Paneel
De tegenwoordige betekenis van paneel is: een rechthoekig vak of gedeelte van iets, bv. vak of afdeling van een houten beschot, een deur, een luik, de zijden van een wagen enz., gewoonlijk bestaande uit een vlak van dunne platen in een raam opgesloten en rechthoekig van vorm. Een stuk hout dat bestemd is om er met olieverf op te schilderen.
Het woord komt van Lat. pannus, lap, stuk goed; ml. panellus is het verkleinwoord daarvan. De oude betekenis van paneel is dan ook: kleed dat tot zadel dient of onder het zadel gelegd wordt, paardedek. ‘Paneel’ werd ook gebruikt als benaming van een soort van eenvoudig zadel, thans nog in Vlaanderen in de zin van: vierkant stuk stof waarmede de zitplaats van koetsier of voerman belegd wordt. Eertijds ook in de zin van: kussen. ‘Opstaan eer de duivel zijn paneel schudt’, d.i. 's morgens heel vroeg. Gewestelijk, bv. in het Land van Waas, oneigenlijk voor: slechte, versleten klederen die men alleen buiten het gezicht der mensen draagt. ‘Als de boer zyn vlas gaat in de root steken, hangt hij zijn paneelen op zijnen riek.’