Onze Taal. Jaargang 38
(1969)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[Nummer 6-7] | |
Voor en geen komma?Tot de taalregels die de meesten onzer zich tot in lengte van jaren zullen blijven herinneren, behoort ‘voor en geen komma’. Hij behoort tot de verzameling waarin ook voorkomt ‘na je (jij) t weg’ (vind jij), een regel die straks - verondersteld althans dat de jongste spellingsvoorstellen worden aangenomen - zijn betekenis zal hebben verloren omdat dan de tegenstelling jij vindt - vind jij is verdwenen. Voor en geen komma... de regel is zó gewoon dat de gehoorzame taalgebruiker niet eens meer merkt dat het voorschrift, hoe goed bedoeld ook, zonder verdere toevoeging onjuist is. Het is heel eenvoudig, een zin te bouwen waarin wél voor en een komma moet. Bijvoorbeeld: ‘Het betreft hier besluiten die sinds 1960 totaal verouderd zijn, en voorstellen die door de nieuwste ontwikkelingen overbodig geworden zijn.’ De komma achter zijn sluit de bijzin (‘die... verouderd zijn’) af; en pakt de draad weer op, verbindt besluiten met voorstellen. Een ander voorbeeld: ‘De afgevaardigden moeten ongetwijfeld wegens de veelheid van de onder hun aandacht gebrachte vraagstukken de in aanmerking komende bepalingen over het hoofd gezien hebben, en begrijpen dat uitbreiding van de commissie noodzakelijk is.’ Blijft de komma na hebben weg dan ontstaat dubbelzinnigheid: moeten de afgevaardigden nog begrijpen of begrijpen ze al? Natuurlijk had de toevoeging van ze (‘en ze begrijpen...’) de bovenstaande (authentieke) zin duidelijk kunnen maken; de schrijver heeft echter van zijn goed taalrecht gebruik gemaakt en ze weggelaten. Voor het gebruik van komma's zijn geen officiële regels vastgesteld. De Woordenlijst geeft regels voor het gebruik van het koppelteken, het deelteken, het streepje, de hoofdletters, maar geeft geen enkele aanwijzing betreffende het gebruik van het lastigste leesteken, in onze taal aanwezig: de komma. Van Dale wijdt op blz. XXXI-XXXIV een nuttige beschouwing aan het gebruik van de komma. Het woordenboek legt de nadruk op de natuurlijke pauze in de zin: ‘Ten aanzien van de komma kan als algemene regel gesteld worden: plaats een komma daar en alleen daar, waar bij het gewone spreken of lezen een rust gehoord of gevoeld wordt. Er bestaat in het algemeen meer neiging te veel komma's te plaatsen, dan te weinig.’ Over de komma bij en zegt hij: ‘Ook voor het voegwoord en mag een komma geplaatst worden als er een rust gehoord wordt.’ Als voorbeelden geeft Van Dale:
- Ik zal ervoor zorgen dat het gebeurt, en goed ook.
- De marktkoopman had geen succes met zijn artikel, dat ondeugdelijk bleek te zijn, en hij kreeg nog een bekeuring bovendien.
- Hij gaf haar, en zij hem de schuld.
De moeilijkheid met het begrip ‘rust’ is dat het nogal subjectief kan worden geïnterpreteerd, m.a.w. waar de een ‘rust’ in de zin ‘hoort’ of ‘voelt’, hoeft de ander dat nog niet te doen. Aan de andere kant: bij alle betutteling van het leestekengebruik heeft de schrijver ook speelruimte nodig, vrijheid om daar waar hij een rust in de zin aan de lezer wil opleggen (‘lees’-teken!), een komma te plaatsen. Toch zijn er rationele regels te verstrekken voor het gebruik van de komma. Hieronder volgen er twaalf; we hebben ze, enigszins verkort, overgenomen uit het boekje van dr. H. Buiskool, De nieuwe spelling (Groningen 1955). De voornaamste plaatsen waar een kom- | |
[pagina 38]
| |
ma behoort te staan, zijn de volgende:
1. Tussen gelijkwaardige zindelen die niet door ‘en’ of ‘of’ zijn verbonden. Bijv. Wil je koffie, thee of chocolade? Een oude, eerwaardige man.
2. Vóór een voegwoord dat twee gelijkwaardige zinnen (zelfstandige zinnen of bijzinnen) verbindt. Bijv. Hij is rijk, maar zijn broer is straatarm. Oom schreef dat hij zelf wel kwam, maar dat tante wellicht thuis zou blijven. Uitz. Vóór de voegwoorden ‘en’ en ‘of’ schrijft men alleen dan een komma wanneer er tussen de beide zinnen een duidelijke scheiding is waar te nemen, inzonderheid wanneer de eerste zin nogal lang is.
