| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Govert Basson, drukker, boekverkoper, uitgever
Op 19 februari 1992 is te Leiden gepromoveerd Theodorus Simon Johannes Bögels op het proefschrift Govert Basson printer, bookseller, publisher Leiden 1612-1630. Het boek verdient in een neerlandistisch tijdschrift zeker vermelding al was het maar omdat Govert Basson de uitgever is geweest van de eerste, verloren gegane druk van Bredero's Geestich Liedboeck van 1616. Maar de dissertatie heeft neerlandici met belangstelling voor cultuurgeschiedenis meer te bieden. In het biografische vlak is er de relatie tussen Basson en Hoofts vriend Jacob van der Burgh, die een stiefzoon van hem was. Maar belangrijker zijn natuurlijk de uitgeversactiviteiten. Basson behoorde thuis in de Remonstrantse hoek en heeft veel werk van Remonstranten gedrukt met als centrale naam die van Barlaeus. Interessant zijn eveneens de contacten met het overal opduikende ‘Huis der liefden’ van wiens stichter Hendrick Niclaes Basson veel boeken in voorraad had, en met de Engelse occultist Robert Fludd. Hoofdstuk III van de dissertatie geeft algemene gegevens over de relatie uitgever-auteur, bijvoorbeeld wat de honorering betreft.
Het boek is kennelijk in eigen beheer uitgegeven en een prijs is me niet bekend. De auteur, medewerker bij de vakgroep Engels van de letterenfaculteit van de VU, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, zal zeker inlichtingen willen verschaffen.
M.A.S.-v.d.D
| |
Zestig jaar Onze taal
Ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van het genootschap Onze taal, vooral bekend door het gelijknamige maandblad, is een herdenkingsboek samengesteld door Jaap de Jong en Peter Burger: Onze taal. Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands. In veertien hoofdstukken behandelen de auteurs achtereenvolgens het genootschapsleven (een korte terugblik op de geschiedenis van de vereniging), het blad Onze taal tot 1952 en vervolgens na 1952: met de komst van Veering als redacteur veranderde het blad van karakter. De grootste verandering kwam echter in de jaren tachtig toen de redactie steeds meer uit taalkundigen ging bestaan en men een verantwoord blad voor een groot publiek ging maken zonder al te veel gevit van malcontente en bezorgde ingezonden-stukkenschrijvers. Over de inhoud van het blad handelen de volgende hoofdstukken: over de lezers, de taaladviesdienst, normen, purisme, spelling, grammatica, nieuwe woorden, woordgeschiedenis, dialecten, de taal van de overheid en tenslotte het Opperlands en de taalcuriosa.
De samenstellers zijn erin geslaagd een genoeglijk leesbaar boek te maken, dat een goed beeld geeft van taalzorg door de jaren heen. Aanvankelijk gestart als vereniging van verontruste burgers die zich zorgen maakten over opdringende germanismen ontwikkelde het genootschap Onze taal zich tot een vereniging van ruim 30.000 leden. Het maandblad Onze taal heeft daardoor ook een aantal abonnees dat ongeëvenaard is. Ieder die dat blad de laatste decennia gevolgd heeft, zal moeten toegeven dat het een zeer leesbaar periodiek is geworden dat ook professionele
| |
| |
taalkundigen geen aanstoot geeft, zodat de wat hoogmoedige houding tegenover Onze taal van weleer (vooral van de kant van de taalwetenschap) tegenwoordig ongerechtvaardigd is. De gevechten tegen windmolens, i.c. de germanismen, van voor de oorlog, zijn lang voorbij; het is vermakelijk nu te lezen wat men destijds zoal afkeurde en wilde vervangen. Het gedenkboek geeft wat dit betreft een paar uur leesplezier.
Het boek omvat 223 bladzijden, foto's en cartoons; het is uitgegeven bij de SDU, het nummer is ISBN 90 12 06888 6. De prijs is niet bekend.
