De Nieuwe Taalgids. Jaargang 85
(1992)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verboden toegang voor onbevoegden
|
(1) | Des borchgraven doot van Couchi (Couchi, Atrecht 394) |
(2) | Een berouwich mensche van sijnen sunden (Stoett 1923, p. 87) |
In verband daarmee zijn ook hedendaags Nederlandse zinnen ter sprake gebracht als:
(3) | Verboden oversteekplaats voor rijwielen |
waarin de voorzetselgroep niet het naamwoord specificeert, doch de voorbepaling. De discussie maakt duidelijk, dat taalkundige beschouwingen boeiend kunnen zijn ook wanneer ze niet tot instemming leiden. Het verschil van inzicht houdt een aansporing in om nog eens te trachten de ons vreemde constructies binnen het Nederlandse syntactische systeem in te passen.
Het onderhavige probleem is bijzonder intrigerend, doordat het eenvoudig en overzichtelijk lijkt. De Middelnederlandse verbinding (1) kwam zo frequent voor, dat de volgorde acceptabel moet zijn geweest.Ga naar voetnoot2 Tegenwoordig echter zijn zinnen als:
(4) | Koning Philip's dochter van Frankrijk (vgl. Brab. Y. 4, 1207) |
uitgesloten, terwijl splitsing van een groep als in:
(5) | Op sinte Thomaes avond apostels (K. van Haarlem 128, 22) |
al helemaal ondenkbaar is. Dat leidt onvermijdelijk tot de vraag, hoe deze volgorde vroeger wel kon worden verdragen. En wat is er sinds het Middelnederlands
veranderd, dat wij de twee leden van de bepaling beslist bijeen moeten plaatsen: koning Philip van Frankrijk's dochter of de dochter van koning Philip van Frankrijk.
Bij de analyse van ouder Nederlands is het moeilijk afstand te nemen van de huidige taalsituatie. Zo ligt in het woord splitsing hierboven reeds een standpunt besloten dat misleidend kan blijken. Stilzwijgend wordt aangenomen, dat uiteen geplaatst is wat eigenlijk bijeen hoort. Deze vooronderstelling ligt ook ten grondslag aan de beschouwingen van Van den Berg (1989 en 1990) en Sassen (1990), die beiden van een onderliggende volgorde en van verplaatsing spreken. Ik zal hieronder allereerst hun zienswijzen weergeven. Daarna wil ik trachten de systematiek te beschrijven die in het algemeen de volgorde in Nederlandse naamwoordgroepen bepaalt. Tenslotte zullen we opnieuw bezien, of de Middelnederlandse constructie zich inderdaad aan de algemene volgorderegels onttrekt.
2 Voorgaande beschouwingen
Van den Berg en Sassen beschouwen de constructies in (1) en (2) als resultaat van een verplaatsing. Eigenlijk zouden huns inziens de twee bepalende leden, die semantisch een eenheid vormen, bij elkaar horen te staan. Uiteenplaatsing kwam echter zo vaak voor, dat niet aan incidentele fouten kan worden gedacht. Achter het naamwoord staan voorzetselbepalingen, genitieven en apposities:
(6) | Sijn neve Jan, des graven sone van Henegouwen, vernam tgone (Stoke 4, 1437) |
Des coninx nichte van Vrankerike (Couchi, Atrecht 102) | |
Beatrys, grave Ghyen dochter van Vlaenderen (Clerc 174-1) | |
Ghijsbrechts huys van Abcoude (Clerc 145-23) | |
Om bede wille grave Reynouts van Gelre (‘omwille van het verzoek van graaf | |
Reynout van Gelre’; Matth. Anal. 3, 228, 2) | |
Om doots wille hoerre liever suster Coppen (Rein. P 238) | |
In Seraphis tempel haers heren (Sp. 32, 11, 38) | |
Perchevals broeder des Waloes (‘de Welshman’; Mor. 619) | |
Godeverts broeder des hertogen (Sp. 43, 11, 13) | |
Des hertogen broeder Godeverts (Sp. 43, 12, 35) |
De citaten zijn voor het merendeel ontleend aan Van Es (1938), die de constructie ook heeft geanalyseerd en verklaard. Hij spreekt van ‘splitsing van de genitivische groep’ (p. 416). Van Es neemt met Behaghel aan, dat de genitief aanvankelijk voorop stond. Door bepalingen verzwaarde genitieven zouden vanwege hun omvang achter het nomen worden geplaatst, ten gevolge van wat Behaghel ‘das Gesetz der wachsenden Glieder’ noemt.Ga naar voetnoot3 Ook van Es beschouwt de lengte van de bepaling als een factor in de ontwikkeling van de groep, die echter niet ‘als de voornaamste oorzaak van de verplaatsing van den attributieven genitief beschouwd’ kan worden (1938, stelling 2). Hoe dan ook, de splitsing van de genitiefgroep zou zijns inziens een middel zijn om kool en geit te sparen (p. 416). Door bijstelling of voorzetselgroep achter het nomen te plaatsen kon men de genitief
vóór het nomen handhaven. Van Es herleidt des borchgraven doot van Couchi (1) dus tot:
(7) | Des borchgraven van Couchi doot |
En dit patroon komt ook inderdaad voor:
(8) | Shertogen Philips van Borgoengen broeder (Jan van Dixmude, Kron. v. VI. 282, 23) |
Die jonckheer Jans van Hollant oude moyen soon (Clerc 179, 10) | |
Ghysbert van Randwijcks soen (Matth. Anal: 1, 708, 27)Ga naar voetnoot4 |
Sassen (1990, p. 152) sluit zich in essentie bij Van Es aan. Van Couchi is z.i. naar rechts verplaatst ‘om scheiding van de pregenitief en z'n substantivische kern te vermijden’.
Van den Berg daarentegen neemt als onderliggende volgorde achterplaatsing van de gehele bepaling aan:
(9) | Die doot des borchgraven van Couchi |
Des borchgraven is dan naar voren oftewel naar links verplaatst. Hoe echter komt Van den Berg tot zijn veronderstelling, dat (9) aan (1) ten grondslag ligt? ‘Onderliggende volgorde’ is voor hem niet synoniem met de oorspronkelijke of de meest voorkomende volgorde. De gepostuleerde onderliggende constructie moet ‘de meeste samenhang in de taalverschijnselen aan het licht’ brengen (1990, p. 154). Dat lijkt een subjectief en willekeurig criterium. Aanvankelijk, zo schijnt ook Van den Berg aan te nemen, was de onderliggende volgorde gelijk aan die in de oppervlakte-structuur. Hij veronderstelt althans, dat ‘de oorspronkelijke volgorde [...] in het Middelnederlands niet meer [!] de onderliggende [hoeft] te zijn’ (1990, p. 154). Doch waardoor is de verandering der onderliggende volgorde dan veroorzaakt, wanneer ook de frequentie geen rol speelt?
Terecht tracht Van den Berg de constructie te verklaren vanuit algemeen geldige volgordeprincipes. Daarbij stuit hij echter op ‘een klein probleem’ (1989, p. 333). Doordat hij ervan uitgaat, dat des borchgraven van Couchi één woordgroep vormt met de structuur [des [borchgraven van Couchi]], is niet te verklaren hoe des borchgraven kon worden geïsoleerd. Om een verplaatsing acceptabel te maken moet Van den Berg eerst een regel veronderstellen ‘die nabepalingen losmaakt van hun kern’ (p. 334): → [die doot des borchgraven] van Couchi. ‘In hoeverre [dit] de juiste afgeleide struktuur weergeeft, moet overigens nader onderzocht worden’ (p. 334). Hoewel het hele betoog staat of valt met de juistheid van de aangenomen tweedeling des borchgraven # van Couchi, horen we hier verder niets over.