3. Vóór (en na) een bijzin die slechts een toelichtende, een verklarende betekenis heeft, zodat hij desnoods gemist kan worden. Bijv. In de middag, toen het weer opklaarde, togen we verder. Opmerking. Géén komma wordt geschreven vóór een bijzin die onmisbaar is, doordat hij een beperkende betekenis heeft. (Honden die blaffen, bijten niet. Ik kom als het mooi weer is.) Zo in eenvoudige constructies nooit een komma vóór de voegwoorden ‘dat’ en ‘of’ die een voorwerpszin met een hoofdzin verbinden. (Ik weet dat hij ziek is; ik betwijfel of hij komt.)
4. Vóór een bijvoeglijke bijzin die behoort bij het eerste van twee genoemde zelfst. naamwoorden, maar ook betrekking zou kunnen hebben op het laatste. Bijv. De vriend van mijn oom, die jij kent. - Ook wanneer verwarring is uitgesloten, schrijft men in dergelijke gevallen gewoonlijk een komma: het huis van mijn oom, dat jij kent.
5. Vóór en na een zgn. beknopte bijzin van enige uitgebreidheid, ook wanneer hij in betekenis gelijkstaat met een beperkende bijzin. Bijv. Moe van 't lange lopen, gingen we rusten. Het was verstandig van je, wat vroeger te komen. Opmerking. In vele dergelijke zinnen wordt door komma's voorkomen dat de zin verkeerd kan worden uitgelegd: mijn plan was, niet naar huis gaan.
6. Vóór en na een bijstelling. Bijv. Keesje, het diakenhuismannetje, kwam enz. Opmerking. Ook in adressen, titels e.d.: Inleiding tot het Frans, Leerboek voor M.O., door J. Smits, leraar enz.
7. Na een bijzin die niet het eind van de zin vormt, dus na een bijzin die aan de hoofdzin, of aan het laatste deel ervan, voorafgaat. Bijv. Toen hij kwam, ging ik weg. De laatste dag, toen we terug moesten, werd het mooi weer.
8. Vóór en na een tussenzin en voor en na een tussenwerpsel. Bijv. Ik ben, je wilde het immers, wat vroeger gekomen.
9. Vóór en na een hoofdzin die een aanhaling onderbreekt.
Bijv. ‘Ik kom’, zei hij, ‘morgen terug’. De laatste aanhalingstekens behoren bij de aanhaling die een deel van de zin vormt. De punt staat achter de gehele zin en komt dus het laatst.
10. Na ‘neen’, ‘zeker’ e.d., wanneer een zelfstandige zin volgt. Bijv. Ja, dat is goed! Ha, daar is ze!
11. Vóór en na de naam van de aangesproken persoon. Bijv. Neen, Jan, dat gaat niet. Kom hier, Henk!
12. Na plaatsnamen boven brieven. Bijv. Leiden, 12 januari 1969.
Geen komma voor en, wél een komma voor en... Zijn er nu niet belangrijker dingen te vermelden uit de taalwereld? De nieuwe spelling (hij prate = hij praatte, hipnoze, buuste), de ambtelijke taal, de onduidelijke taal in de politiek en de theologie? Hoe staat het met de Commissie ter bevordering van goed taalgebruik? Werkt de Centrale Taalcommissie voor de Techniek nog? Moet er geen antwoord worden gegeven op de klachten over het Nederlands in Nederland, die week in week uit in de pers zijn te lezen? Hebben de klagers gelijk? Bijvoorbeeld in:
Vrij Nederland 1-3-69: ‘Het vermogen om zich uit te drukken in formeel Nederlands met een uitgebreide vocabulaire is een kunst die in ons land niet gecultiveerd wordt en die niet hoog aangeschreven staat.’
De Journalist 20 (1969) nr. 6: ‘... terwijl het taalgebruik meer en meer aan distinctie verliest.’
De Tijd 5-4-69: ‘Aan formuleren wordt in Nederland niets gedaan. Juristen doen dat met het oog op de mazen van het net, maar verder wordt er voor de vuist weg gezwamd.’
Natuurlijk zijn er belangrijker taalzaken dan de plaatsing of weglating van een komma, maar wie dit grote weerd wil zijn, moet het kleine eren. Er is een beroemd verhaal over de Weense essayist en journalist Karl Kraus.Ga naar voetnoot1) Hij bleef onverstoorbaar bezig met het wikken en wegen van wel-of-geen-komma in de zin die hij aan het schrijven was, toen zijn collega's binnenstormden met het bericht dat de Japanners Sjanghai bombardeerden. Op hun verontwaardigde vraag of hij niets beters te doen had, antwoordde hij: ‘Sjanghai zou niet in brand staan als iedereen ervoor had gezorgd dat alles op zijn juiste plaats stond.’ |
|