M.C.v.d.T.
| |
Accidentia
In april 1991 overleed onverwacht de taalkundige Jan Knol. Ter gelegenheid van zijn op handen zijnde afscheid van de VU was al een feestbundel voor hem in voorbereiding, een bundel die nu dus een herdenkingsbundel geworden is. Jan Noordegraaf en Roel Zemel tekenen als redacteuren van Accidentia. Taal- en letteroefeningen voor Jan Knol. Zoals te doen gebruikelijk bij dit soort boeken geven we een overzicht van de inhoud. We vinden hier de volgende bijdragen:
Tony Feitsma, ‘Over de interpretatie van de systematiek van Montanus’; Anthony J. Klijnsmit, ‘Spinoza en Verwer. Een zeventiende-eeuws meningsverschil over de grondslagen van de wetenschap’; Berry Dongelmans, ‘Op pad voor Verwer: wegen en richtingen, omwegen en valkuilen’; Jan Noordegraaf, ‘Het woord van de dichter. Da Costa als taalkundige’; L.F. van Driel, ‘“Die spelling is en blijft een lastig ding”. Over Roorda's bespreking van de spellingsbeginselen van Te Winkel’; Saskia Daalder, ‘Het onderscheid tussen taalgebruik en taalbeschouwing. Een leerstuk van de structuralistische linguïstiek’; Tieme van Dijk, ‘De toren van Babel’; Michael Elias, ‘Mimesis als metaforische referentie’; Arie Verhagen, ‘Oud en nieuw in interpunctie’; Margreet Onrust, ‘Normativiteit en formuleeradviezen’; Justine Pardoen, ‘Normen voor geschreven taal - eigenaardigheden en betreurde verschijnselen’; Reinier Salverda, ‘Taalkunde weet ik niks van’; C.R. Groeneboer, ‘Het Nederlands als ambtelijke diensttaal in Nederlands-Indië’; Joop Malepaard, ‘Relatieve zinnen’; Theo A.J.M. Janssen, ‘Consecutio temporum in de Ferguut: variaties op een thema’; Maaike Mulder, ‘De voegwoorden of in veertiende-eeuws Middelnederlands’; Tineke Rinkel, ‘Over zeventiende-eeuwse infinitiefconstructies’; Roel Zemel, ‘Een spottende held in de Arturwereld’; H. Duits, ‘Zoo deerlyk een vertooning. Hortensius, Hooft en de verwoesting van Naarden in 1572’; J.A. van Leuvensteijn, ‘Opsporing verzocht. Een suggestie voor interpretatie van Huygens’ Nood-weer en liefde voor leet 1-28; Ad Leerintveld, ‘Een preek en een satire, Huygens en Williams’; Ton van Strien,
‘Want LEEREN is het wit van onze Zangeres. Over de Proeve van Dichtoeffening van A.L.F. en A.P.S. (1731)’; Jan-Willem van der Weij, ‘De Koning der Eeuwen’; Dick Schram, ‘Wanneer is een boek goed? Norm en waardering van literaire teksten bij scholieren’; Theo van Loon, ‘Nog een bericht uit het hiervoormaals’; Ad Zuiderent, ‘Heeft het onderspit de volgorde geveld? Over een anti-anti-sonnet-sonnet-sonnet van Jan Kuijper’.
Het boek kan besteld worden bij de Stichting Neerlandistiek VU, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam. Het nummer is ISBN 90-72365-19-4; de prijs is f30, - (excl. verzendkosten).
| |
| |
| |
Eindrapport CVEN
In CVEN-rapport, eindverslag van de Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma's Nederlandse taal en letterkunde v.w.o. en h.a.v.o. (‘taal’, dus zonder streepje) is alles bijeengebracht wat nodig is om een zo volledig mogelijk beeld te kunnen krijgen van het werk van de CVEN. Het is bestemd voor iedereen die zich bij het vak Nederlands betrokken voelt.