Wanneer we niet a priori aannemen, dat des borchgraven van Couchi één constituent vormt, zoals in het hedendaags Nederlands, doet zich het hele probleem niet voor. Het is dan ook niet nodig van ‘verplaatsing’ te spreken en onder-
liggend een andere volgorde aan te nemen dan ons wordt gepresenteerd. Hieronder zal ik uitgaan van een drieledige woordgroep en trachten te verklaren waarom de drie elementen in verschillende volgorden werden geplaatst. Allereerst zij aandacht besteed aan enkele algemene principes die de bouw van naam woordgroepen in het Nederlands bepalen.
3 Algemene principes van woordvolgorde
De volgorde in taaluitingen, zinnen en woordgroepen, wordt door een aantal, ten dele tegenstrijdige principes bepaald. Ik beperk me hier tot die factoren die voor het onderhavige probleem van belang zullen blijken.
Woorden representeren elementen in de werkelijkheid. Het is daardoor niet verwonderlijk, dat de volgorde der woorden tot op zekere hoogte de rangorde weerspiegelt van de zaken en feiten waarnaar wordt verwezen. Dit natuurlijke, in wezen chronologische ordeningsprincipe bepaalt de vaste volgorde in ouders en kinderen, schapen en lammeren, officieren en soldaten. Het ligt ook ten grondslag aan de volgorde van topic en comment. Wat reeds ter sprake is gebracht of bekend wordt verondersteld, vormt voor een nieuwe mededeling het uitgangspunt: dat boek heb ik op de rommelmarkt gekocht.
De correspondentie met de realiteit leidt niet altijd tot voorspelbare volgorden. De toepassing is afhankelijk van de visie van de taalgebruikers op de werkelijkheid, en van de wijze waarop ze zaken willen voorstellen. Ten aanzien van beide aspecten zijn de taalgebruikers bovendien niet geheel vrij. Er zijn in de loop van de taalgeschiedenis allerlei conventies ontstaan, en er zijn vele vaste patronen. Volgorde is een syntactisch middel geworden, dat dient om de onderlinge afhankelijkheid van de elementen duidelijk te maken.
Een basisregel is zonder twijfel, dat woorden die verband houden, zo mogelijk bijeen worden geplaatst. Samenplaatsing duidt op saamhorigheid, en heeft dus betekenis.Ga naar voetnoot5 Binnen een groep van woorden heeft wat eerder komt, prioriteit. En wat later komt, is onvermijdelijk een toevoeging. Wat in de gedachten van de spreker op de eerste plaats komt, wordt eerst vermeld. Volgorde is een middel om te onderstrepen wat we belangrijk achten. Ook wanneer de rangschikking der elementen niet kan worden herleid tot een bepaalde voorstelling van zaken in de werkelijkheid, heeft volgorde dus belang. Wijziging van volgorde verandert daardoor altijd iets aan de betekenis. Alleen al om deze reden is het gewaagd onderliggend afwijkende volgorden te veronderstellen.Ga naar voetnoot6
Afgezien van alle specifieke patronen die er in het Nederlands zijn ontstaan, zijn er twee basisvolgorden van belang. Zij steunen op twee essentieel verschillende wijzen van beschouwing en presentatie. Een complexe, uit verscheidene elementen bestaande mededeling kan synthetisch dan wel analytisch zijn gestructureerd: de totale informatie wordt als een geheel gepresenteerd dan wel gefaseerd uiteengezet. In de volgende paragraaf zullen we deze tegenstelling nader bezien.
4 Synthetische en analytische presentatie
In synthetische zowel als analytische constructies zijn er afzonderlijke betekeniselementen te onderscheiden. In een synthetische woordgroep zijn die reeds met elkaar in verband gebracht; de samenhang is gegeven. De volgorde is door de samenhang bepaald. In een analytische constructie worden de onderlinge betrekkingen geleidelijk aan duidelijk. De woordorde is bepaald door de chronologie. Schematisch is de oppositie als volgt te omschrijven:
(10) | SYNTHETISCH | ANALYTISCH |
---|---|---|
samenvatting | uiteenzetting | |
samengestelde eenheid | samenhangende leden | |
informatie in eens | informatie gefaseerd | |
volgorde syntactisch | volgorde chronologisch | |
verbanden zijn gelegd | verbanden worden gelegd |
In beide gevallen gaat het om een groepering van elementen, om eenheid in verscheidenheid. In een synthetische constructie overheerst de eenheid, in een analytische de verscheidenheid. Gelukkig berust het verschil niet altijd louter op interpretatie. Er zijn formeel gekenmerkte synthetische woordgroepen, nominale constituenten bijvoorbeeld (als de grote wereld) en bijzinnen (als... dat de wereld morgen vergaat, d.i. S O V). Predicatieve bepalingen daarentegen (als in de wereld, groot en onbekend) en hoofdzinnen vormen duidelijke uiteenzettingen: de wereld → vergaat → morgen, d.i. S V O. In deze gevallen blijken de structuren uit de verschillen in woordvolgorde.
Het onderscheid synthetisch: analytisch, hoe reëel ook, is echter lang niet altijd gemakkelijk te maken. In vele taaluitingen zijn synthetische en analytische elementen verstrengeld. Er is ook een zekere ontwikkeling te bespeuren. Hoewel het Nederlands in vergelijking met de oudere Indo-Europese talen sterk analytisch is, neigen wij er toe semantisch verbonden elementen als syntactische constructies te zien. En een aanvankelijk gefaseerde samenkoppeling kan geleidelijk aan overgaan in een hechte eenheid. Door deze ‘nieuwe synthese’ groeit de omvang der woordgroepen.Ga naar voetnoot7
We kunnen bij de synthetisering van losse constituenten tot één hechte woordgroep deze ontwikkeling aannemen. (a) Semantisch samenhangende constituenten worden samengeplaatst. (b) Deze nog steeds zelfstandige elementen worden als een syntactische eenheid ervaren, als opeenvolgende leden van een groter geheel. (c) De constituenten worden tot onzelfstandige leden van een hecht verbonden woordgroep. Dit kan als volgt in schema worden gebracht (accoladen geven de semantische samenhang, rechte haken de syntactische verbinding aan; de pijl symboliseert de fasering):
(11a) | {Constituent → constituent} | losse constituenten |
→ (11b) | [Constituent → constituent] | analytisch verbonden elementen |
→ (11c) | [Constituent constituent] | synthetische woordgroep |
Vaak blijken de overgangen slechts uit de intonatie, welk syntactisch middel in geschrifte tekort schiet. Dat maakt het soms moeilijk te besluiten, of we te doen hebben met losse constituenten, met een verbinding van zelfstandige elementen of met een samenstel van onzelfstandige woorden. Beperken we ons tot de naamwoordgroep.
