Afwezend
Men vraagt ons het woord afwezend als een germanisme te brandmerken. Dit kunnen wij - mogen wij - niet doen. Wel is waar ontkennen wij niet dat mogelijk hd. ‘abwesend’ in dezen invloed geoefend heeft, ook is het niet zonder belang dat het W.N.T. bij ‘afwezend’ vermeldt: Hd. abwesend, maar dit alles maakt het woord nog niet tot een germanisme.
Ziehier wat Matthijs de Vries er van zegt. ‘Het woord is even goed gevormd als “aanwezend”, reeds in den Statenbijbel gebruikt, en voldoet werkelijk aan een behoefte, daar het zich van “aanwezig” eenigermate onderscheidt. Door den vorm van een tegenw. deelwoord stelt het een persoon als handelend voor; terwijl “afwezig” blootelijk den toestand te kennen geeft, waarin de persoon verkeert. Vandaar dat in de ééne beteekenis, die van “niet te huis, van zijn woonplaats verwijderd”, thans bijna alleen “afwezig” gebezigd wordt: het geldt hier den toestand van den persoon, die geheel lijdelijk kan zijn. Maar in de andere opvatting, die van “niet aanwezig, niet tegenwoordig”, t.w. bij een handeling waarvan sprake is, zijn “afwezend” en “afwezig” beide in gebruik. Het laatste is dan algemeener, het laat de beteekenis van het afzijn geheel in het midden, het zegt alleen dat men er niet bij is: “afwezend” daarentegen stelt het afzijn zelf als een daad voor, het zet dus op den voorgrond, dat men zich van de handeling onthoudt, er geen deel aan neemt. Met andere woorden, “afwezig” is meer het tegenovergestelde van “aanwezig”, maar “afwezend” van “tegenwoordig”. Het onderscheid moge niet algemeen erkend en in het gebruik aangenomen zijn: het is echter wezenlijk in den vorm der woorden gegrond. De juistheid van uitdrukking zal er bij winnen, indien het in acht genomen wordt. Zeer terecht heeft dan ook de wetgever voor het feit, dat iemand na ontvangen dagvaarding niet ter terechtzitting verschijnt, de woorden “afwezend” en “afwezendheid” gekozen, maar in betrekking tot het bloote afzijn van iemand, wiens verblijf onbekend is, “afwezig” en “afwezigheid” gebezigd.’