De commissie, ingesteld door de secretaris van Onderwijs en Wetenschappen, heeft van 1 oktober 1988 tot 1 oktober 1991 aan haar opdracht gewerkt. De aanleiding tot het instellen van de CVEN, haar doel en een chronologisch overzicht van haar werkzaamheden staan in hoofdstuk 1 van het rapport. Hoofdstuk 2 bevat de preadviezen die deskundigen op het verzoek van de CVEN hebben uitgebracht (zoals het geruchtmakende advies van een verplichte boekenlijst voor moderne letterkunde). Daaraan worden in hoofdstuk 3 de uitkomsten van een behoefteonderzoek toegevoegd. Zowel van die uitkomsten als van de preadviezen heeft de CVEN gebruik gemaakt bij het formuleren van haar voorstellen voor nieuwe eindexamenprogramma's. Deze voorstellen staan centraal in de laatste drie hoofdstukken: hoofdstuk 4 bevat de voorlopige voorstellen en maakt onder meer duidelijk hoe de commissie de reacties hierop verwerkt heeft, hoofdstuk 5 bevat de definitieve voorstellen en in hoofdstuk 6 staan voorbeeldopgaven waarmee de commissie haar voorstellen wil concretiseren. Een bibliografie en bijlagen met beleidsdocumenten sluiten het boek af.
Het CVEN-rapport is uitgegeven bij de Sdu, Plantijnstraat te Den Haag, onder ISBN 90 399 0149X. Het beslaat 192 blz.; een prijs werd niet opgegeven.
Marijke Meijer Drees
| |
Bilderdijk
Een moderne monografie over Willem Bilderdijk laat nog steeds op zich wachten. Gezien de complexiteit van een persoon als Bilderdijk, en de enorme hoeveelheid publikaties die aan de dichter zijn gewijd, lijkt een dergelijk standaardwerk tot de onmogelijkheden te gaan behoren. De twee-delige biografie van R.A. Kollewijn, die honderd jaar geleden verscheen, is nog steeds hèt naslagwerk voor de geïnteresseerde.
In deze stand van zaken is eind 1991 enige verandering gekomen. Bij uitgeverij Den Hertog B.V. verscheen de studie Willem Bilderdijk; Vader van het Réveil door W. van der Zwaag. Met dit boek is een goed gedocumenteerde levensbeschrijving van Bilderdijk op de markt gekomen. Een zeer groot gedeelte van wat er tot nu toe over Bilderdijk is geschreven, heeft Van der Zwaag in dit boek verwerkt en daarmee is het een handig uitgangspunt geworden voor (een beginnende) Bilderdijk-studie. Het omvangrijke notenapparaat is een ware bronnenverzameling. Een persoons- en zakenregister verhogen de bruikbaarheid van dit boek.
Zoals de ondertitel van het boek al aangeeft, heeft Van der Zwaag Bilderdijks leven niet in alle veelzijdigheid willen beschrijven. Hij heeft accenten gelegd op Bilderdijks huiselijke, kerkelijke en politieke leven. Dit heeft alles te maken met de invalshoek van de auteur: Bilderdijk te schetsen als christen en wegbereider van het protestants réveil in Nederland. In dit verband zijn de laatste drie hoofdstukken van het boek geschreven, waarin Van der Zwaag Bilderdijks gedachtengoed op politiek en religieus-wijsgerig gebied uitwerkt.
| |
| |
Het boek is verkrijgbaar bij uitgeverij Den Hertog B.V., Elzenkade 6 in Houten. Telefonisch bestellen kan via nr.: 03403-73434. Het boek telt 345 pagina's (gebonden) en kost f45, -. (ISBN 90 31 0755 4)
Beppie van de Wege - de Rooy
| |
Mecenaat in de Gouden Eeuw
Het vorig jaar verschenen dubbele septembernummer van het tijdschrift Holland, een uitgave van de Historische Vereniging Holland, is in zijn geheel gewijd aan het thema kunstpatronage in de 17de-eeuwse Republiek. Aan deze kant van het culturele leven in de Republiek was tot dusverre nog weinig systematisch aandacht besteed. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een nu toch wel definitief gefalsifieerde hypothese: in de Republiek zouden kunst en literatuur niet in opdracht vervaardigd zijn omdat mecenassen als de Rooms-Katholieke kerk en een vorstenhuis ontbraken. Alleen al de overvloedige produktie van gelegenheidsgedichten spreekt dit tegen. Opdrachten speelden dus wel degelijk een rol in het culturele leven van de 17de eeuw, met name in het gewest Holland.