5 Kern en bepaling
Binnen de naamwoordgroep spelen nog verscheidene andere tegenstellingen een rol. De kern (een naamwoord, eigennaam, voornaamwoord of telwoord) kan worden voorzien van diverse soorten bepalingen. Men onderscheidt attributieve en predicatieve bepalingen, beperkende en uitbreidende bepalingen, primaire en secundaire bepalingen,Ga naar voetnoot8 voor- en nabepalingen. Met geen van deze tegenstellingen loopt de onderscheiding synthetisch: analytisch parallel. Alle voorbepalingen zijn door hun aankondigend en daarmee afhankelijk karakter tegelijkertijd synthetisch. Bij de nabepalingen zijn er twee mogelijkheden:
(12) | [De plataan vóór het huis] wordt gekapt |
(13) | [De plataan, vóór het huis] wordt gekapt |
De beperkende voorzetselgroep in (12) is door de intonatie met de naamwoordgroep verbonden en vormt daarmee een sterkere eenheid dan de uitbreidende nabepaling in (13). We kunnen daarom in (12) van een synthetische woordgroep spreken (11c). Voorwaarde is daarbij steeds, dat de bepaling direct op het nomen volgt. Toch blijft vóór het huis ook in (12) een toevoeging; de volgorde heeft iets bewaard van een gefaseerde, analytische presentatie. Dat maakt dat ook synthetische nabepalingen toch minder hecht met de kern zijn verbonden dan voorbepalingen.
Het onderscheid tussen (12) en (13) kunnen we tot uitdrukking brengen in de termen ‘beperkende’ resp. ‘uitbreidende bepaling’. Deze tegenstelling geldt echter ook bij voorbepalingen, die altijd synthetisch zijn. Er is dus geen volledige parallellie. De overige onderscheidingen zijn helemaal niet van toepassing: de voorzetselgroep bevat in (13) netzomin als in (12) nieuwe informatie, is dus niet predicatief. In (12) noch (13) hebben we met een primaire bepaling te doen: in beide gevallen wordt niet de boom zelf gespecificeerd, doch de plaats van de boom.
Doordat voor het huis geen primaire bepaling is, kunnen we de woordgroep niet vóór het nomen plaatsen. Van een voorbepaling is op het moment dat die wordt uitgesproken, nog niet duidelijk waarop die betrekking heeft. Een voorbepaling houdt daardoor een aankondiging van het bepaalde in. Deze kern moet dan ook wel volgen, anders hangt de bepaling in de lucht. Daardoor is (14) wel en (15) niet acceptabel:
(14) | De voor het huis geplante plataan |
(15) | *De voor het huis plataan |
Bij de nabepaling (als in 12 en 13) is reeds duidelijk warrop voor het huis slaat, namelijk op de plataan, die vanzelfsprekend ergens staat. Het is daardoor niet noodzakelijk de primaire bepaling (als staande of geplant) uit te drukken.
Terwijl dus directe, primaire, bepalingen in principe zowel voor als achter de kern kunnen staan:
(16) | De witte en zwarte zwanenkern | synthetisch verband |
(17) | De zwanenkern witte en zwarte | analytisch verband |
(18) | In de gracht zwemmendekern (zwanen) | synthetisch verband |
(19) | (Zwanen) zwemmendkern in de gracht | analytisch verband |
kunnen secundaire of indirecte bepalingen alleen worden toegevoegd. Ook dat wijst erop, dat de band tussen voorbepaling en kern hechter is dan die tussen kern en nabepaling. Doordat de voorbepaling een aankondiging inhoudt, is er een nadrukkelijke binding. Het feit dat de nabepaling op zichzelf een zinsconstituent kan vormen, geeft ook de beperkende nabepaling nog steeds een zekere zelfstandigheid.
6 [Kern specificatie] → [bepaling kern]
Behalve de oppositie tussen een synthetische en een analytische presentatie, die onder meer in voor- en achterplaatsing van bepalingen tot uitdrukking komt, is voor het begrip van de hier besproken constructie de navolgende tegenstelling van belang:
(20) | Er zwemmen een aantal zwanen in de gracht |
(21) | Er zwemt een aantal zwanen in de gracht |
In (20) is zwanen de kern van de woordgroep, in (21) een aantal. In (21) doet als nabepaling een zelfstandig naamwoord dienst: zwanen specificeert het aantal. Het naamwoord noemt niet de individuen doch de categorie. Ook in het predicaatsnomen overheerst nog vaak het categoriale, kwalificerende aspect. Vergelijk:
(22) | Zij is hoogleraar, een schrijfster, de directrice |
Wij zijn echter tegenwoordig geneigd het zelfstandig naamwoord in de eerste plaats als een verwijzing naar personen en zaken te zien. In dit opzicht heeft zich een ingrijpende taalverandering voltrokken. Aanvankelijk noemde het substantief de categorie. Uit context en situatie moest blijken, of het om individuen ging. Het individuele aspect kon expliciet tot uitdrukking worden gebracht door aanwijzende voornaamwoorden, telwoorden, vragende en onbepaalde voornaamwoorden. In Duinhoven 1988 a heb ik de ontwikkeling beschreven van verbindingen als die coninc (p. 26), een Syba (p. 62) en wat vogle (p. 267), waarin het zelfstandig naamwoord aanvankelijk een nabepaling vormde.
In die coninc of een coninc bijvoorbeeld ging het om een aanwijsbare of een zekere persoon die koning was: die → coninc resp. een → coninc. Doordat de steeds wisselende specificatie in informatief opzicht zo veel belangrijker was dan het steeds herhaalde en weinigzeggende aanwijzende of onbepaalde voornaamwoord, werd het zelfstandig naamwoord ook als syntactische kern van de woordgroep
ervaren. We kunnen deze ontwikkeling als volgt schematiseren:
(a) | syntactisch en informatief: | een/diekern conincbepaling |
→(b) | syntactisch: | een/diekern conincbepaling |
informatief: | een/diebepaling coninckern | |
→(c) | syntactisch en informatief: | een/diebepaling coninckern |
Door deze syntactische herinterpretatie ontstonden nieuwe, onzelfstandige, woordsoorten. Die en een werden van zelfstandige pronomina tot bijvoeglijke voornaamwoorden, en tenslotte tot lidwoorden. Deze omkering der verhoudingen heeft ook tot een nieuw volgordepatroon binnen de woordgroep geleid. Aanvankelijk volgde de bepaling steeds op de kern. Tengevolge van de hier beschreven herinterpretatie kon een bepaling ook vooraf gaan. Doordat het bij voorafgaande bepalingen altijd gaat om onzelfstandige woorden, is de vooropplaatsing in het bijzonder geschikt voor de synthetische presentatie.Ga naar voetnoot9
7 Combinaties van voor- en nabepalingen
Nu kunnen er binnen een woordgroep bepalingen voorkomen van verscheidene aard. Beperken we ons hier tot de patronen met een kern en twee bepalingen. Gelijksoortige bepalingen, synthetisch resp. analytisch, primair resp. secundair, kunnen nevengeschikt worden verbonden:
(23) | Een {lange en pijnlijke} behandeling |
(24) | Een behandeling {lang en pijnlijk} |
(25) | De behandeling {thuis en in het ziekenhuis} |
Mogelijk is ook een combinatie van voor- en nabepaling, maar dan is er steeds een hiërarchie aan te wijzen:
(26) | Een [pijnlijke behandeling] in het ziekenhuis |
(27) | Het [langzame herstel] na de operatie |
Zonder context moeten we aannemen, dat de voorbepaling nauwer bij de kern aansluit dan de nabepaling. De kern kan echter ook met een nabepaling worden uitgebreid; de voorbepaling heeft dan op een samengestelde kern betrekking:Ga naar voetnoot10
(28) | Een pijnlijke [behandeling in het ziekenhuis] |
(29) | Het langzame [herstel na een operatie] |
Zo kunnen ook twee voor- of nabepalingen hiërarchisch worden geordend:
(30) | Grote [algemene ziekenhuizen] |
(31) | Een [verblijf in het ziekenhuis] in de zomer |
Het nomen en de nauwst verbonden bepaling vormen een nieuwe kern, waaraan een voor- of nabepaling is toegevoegd. De tweede bepaling is ondergeschikt aan de samengestelde kern. Doordat binnen deze vergrote kern de bepaling in syntactisch opzicht weglaatbaar is, hangt ook in deze constructie de tweede bepaling in het bijzonder af van de nominale kern, wat in bijzinnen uit de congruentie blijkt: de [lange behandeling] die... en het [snelle herstel] dat...
