De disjunctie in (20) impliceert de conjunctie in (21), en de disjunctie in (22) impliceert de conjunctie in (23). Merk op dat dat niet algemeen mogelijk is:
(24) | Twee mensen lachen of dansen |
(25) | Twee mensen lachen EN twee mensen dansen |
(24) impliceert niet (25). In (24) mag het totaal aantal mensen dat lacht of danst twee zijn, maar in (25) moet het totaal aantal mensen dat lacht of danst vier zijn.
Laten we nu terugkeren tot (9) herhaald als (26):
(26) | of het nou regent of dat het mooi weer is, hij komt! |
Het tweede ‘of’ (disjunctief ‘of’) gedraagt zich alsof het in het bereik van een negatie staat. Die negatie wordt teweeggebracht door het eerste ‘of’ (onderschikkend voegwoord). Dit komt bij een parafrase aan het licht:
(27) | Ongeacht of Jan rookt of drinkt |
(28) | Ongeacht of J. rookt EN ongeacht of J. drinkt |
(29) | Ongeacht of twee mensen roken of drinken |
(30) | Ongeacht of twee mensen roken EN ongeacht of twee mensen drinken |
Beide implicaties zijn geldig. Deze implicatie karakteriseert een disjunctie in het bereik van negatie.
We zijn nu in staat om een verklaring te geven voor Paardekooper's observatie dat emfatisch ‘of’ is uitgesloten in zinnen als (3), hieronder herhaald als (31):
(31) | *óf of het nou regent óf dat het mooi weer is, hij komt! |
Normaal ‘A of B’ (ook wel interne disjunctie genoemd) laat toe dat A, B of A en B waar zijn. Emfatisch ‘of’ (externe disjunctie) laat niet toe dat A en B beide waar zijn. Dit laatste is nu precies de semantische conditie die het onderschikkend ‘of’ in (26) en (31) eist. Emfatisch ‘of’, zoals in (31), is niet verenigbaar met deze conditie. De waarheid van alle disjuncten (wellicht in verschillende mogelijke werelden) moet het geval zijn. Het normale ‘of’ is uiteraard wel verenigbaar met deze conditie.
5. Bezie nu nogmaals zin (1), hieronder herhaald als (32), waarvan De Rooij zich aan het eind van zijn artikel afvroeg waarom hij grammaticaal was:
(32) | Hij vraagt me altijd óf of ik een borrel wil óf dat ik wil eten |
We hebben voorgesteld dat ‘dat’ gedeleerd wordt na een onderschikkend voegwoord. Tevens hebben we een semantische eis gemotiveerd om de ongrammaticaliteit van (31) te verklaren. Door theorievorming wordt aldus een efficiente beschrijving van deze weerbarstige feiten verkregen.
Hiermee is nog lang niet alles gezegd over de syntaxis en de semantiek van ‘of’ en ‘dat’. Tot besluit wil ik laten zien dat waar de theorie faalt of incompleet is nieuwe feiten kunnen worden ontdekt. Merk bijvoorbeeld op dat de gepostuleerde