Om van het Hollands mecenaat een zo veelzijdig mogelijk beeld te geven, heeft de redactie van Holland uit meerdere disciplines artikelen verzameld. In de kunsthistorische bijdrage van Marten Jan Bok en Gary Schwartz wordt betoogd dat mogelijk niet minder dan de helft van de enorme Hollandse schilderijenproduktie in opdracht tot stand is gekomen. Vervolgens brengt de kunsthistoricus Bram Kempers de opdrachtsituatie in verband met de inhoud van de schilderijen. Marijke Spies laat in haar bijdrage zien met welke vormen van opdracht 17de-eeuwse schrijvers te maken hadden: niet alleen schreven zij allerlei gelegenheidsgedichten op bestelling, ook het betaalde werk voor uitgevers is voor enkele schrijvers een dankbare bron van inkomsten en inspiratie geweest. Het tweede literair-historische artikel is van de hand van P.J. Verkruysse. Het gaat over het zogenaamde boekenmecenaat. Meer dan eens hebben 17de-eeuwse Hollandse auteurs of drukkers/uitgevers geprobeerd hun boeken met financiële steun van de overheid (lokaal of gewestelijk) gepubliceerd te krijgen door er een eervolle opdracht aan overheidsfunctionarissen in op te nemen. Ook de Amsterdamse schouwburg zou men tot het mecenaat kunnen rekenen, zo blijkt uit de bijdrage van R. Rasch. De Schouwburg verschafte namelijk werkgelegenheid aan kunstenaars van diverse pluimage: toneelschrijvers, acteurs en musici. Het was evenwel niet alleen een kunstinstelling, anders dan tegenwoordig meestal het geval is. Met de winst van de Schouwburg moesten liefdadigheidsinstellingen gefinancierd worden en zo bepaalden zowel artistieke als financiële criteria het beleid van de Schouwburgregenten. Een verstrengeling van kunst en liefdadigheid dus, die uiteraard problemen gaf. Hoe hielden andere musici dan die welke bij de Schouwburg werkzaam waren het hoofd boven water in de Republiek? L. Grijp laat zien dat in ieder geval voor de componist en luitspeler
Nicolaas Vallet het mecenaat een ondergeschikte rol speelde.
Holland, Regionaal historisch tijdschrift, 23e jaargang, nummer 4/5, september 1991. Losse nummers à f15, - zijn te bestellen door overmaking van dit bedrag op postrekening 3593767 t.n.v. de penningmeester van de Historische Vereniging Holland, afd. verkoop publikaties te Haarlem.
| |
| |
| |
Onder de groene linde 3
In het Nederlands Volksliedarchief (een onderdeel van het P.J. Meertensinstituut) worden opnamen van ca. 10.000 liederen uit de mondelinge overlevering bewaard, verzameld door Ate Doornbosch. Een selectie van deze liederen wordt uitgegeven in de reeks Onder de groene linde, waarvan inmiddels het derde deel verschenen is, met liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating. De reeks is niet alleen van belang voor wie zich interesseert voor de volkskunde, maar ook voor wie zich bezighoudt met de historische letterkunde: een deel van de hier gepubliceerde liederen heeft een zeer lange voorgeschiedenis, die bijvoorbeeld gevolgd kan worden tot het Antwerps liedboek (1544) of tot het Zutphens liedboek (ca. 1537). In andere gevallen levert de vermelding van een titel of beginregel van een lied, of de aanduiding van de melodie een aanwijzing dat een bepaald lied lang geleden al bekend was. In de ‘toelichting’ die aan elk van de liederen vooraf gaat, worden dergelijke gegevens steeds vermeld (vgl. ook de aankondiging door W.P. Gerritsen van de eerste twee delen van deze reeks in Ntg 83 (1990), p. 567). De bundel is te bestellen door overmaking van f35,90 (incl. verzendkosten) op postbank 167415 van het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam, onder vermelding van ‘Onder de groene linde, deel 3’.