Het lijkt daardoor begrijpelijk, dat de voorbepaling alleen, niet door een analytische nabepaling kan worden gespecificeerd:
(32) | *Een beschadigd schilderij met een mes |
*Gesloten winkels tussen de middag | |
*Een bange man voor honden | |
*Verboden boeken door de inquisitie |
Alleen wanneer het om duidelijke toevoegingen, specificaties achteraf gaat, zijn de formaties acceptabel. We hebben dan telkens met twee losse mededelingseenheden te doen: een beschadigd schilderij, met een mes (beschadigd); een bange man, (bang) voor honden. Om twee redenen is het onmogelijk in (32) één woordgroep aan te nemen:
(a) | Een voorbepaling is, zoals we zagen, synthetisch met de kern verbonden. Bepaling en kern worden als een eenheid gepresenteerd. De nabepaling moet dus ook en vooral betrekking hebben op de nominale kern, wat niet het geval is. Het gaat niet om ‘winkels tussen de middag’ of ‘boeken door de inquisitie’. |
(b) | Bovendien sluit de fasering (vgl. 10) een koppeling van voor- en nabepaling uit. Met een mes vormt een zelfstandige nabepaling bij beschadigd; de twee elementen zijn analytisch verbonden. De nabepaling specificeert in tweede instantie, dus later, de voorbepaling, terwijl bepaling en kern synthetisch, als een eenheid, in eens worden gepresenteerd. In plaats van een totale gelijktijdigheid als in [een met een mes beschadigd schilderij] of een geleidelijke voortgang als in een schilderij → beschadigd → met een mes lopen in (32) gelijktijdigheid en tijdsverschil door elkaar heen: [een {beschadigd → met een mes}ongelijktijdig schilderij]gelijktijdig. Een gefaseerde bepaling kan niet tegelijk met de kern worden gepresenteerd. |
8 Successieve nabepalingen
Logischerwijs lijkt het daarom niet mogelijk, dat een synthetische voorbepaling door een analytische nabepaling wordt gespecificeerd. Toch kennen we ‘discontinue groepen’ met ‘omsluitende bepalingen’, die tezamen een eenheid vormen:Ga naar voetnoot11
(33) | Een (te) grote afstand voor de kinderen |
Dezelfde mensen als gisteren | |
Een zo grote kamer als thuis | |
Een even warme dag als toen |
De nabepaling specificeert in het bijzonder de voorbepaling, over het nomen heen. Hetzelfde patroon komen we tegen, wanneer de vergrotende en overtreffende trap van het adjectief door een nabepaling wordt gevolgd:
(34) | Zwaarder werk dan mij lief is |
Het snelste paard ter wereldGa naar voetnoot12 |
De nabepalingen kunnen soms als afzonderlijke zinsdelen worden geïnterpreteerd; dan zijn er uiteraard geen structurele problemen.Ga naar voetnoot13 In vele situaties echter moeten we wel degelijk tot één samengestelde constituent besluiten. Zo kunnen de woordgroepen (33-34) in hun geheel als subject of object dienen.
Nu zou men kunnen menen, dat in (33) een nadere bepaling kan volgen, doordat de aanwijzende voornaamwoorden (als díe, dezelfde en zulke) en bijwoorden van graad (als even, te en zo) een vooruitwijzing inhouden. Ook bij de comparatief en de superlatief (34) is een bepaling van vergelijking vereist en daarmee dus aangekondigd. Er moet echter een algemenere verklaring zijn, want er is nog een categorie woordgroepen met dezelfde structuur, waarin een vooruitwijzing naar de nabepaling ontbreekt. Net als de titel van deze bijdrage zijn de navolgende voorbeelden zonder twijfel grammatisch correcte formaties:Ga naar voetnoot14
(35) | Verboden oversteekplaats voor rijwielen |
Een aardig boek om uit te geven | |
Een lastig probleem om op te lossen | |
Een gevaarlijke kust voor onderzeeërs | |
De toegestane snelheid voor vrachtauto's | |
De volgende man naar leeftijd |
De constructie is productief, al hangt het vaak van de context af of een woordgroep aanvaardbaar is. Daarop komen we in § 9 terug.
Sassen acht het patroon, hoewel zijns inziens als een taalfout ontstaan ‘in overeenstemming [...] met de structuurmogelijkheden van onze taal’ (1959, p. 16, 18). Hoe is dat echter te rijmen met onze conclusie hierboven (§ 7 sub (b)), dat de combinatie van gelijktijdigheid en ongelijktijdigheid logischerwijs is uitgesloten? Daar we bovenstaande verbindingen niet als gewrongen ervaren, moeten we wel besluiten dat de verhouding tussen de samenstellende leden anders is dan we denken.
Vatten we de nabepaling op als geheel of voornamelijk behorend bij het substantief (36 resp. 37), dan is er geen probleem. De twee bepalingen zijn niet beide op dezelfde kern betrokken:
(36) | Een gevaarlijke [kustkern 1 voor onderzeeërs]kern 2 |
(37) | Een [gevaarlijke kustkern 1]kern 2 voor onderzeeërs |
Doch deze samenhangen zijn niet bedoeld. De kust is niet voor onderzeeërs, ze is geváárlijk voor onderzeeërs: de nabepaling specificeert gevaarlijk. Het enige patroon dat geen problemen schept, is de kern met herhaalde nabepaling zoals in (31): [kern + specificatie] + specificatie. Dit patroon is in het Nederlands zeer gewoon. Vergelijk:
(38) | Een [wandeling met de hond] in het bos |
(39) | Een [wandeling in het bos] met de hond |
Toepassing van de structuur op bovenstaande zinnen levert een dubbele verrassing op:
(40) | Een [gevaarlijkekern kustbepaling]kern voor onderzeeërsbepaling |
Niet alleen doet kust dienst als een specificatie, wat gezien het verleden en de aard van het substantief niet zo verwonderlijk is (zie hierboven § 6). Wij moeten echter ook gevaarlijke als de kern zien, terwijl een bijvoeglijk naamwoord per definitie als toevoeging dient. In de volgende paragraaf zullen we bezien of deze structuuranalyse realistisch is.
9 De dominante informatiestructuur
Om de kernfunctie van het verbogen bijvoeglijk naamwoord te begrijpen, moeten we net als in § 6 twee structuurniveau's onderscheiden, die in elke taaluiting steeds aanwezig zijn. Met de gevestigde syntactische verhoudingen is de informatiestructuur in menig geval in tegenspraak.Ga naar voetnoot15 In (41) blijkt uit de buiging van gevaarlijke de ondergeschikte functie van het adjectief/bijwoord:
(41) | syntactisch: | Een gevaarlijkebepalingkustkern |
In informatief opzicht echter kan het geladen woord gevaarlijk zozeer overheersen, dat het als kern van de woordgroep moet worden beschouwd,Ga naar voetnoot16 waaraan het substantief als een specificatie is toegevoegd:
(42) | informatief: | Een gevaarlijkekernkustbepaling |
Uit de toevoeging aan gevaarlijke van de specificatie voor onderzeeërs, die na (41) niet mogelijk is, blijkt dat de informatiestructuur (42) ook als de syntactische structuur is ervaren:
(43) | syntactisch: | [Een gevaarlijkekernkustbepaling] voor onderzeeërs |
Deze herinterpretatie wordt door verscheidene factoren bemoeilijkt. Het adjectief is door de vooropplaatsing en de buiging formeel als ondergeschikt getypeerd. Het feit ook dat wij het zelfstandig naamwoord in de meeste gevallen als een kernwoord en het adjectief als een bijvoeglijk woord beschouwen, maakt dat wij niet gemakkelijk aan de structurele verhoudingen van (41) ontsnappen. Dat kan alleen gebeuren, wanneer het adjectief in informatief opzicht allesoverheersend is. Dat nu is in de gegeven voorbeelden (33, 34 en 35) inderdaad het geval.
