vraag’ had kunnen passen, maar noodzakelijk bij Bake gehoord had. | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
Bekijk nu eens zorgvuldig de volgende zinnen. ‘... in den zomer van 1801 gehuwd, had hen een paar jaren later een eersteling verblijd, die echter geen veertien maanden leven mogt...’ (Potgieter: Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink, 1890, blz. 31). ‘Zich thans het feit weder te binnen brengende komt de vraag bij hem op...’ (Idem blz. 57). ‘Bij wijle den lommer zoekende (...) was hem hunne geschiedenis ten onzent aanschouwelijk geworden.’ (Idem blz. 69). ‘Pratende met (...) ingelegerden deed zich voor den biographist van verre het belgeklingel hooren.’ (Idem, blz. 184). ‘Mij eenmaal een amitié genomen hebbende, was het voor goed.’ (Busken Huet: Potgieter, persoonlijke herinneringen). ‘Uit den trein gestapt, biedt allerlei druipende ellende Potgieter aan, hem den weg te wijzen...’ (Idem). J. Veering. |
|