In synchroon opzicht is de semantische kernfunctie van de syntactische bepalingen dus te verklaren vanuit hun uitzonderlijk belang.Ga naar voetnoot17 Woorden die een oordeel inhouden, springen in het oog. Waarderingen als aardig, gemakkelijk, gevaarlijk, moeilijk, mooi, vlot hebben daardoor een hoge mate van zelfstandigheid.Ga naar voetnoot18 In (33 en 34) geeft bovendien de nadrukkelijke aankondiging van een nabepaling het eerste lid extra gewicht.
De aanvaardbaarheid van een formatie wordt vergroot, wanneer de nabepaling toch enigszins op het substantief betrokken kan worden. Dat maakt een woordgroep als het tweede huis in de rij gemakkelijker te accepteren dan het tweede huis volgens mijn telling. In (35) is de volgende man naar leeftijd minder vanzelfsprekend dan de volgende man op de lijst.
Terwijl de bepaling dominant moet zijn, mag het substantief niet op de voorgrond treden. Het zelfstandig naamwoord mag geen nieuwe, onverwachte informatie bevatten.Ga naar voetnoot19 In een opschrift als verboden toegang voor onbevoegden is toegang zelfs geheel redundant. Hetzelfde geldt voor land in Indonesië is een rijk land aan bodemschatten, waarin rijk in informatief opzicht de kern van het predicaatsnomen vormt: ‘Indonesië is rijk aan bodemschatten’.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat in de meeste Middelnederlandse voorbeelden die Stoett (1923, p. 87) van de woordgroep geeft, het substantief de weinigzeggende aanduiding van een persoon is,Ga naar voetnoot20 zoals in:
(44) | Een berouwich mensche van sinen sonden |
Enen geproefden man van leven | |
Eenre gestandenre vrouwen in sulker sterfliker noot |
In het Middelnederlands kon het zelfstandig naamwoord nog gemakkelijker dan tegenwoordig als een specificatie worden beschouwd. Anderzijds was ook toen reeds het vooropgeplaatste adjectief of deelwoord een bepaling. Formaties als in (44) weken daardoor af van het herkenbare syntactische patroon en waren ook toen uitzonderlijk.Ga naar voetnoot21
10 Boudens wijf van Bolyoen
In de tot nu toe besproken voorbeelden worden onzelfstandige, bepalende woorden op grond van hun belang voor de informatie als de syntactische kern van de woordgroep beschouwd en van specificaties voorzien. De tegenstelling tussen de afhankelijke aard en vorm enerzijds en de kernfunctie anderzijds maken de formaties opmerkelijk en uitzonderlijk. Een definitieve taalverandering heeft zich daardoor niet voltrokken. De afwijkende woordgroepen ontstaan telkens opnieuw; ze worden op basis van de informatiestructuur van de algemene syntactische structuur afgeleid.
Zouden nu ook woordgroepen als Boudens wijf van Bolyoen (‘Boudewijns vrouw van Bouillon’; vgl. 6) op deze wijze moeten worden verklaard? De structuur die we op grond van de hedendaagse semantische verhoudingen zouden veronderstellen (45), is niet mogelijk:
(45)Met een kern kan immers geen gefaseerde bepaling synthetisch worden verbonden. We moeten wel overwegen, of niet ook hier de algemene structuur geldt, waarin een kern door twee specificaties wordt gevolgd:
(46) | [Boudenskern wijfspecificatie]kern van Bolyoenspecificatie |
De verschillen echter met de hierboven besproken formaties zijn groot. Bouden lijkt in informatief opzicht niet van uitzonderlijk belang. In de zin is de vrouw het onmiskenbare onderwerp; zij is degene die sterft: ‘Daer staerf Boudens wijf van Bolyoen’ (Sp. 43, 13, 13). Het lijkt daardoor onwaarschijnlijk, dat Boudens zo veel nadruk zou hebben gehad dat deze genitief als syntactische kern zou zijn begrepen. Bovendien zijn dit soort constructies tegenwoordig niet meer denkbaar, terwijl formaties met een overheersend adjectief als kern steeds opnieuw opduiken.
Daar woordgroepen als Boudens wijf van Bolyoen vroeger wel voorkwamen en nu niet meer, hebben we met een historische ontwikkeling te doen. Er moet in de samenhang der constituenten iets veranderd zijn. De genitief, die blijkbaar de kern vormde, kunnen we tegenwoordig nog slechts als een bepaling zien. Om de
constructie te begrijpen, zullen we dus aandacht moeten schenken aan de aard en het gebruik van de genitief.
11 De zelfstandige genitief
In een verbinding als Boudens wijf zijn wij om verscheidene redenen geneigd wijf als de kern te beschouwen en Boudens als een bepaling. Binnen de zin daer staerf Boudens wijf lijkt Boudens te kunnen worden gemist; wijf daarentegen is een noodzakelijk element. De genitief geeft bovendien afhankelijkheid aan. Weliswaar staat ook wijf in een naamval, hier de nominatief, maar de keuze van nominatief, genitief, datief of accusatief wordt bepaald door de functie in de zin. Binnen de woordgroep lijkt wijf zelfstandig en onafhankelijk.
Dat is maar ten dele waar. Wanneer we de woordgroep op zichzelf bezien, mag geen van beide leden ontbreken. In een possessieve verbinding als Boudewijns vrouw bestaat er tussen de leden een hechte binding. De vermelding van de bezitter kondigt het bezit aan; dat maakt Boudewijn(s) onzelfstandig. De vrouw wordt getypeerd als ‘van Boudewijn’, en daarmee is ook zij onzelfstandig en zelfs afhankelijk. Het tweede nomen moge in zinsverband de kern zijn. Binnen de woordgroep kunnen we het bezit beschouwen als aan de bezitter ondergeschikt.
Ook de nu gebruikelijke parafrase ‘Boudewijn z'n vrouw’ bewijst, dat de kernfunctie van het tweede nomen niet in alle opzichten vanzelfsprekend is. Het possessieve pronomen is een verbindingswoord. Het congrueert naar persoon, geslacht en getal met Boudewijn, doch vormt één woordgroep met vrouw: Boudewijn {z'n vrouw}. Het feit dat Boudewijn enigszins apart aan het hoofd van de woordgroep staat, wijst op een zekere zelfstandigheid van de bezitter, die bovendien dominanter is dan de bezitting. Toch kunnen we getuige de ongrammaticaliteit van Boudewijns vrouw van Bouillon in het hedendaags Nederlands de bezitter niet als de kern van de verbinding zien. Wat kan er dan sinds het Middelnederlands veranderd zijn?
In § 4 is de geleidelijke overgang beschreven van analytische naar synthetische structuur. Nabepalingen kunnen nog steeds op verscheidene wijzen met de kern verbonden zijn. Bij voorzetselbepalingen (als in: zie je die merel op het balkon?) is het vaak moeilijk te beslissen of we met een losse zinsbepaling, dan wel met een zelfstandig of met een onzelfstandig lid van een woordgroep te doen hebben. Semantisch samenhangende zinsdelen worden natuurlijkerwijs bijeengeplaatst. Daarmee ontstaat de meest losse groepering. Wanneer de verbinding in zijn geheel kan worden geïsoleerd en verplaatst, hebben we met een woordgroep te doen, een samenstelling van losse leden, die tenslotte ook als een hechte eenheid kan worden gezien.Ga naar voetnoot22
De genitief nu was aanvankelijk een zelfstandige, absolute bepaling. De naamval gaf de oorsprong aan, noemde het vertrekpunt, de oorzaak en was daarmee causatief en tegelijk separatief. Daar men slechts kan scheiden wat bijeen hoort, duidde de genitief tevens op een bezitsverhouding. In de minst specifieke functie legde de genitief een relatie zonder meer. Een zin als daer staerf Boudens wijf kon
daardoor aanvankelijk worden begrepen als: ‘toen stierf, van Boudewijn, [de] vrouw’.
Het gaat in de context niet in de eerste plaats om de vrouw maar om Boudewijn, van wie wordt gezegd dat zijn vrouw is gestorven. Boudewijn is de persoon over wie wordt gesproken, de topic; zijn vrouw is het nieuwe element. Op grond van het chronologische principe (zie § 3) is het daarom begrijpelijk, dat de genitief voorafgaat. Door de samenplaatsing van de twee zinsconstituenten, die ook onderling semantisch samenhangen, ontstaat er een woordgroep. Deze woordgroep moet aanvankelijk echter gefaseerd, analytisch zijn geweest. De genitief was dus nog steeds zelfstandig, net als het navolgende nomen, dat een eigen functie had binnen de zin. De woordvolgorde binnen de analytische woordgroep is in overeenstemming met de onderlinge verhouding van de leden. De referent van de genitief is de voortbrenger, de ‘barer’, zoals de spraak konstenaren zeiden, en gaat daarom vooraf.Ga naar voetnoot23 Ook de rangorde van bezitter en bezitting is met de volgorde en de verhouding [kern → specificatie] in overeenstemming. In het oudere Germaans was vooropplaatsing van de possessieve genitief dan ook gewoon.Ga naar voetnoot24
We moeten dus in de oudste woordgroepen met een vooropgeplaatste genitief deze tweedeling aannemen:
(47) | Boudenskern → wijfspecificatie |
En deze analytische woordgroep kan eventueel met een tweede specificatie bij de kern worden uitgebreid:
(48) | [Boudenskern → wijfspecificatie[kern → van Bolyoenspecificatie |
De introductie van de bezitter Boudens vraagt allereerst om een specificering van het bezit. In tweede instantie wordt daaraan een nadere omschrijving van de bezitter zelf toegevoegd. De eerste specificatie is in syntactisch opzicht verplicht, de tweede niet. De binding tussen de eerste twee leden is daardoor hechter dan die tussen de kern en de tweede specificatie.Ga naar voetnoot25
12 Van analytisch naar synthetisch
In een bezitsrelatie staat in de regel de bezitter centraal. De bezitter, meestal een mens, heeft macht, is actief, terwijl de bezitting, meestal een zaak, wordt bezeten. De bezitter is in het algemeen van meer belang dan de bezitting; hij dient als uitgangspunt en staat voorop. Een genitief kan echter ook ter specificatie dienen. Een genitivus partitivus bijvoorbeeld, die het geheel aangeeft, volgt bij voorkeur op het nomen dat het deel aanduidt: een bete broots, een luttel wijns. In situaties ook waarin de bezitting centraal staat, kan vermelding van de bezitter de nieuwe informatie vormen. In een analytische presentatie moet daarom van meet af aan de volgende [NCkern → genitief] mogelijk zijn geweest:
(49) | Hadde hi hulde gehad sijns neven Van Brabant des hertogen (Heelu 1, 734) |
(50) | Dat sacrament dies lichaems ons Heren (Christ. 715) |
De zelfstandige zinsconstituent, die de genitief in (49) vormt, kan ook direct met de kern worden verbonden: [die hulde sijns neven]. In deze woordgroep behoudt de achtergeplaatste genitief zijn specificerende karakter.
De genitief, aanvankelijk een zelfstandige bepaling in de zin, kan dus ook in woordgroepen een bepaling vormen. De genitief is dan niet langer absoluut en zelfstandig, doch afhankelijk van het ‘regerende’ nomen. De genitief is geen adverbiale bepaling meer, doch wordt in toenemende mate adnominaal. De genitief wordt van absoluut tot afhankelijk. De onderschikking aan het nomen, die aanvankelijk door de woordvolgorde werd bewerkt, wordt nu toegeschreven aan de naamval. De naamval geeft aan, dat het verbogen nomen wordt geregeerd. Mede daardoor wordt ook de vooropgeplaatste genitief als bepalend ervaren:
(51) | [Genitiefkern → Nspecificatie] → [genitiefbepaling Nkern] |
Bij deze dubbele verandering, de overgang van analytische naar synthetische structuur en de omkering van kern en bepaling, spelen nog verscheidene andere factoren een rol:
- | Door de in § 6 beschreven herinterpretatie, als in:
[Diekern → conincspecificatie] → [diebepaling coninckern] en door vergelijkbare overgangen, wordt het synthetische patroon [bepaling kern] gewoon. |
- | Doordat de bezitter de bezitting inderdaad categoriseert en |
- | doordat ook de genitief in postpositie bepalend is, werd de vooropgeplaatste genitief als een bepaling bij het nomen ervaren. |
- | Het feit dat het onverbogen substantief zelden bepalend is, versterkt de tendens tot herinterpretatie. |
- | Niet alleen categoriseert de bezitter het bezit, de vooropgeplaatste possessieve genitief is vaak ook identificerend. De bezitter, de oorspronkelijke topic, wordt als bekend gepresenteerd, en maakt daardoor ook de bezitting bepaald. Wanneer we van Boudens wijf spreken, weten we om welke vrouw het gaat. In een parafrase moet een bepaald voornaamwoord of lidwoord worden aangevuld: ‘de vrouw van Boudewijn’. De vooropgeplaatste genitief (meestal gekenmerkt door de uitgang |
-s) bevat als het ware een lidwoord van bepaaldheid, en is daardoor onmiskenbaar bepalend.Ga naar voetnoot26 | |
- | In het Middelnederlands reeds wordt het regel, dat een naamwoordgroep die op een individuele persoon of zaak duidt, moet worden voorafgegaan door een individualiserend woord (pronomen, telwoord, lidwoord). Dat versterkt de tendens de individualiserende genitief als bepalend te beschouwen. |
Al deze omstandigheden zullen de omkering der verhoudingen, die in (51) is geschematiseerd, hebben bevorderd. Een dwingend karakter kan echter geen van deze factoren worden toegekend. De vooropgeplaatste genitief had kern van de woordgroep kunnen blijven, ook al vormt de achtergeplaatste genitief een bepaling. En het patroon [bepaling kern] moge zeer gangbaar geworden zijn, ook [kern specificatie] is nog steeds gewoon. De diepste oorzaak van de verandering lijkt nog niet te zijn achterhaald.
13 Botsende structuurprincipes
Formaties als verboden toegang voor onbevoegden zijn opmerkelijk door de oppositie tussen twee structurele niveaus. In verboden toegang is het nomen de syntactische kern van de woordgroep. In informatief opzicht kan verboden echter zozeer overheersen, dat het woord als kern van de groep wordt gezien, waaraan verscheidene specificaties kunnen worden toegevoegd. Ook in des borchgraven doot van Couchi hebben we met botsende structuurprincipes te doen. Er is een conflict tussen de verhoudingen in de woordgroep en die in de zin. Met elkaar in strijd zijn de lineaire en de hiërarchische structuur. Dat vergt enige toelichting.
Laten we vooropstellen, dat de nabepaling van Couchi niet de oorzaak is van de problematiek, doch een symptoom. De specificatie is, voorzover we kunnen zien (vgl. noot 2), slechts gedurende enkele eeuwen mogelijk geweest, zo lang als des borchgraven doot de structuur [kern → specificatie] had. Opkomst en verdwijnen van de drieledige constructie zijn geheel afhankelijk van de ontwikkeling die de verbinding van {genitief + nomen} heeft doorgemaakt.
Hierboven zijn de overgangen beschreven van (a) samengeplaatste en samenhangende zinsconstituenten via (b) de analytische naar (c) de synthetische woordgroep. Een nabepaling als van Couchi was pas mogelijk in fase (b), toen de vermelding van bezitter en bezitting als één woordgroep werd opgevat. Na de in (51) beschreven herinterpretatie kon aan de synthetische verbinding (c) logischerwijs geen specificatie meer worden toegevoegd. Gegeven de overgang van analytische naar synthetische structuur, is het verdwijnen van de nabepaling dus niet verwonderlijk. Wat echter was er met het analytische patroon mis, dat het wel moest verdwijnen?
Zolang men de genitief in des borchgraven doot als een min of meer zelfstandig element zag, was de vooropplaatsing natuurlijk. Op basis van de topic-comment-
relatie, de prioriteit van de ‘voortbrengende’ genitief en de rangorde tussen bezitter en bezit was de genitief kern en uitgangspunt van de analytische woordgroep. Doch deze structurele verhouding botste met het syntactische rollenpatroon binnen de zin. De possessieve genitief, nu geen losse zinsconstituent meer, hangt slechts met het bezit samen. De specificerende bezitting echter is behalve met de bezitter ook direct met de rest van de zin verbonden. In (53) bijvoorbeeld:
(53) | Het es nu te ziene goet, dat die vrouwe droeve es om sborchgraven doot van Couchi (Couchi, Atrecht 391) |
hangt doot van om af. Het nomen is in de zin onmisbaar en heeft daardoor een groter belang dan de genitief.
Twee vormen van belang staan hier tegenover elkaar. In de chronologische opeenvolging krijgt de bezitter prioriteit; binnen het geheel van de mededeling is de bezitting van meer gewicht. De zinsstructuur heeft het van de lineaire structuur gewonnen.Ga naar voetnoot27 Doot wordt als kern ervaren en des borchgraven is een synthetische voorbepaling.
Des borchgraven doot wordt nu als een eenheid en in eens gepresenteerd. Van die eenheid kan een latere specificatie niet deel uitmaken. Aan de reeds door de kern afgesloten bepaling des borchgraven kan de vermelding van Couchi niet alsnog worden toegevoegd.Ga naar voetnoot28 Een analytische woordgroep kan synthetische elementen bevatten (vgl. 26-27) en analytische bepalingen kunnen in synthetische overgaan. Kern en samengestelde bepaling kunnen echter niet tegelijkertijd synthetisch en analytisch verbonden zijn.
Literatuur
ANS 1984: G. Geerts, W. Haeseryn, J. de Rooij en M.C. van den Toorn: Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen-Leuven. |
O. Behaghel 1923-1932: Deutsche Syntax. Heidelberg. 4 dln. |
B. van den Berg 1971: Inleiding tot de Middelnederlandse syntaxis. Groningen. |
E. van den Berg 1989: ‘Des borchgraven doot van Couchi’. In: Ntg 82, p. 330-336. |
E. van den Berg 1990: ‘Reactie’. In Ntg 83, p. 154-155. |
P.A. Coppen 1991: ‘Over vooropstaande PP's is het laatste woord nog niet gesproken’. In: Gramma 15, p. 209-225. |
A.M. Duinhoven 1988 a: Middelnederlandse syntaxis. Synchroon en diachroon. Deel 1. De naamwoordgroep. Leiden. |
A.M. Duinhoven 1988 b: ‘Taalverandering en Vorm: Betekenis’. In: Glot 11, p. 27-44. |
A.M. Duinhoven 1988 c: ‘Taalverandering door herinterpretatie’. In: J.A. van Leuvensteijn (red.), Uitgangspunten en toepassingen. Amsterdam, p. 7-33. |
A.M. Duinhoven 1992: ‘Het vrijdt zo mooi in 't groen. De persoonsvorm binnen het subject’. In: De kunst van de grammatica. Bundel F. Balk-Smit Duyzentkunst. Amsterdam, p. 47-62. |
E. Einenkel 1916: Geschichte der englischen Sprache. 2 Historische Syntax. 3. Aufl. Strassburg. |
G.A. van Es 1938: De attributieve genitief in het Middelnederlandsch. Assen. |
A.F. Florijn 1992: Beregeling van Nederlandse woordvolgorde. Amsterdam. |
C.B. van Haeringen 1950: ‘Nieuwe synthese’. In: Med. Kon. Ned. Ak. v. Wet. Ltk. NR 13, 2. Amsterdam 1950. Herdrukt in, C.B. van Haeringen, Gramarie. Assen 1962, p. 45-67. |
J.M. van der Horst (te verschijnen): ‘Taaltekens en moeilijke zn-groepen’. |
H.F.A. van der Lubbe 1978: Woordvolgorde in het Nederlands. 4de dr. Assen. |
T.F. Mustanoja 1960: A middle english syntax. Part 1. Helsinki. |
E. Ruijsendaal 1989: Terminografische index op de oudste Nederlandse grammaticale werken, Amsterdam. |
A. Sassen 1959: Een ontspoorde woordgroep? Groningen. Openbare les. |
A. Sassen 1990: ‘Ontspoorde woordgroepen in het Middelnederlands’. In: Ntg 83, p. 151-153. |
F.A. Stoett 1923: Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis. 3de dr. 's-Gravenhage. |
A.A. Weijnen 1971: Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Assen. |
- voetnoot1
- Zie Van den Berg 1989, Sassen 1990, Van den Berg 1990. Bij de bronvermeldingen hieronder is gebruik gemaakt van de afkortingen van het MNW.
- voetnoot2
- Ook in het Oud- en Middelengels ‘the noun governing the genitive is usually placed between the genitive and the noun in apposition’. ‘In ‘double’ personal names (Christian name plus surname) the split genitive is not uncommon between the late 13th and mid-15th centuries’ (Mustanoja 1960, p. 78-79). ‘Sehr häufig bis zum Beginn der nhd. Zeit’ zijn verbindingen als eins fürsten sun von Rome, des Pfarrers Tochter von Taubenhain (Behaghel 1923-1932, § 1611). Zie verder Stoett 1923, § 135 opm. 3, 163, 209; Van den Berg 1971, p. 17; Weijnen 1971, p. 19-20.
- voetnoot3
- Vgl. onder meer Behaghel 1923-1932, § 1051 en 1610: ‘Die entscheidende Rolle spielt das Gesetz der wachsenden Glieder, d.h. das längere Glied steht nach’. Daarnaast onderkent Behaghel ook andere factoren die de volgorde bepalen: rang en belang; chronologie; positief vóór negatief; het verouderde en moeilijke vóór het eenvoudig begrijpelijke.
- voetnoot4
- In het laatste citaat blijkt uit de afsluitende -s, dat de ‘voor-’ en ‘achternaam’ inderdaad als een eenheid worden opgevat. Einenkel 1916, p. 49 spreekt van ‘Gruppengenitiv’. Vergelijk voor het Duits Behaghel 1923-1932, § 1566, p. 189.
- voetnoot5
- Zie voor een uitvoeriger uiteenzetting: Duinhoven 1988 b, inz. § 9.
- voetnoot6
- Ook Van der Horst (te verschijnen) legt de nadruk op het feit, dat met elke verschijningsvorm een aparte betekenis verbonden is.
- voetnoot7
- De term is van Van Haeringen (1950), die echter vooral samenstellingen op het oog heeft.
- voetnoot8
- De tertiaire bepalingen, waarvan Van der Lubbe (1978, p. 127) spreekt, blijven hier buiten beschouwing.
- voetnoot9
- Zij het alleen van primaire bepalingen; vergelijk voor de oorzaak hierboven § 5.
- voetnoot10
- Vgl. Van der Lubbe 1978, p. 162; Sassen 1959, p. 6.
- voetnoot11
- Vgl. Van der Lubbe 1978, p. 217, 259, ANS 1984, p. 757, 765 en Florijn 1992, p. 47.
- voetnoot12
- In een zin als het snelste paard dat er is, blijkt uit de congruentie dat de bijzin aan de gehele woordgroep ondergeschikt wordt geacht. In semantisch opzicht echter gaat het om een beperking bij de bepaling. Vgl. Duinhoven 1988 a, p. 228-232.
- voetnoot13
- Zo meent Florijn (1992, p. 47) dat in te veel soorten om op te noemen bijvoorbeeld de twee delen geen syntactische groep vormen, maar slechts semantisch zijn verbonden, waardoor ‘het ‘sluitende’ deel niet anders dan bij (syntactisch) toeval in de nabijheid van de rest staat’.
- voetnoot14
- Verscheidene voorbeelden zijn ontleend aan Sassen 1959.
- voetnoot15
- Wanneer de onderlinge afwijkingen regelmatig voorkomen, gaat de informatiestructuur zozeer overheersen, dat het besef van een afwijkende syntactische structuur verdwijnt. De informatiestructuur wordt tot een nieuwe syntactische structuur. Ik heb het mechanisme beschreven in Duinhoven 1988 c. Vgl. ook § 6 hierboven.
- voetnoot16
- Vergelijk Sassen (1959, p. 18): ‘Samen vormen zij [het attribuut vóór het substantief en de nabepaling] de elementen waar het op aan komt, de ‘kern’ van het opschrift’.
- voetnoot17
- In enkele gevallen kunnen we nog met resten te doen hebben van diachrone ontwikkelingen. Getuige het voorkomen van formaties als so goet een kint, so hovesch een cnape (zie Duinhoven 1988 a, p. 147), waarin bijwoord van graad + adjectief buiten de tang van lidwoord en substantief bleef, werd het adjectief niet als een primaire bepaling beschouwd. ‘In [so goet] [een kint] was aanvankelijk goet de specificatie van so, en kint die van een’ (a.w. p. 149). In de woordgroep als geheel moeten we so goet als de oorspronkelijke kern beschouwen, en een kint als een specificatie. De tweedeling, die in zo een kind bijvoorbeeld nog steeds bestaat, laat zien dat bepalingen van graad inderdaad in hoge mate zelfstandig zijn, waardoor ze ook een kernfunctie kunnen vervullen.
- voetnoot18
- Ook bij het ontstaan en de verbreiding van de constructies het zit hier prettig en dit boek leest vlot heeft deze categorie adjectiva/bijwoorden een cruciale rol gespeeld (vgl. Duinhoven 1992).
- voetnoot19
- Vgl. Sassen 1959, p. 15.
- voetnoot20
- Het zelfstandig naamwoord vervult eenzelfde ondergeschikte functie als het suffix in formaties als een handel-aar in koffie, ja-gers op groot wild, de ler-ares Frans. De nabepalingen specificeren niet de persoon, doch de werking.
- voetnoot21
- In vele gevallen ook zal de voorzetselgroep nog een vrij losse toevoeging zijn geweest. Vgl. de voorbeelden in Van den Berg 1971, p. 17.
- voetnoot22
- Ook op andere wijze kunnen zich woordgroepen ontwikkelen; daarop hoeven we hier niet in te gaan.
- voetnoot23
- Vgl. Ruijsendaal 1989, p. 142-143.
- voetnoot24
- Zie Van Es 1938, p. 382. Behaghel 1923-1932, § 1565.
- voetnoot25
- De van-bepaling, als adverbiale maar ook als adnominale bepaling, was betrekkelijk zelfstandig. Uiteenplaatsing en vooropplaatsing is daardoor niet ongewoon. Vergelijk de navolgende plaatsen uit de Gloriant:
Des heren dochter was sijn moeder van Antioetsen (1128)
Van Abelant heer Roedelioen (726; zie ook 240, 278, 383, 444, 507, 627, 769, 1089, 1093)
Van Babeloen die soudan (735, 1126)
Van Brunswijc die hertoge vri (739)
De bepaling van herkomst kon ook vóór de genitief staan: Van Borgonsen des hertogen dochter (Heelu 1, 134) en van Spaengien eens heidens coninc kint (Flor. 773). Vgl. Van Es 1938, p. 417 en Van den Berg 1989, p. 333. De van-bepaling in andere dan possessieve verhoudingen heeft nog steeds een zekere zelfstandigheid, waardoor uiteenplaatsing en vooropplaatsing mogelijk is: Van Vestdijk heb ik een roman gelezen. De discussie over dit zinstype vindt men samengevat in Coppen 1991.
- voetnoot26
- Dit aspect van bepaaldheid ontbreekt bij postpositie van de genitief, doordat de bezitter pas in tweede instantie, achteraf, wordt bekend gemaakt. Deze discrepantie tussen de genitief voor resp. achter het nomen, heeft ertoe geleid, dat de achtergeplaatste genitief op -s door een van-bepaling is vervangen. Het feit dat men in het Middelnederlands nog kon spreken van een sijn vrient en van den Gods paradise (zie Duinhoven 1988 a, p. 188-191) bewijst, dat de genitief dit identificerende aspect indertijd nog niet altijd bezat.
- voetnoot27
- Deze ontwikkeling kan men zien als een gevolg van het toenemend synthetisch denken. Niet de chronologische uiteenzetting bepaalt de verhoudingen doch de totale samenhang van de mededeling.
- voetnoot28
- We zijn aangewezen op ongeveer synonieme formaties. Er is allereerst het oude analytische patroon: die doot → des borchgraven → van Couchi. Daarnaast kan ook de voorbepaling worden uitgebreid: [[des borchgraven van Couchi's] doot]. Dit patroon kwam al in het latere Middelnederlands voor (vgl. 8). Geheel gelijkwaardig zijn deze zinnen niet. Vergelijken we (a) Boudewijns vrouw van Bouillon, (b) de vrouw van Boudewijn van Bouillon, (c) Boudewijn van Bouillon's vrouw.
In (b) en (c) is de samenhang tussen ‘voor-’ en ‘achternaam’ groter dan in (a). In (c) wordt de bezitsverhouding als bekend gepresenteerd; kern en bepaling vormen een hechte eenheid. In (a) en (b) is er nog een zekere fasering tussen bezitter en bezitting. Het belangrijkste verschil echter ligt in de wisseling van perspectief. In de woordgroepen (b) en (c) staat de vrouw centraal. In (a) echter gaat het om Boudewijn, in bezit van vrouw en afkomstig uit Bouillon. Het verschil is moeilijk na te voelen, doordat voor ons de zinsstructuur overheerst en in alle gevallen de vrouw en niet Boudewijn de hoofdrol speelt.