Ate Doornbosch, Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating. Van commentaar voorzien door M. van Dijk, ingeleid door M. van Dijk en T. Dekker. ISBN 90 6825 096 5; 296 blz., ill., krtn., muz.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Misselike tonghe
Onlangs verscheen Misselike tonghe, een boek ‘dat een redelijk representatieve indruk biedt van de medioneerlandistiek heden ten dage, en dat dit vak contouren geeft tegen de achtergrond van aanverwante specialismen’ (p. 10). Het is de bundeling van de bijdragen aan het gelijknamige congres over de Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband, dat op 13 en 14 december 1990 plaatsvond in Leiden en dat georganiseerd werd in het kader van het PIONIER-project ‘Nederlandse cultuur en literatuur in de middeleeuwen’ (onder leiding van F.P. van Oostrom). De bundel bevat de tekst van de elf lezingen, elk gevolgd door een kort verslag van de discussie. Een opsomming van de titels van de bijdragen en hun auteurs geeft een goede indruk van de inhoud van het boek: ‘Van het lekkere, luie leven’. Over de doelloze bestudering van de Middelnederlandse letterkunde (H. Pleij), ‘“Na den walschen boucken”. Neerlandistiek en romanistiek’ (A.Th. Bouwman), ‘“Onze wetenschappelijke “handelsbalans” vertoont een opvallend passief beeld...”. Over de wisselwerking tussen de germanistiek en de medioneerlandistiek’ (J.H. Winkelman), ‘Op weg naar een nieuwe ontmoeting tussen taalen letterkunde in de studie van de Middelnederlandse literatuur’ (E. van den Berg), ‘Roeien met de peddels van de buren. Medioneerlandistiek en Middelnederlandse handschriftenkunde’ (J.A.A.M. Biemans), ‘Feit of fictie? Medioneerlandistiek en geschiedwetenschap’ (W. van Anrooij), ‘“Buecken die men leest in scolen”. Middelnederlandse letterkunde en Latijnse traditie’ (P.W.M. Wackers), ‘De geestelijke literatuur tussen theologie en filologie’ (Th. Mertens), ‘Het verdichte wereldbeeld’ (J.E. van Gijsen), ‘“Want ic ghien litteratuyre en kenne”.
Me- | |
| |
dioneerlandistiek en bibliografie’ (A.M.J. van Buuren) en ‘“De lust voor dezen studietak”. De medioneerlandicus en zijn publiek’ (W.P. Gerritsen).
Het geheel wordt voorafgegaan door een bijdrage van F.P. van Oostrom, ‘Postmoderne medioneerlandistiek. Bij wijze van inleiding’. Hierin signaleert Van Oostrom enkele elementen die in verschillende artikelen terugkomen, en die blijkbaar kenmerkend zijn voor de vakbeoefening op dit moment. Heel duidelijk is een tendens tot historisering: Middelnederlandse teksten worden vooral bezien als producten van hun eigen tijd, waarbij dikwijls getracht wordt de oorspronkelijke functie van de teksten reconstrueren. Dat zo'n vraagstelling leidt tot interdisciplinair onderzoek spreekt voor zich. Overigens wordt die benadering niet door iedere deelnemer op dezelfde wijze gedefinieerd: er is bijvoorbeeld nogal wat verschil tussen Pleij die de medioneerlandici definieert als ‘historici met een specialisme zoals elke historicus gespecialiseerd is: ons specialisme is dan de kennis en expertise van een bijzonder soort van bronnen en de tradities in de overlevering en vormgeving daarvan’ (p. 28) en Van Buuren die interdisciplinariteit als volgt omschrijft: ‘binnen je eigen vak tot op de bodem gaan en dùs stuiten op alles wat voor de interpretatie van een tekst of een aantal teksten van belang is en dàt voert je onherroepelijk zo niet naar de ene dan wel naar de andere uithoek van het terrein van de mediëvistiek, en soms van de ene uithoek naar de andere, enzovoort’ (p. 161). Toch waren de deelnemers aan het congres over veel zaken gelijk gestemd, bijvoorbeeld over de vraag wat er in de toekomst anders en beter kan: medioneerlandici moeten zich veel meer moeite getroosten om de resultaten van hun onderzoek ook in het buitenland bekend te maken; het ontbreekt nog te veel aan werkelijke discussies (doordat de vakgenoten zo'n ‘cosy club’ vormen, maar ook door de vergaande specialisering en verbrokkeling van het vakgebied) en in het verlengde daarvan: er verschijnen te weinig recensies, en tenslotte:
voor belangstellenden buiten de kring van vakgenoten, op middelbare scholen en daarbuiten, wordt nog steeds te weinig gedaan.
F.P. van Oostrom e.a., Misselike tonghe. De Middelnederlandse letterkunde in interdisciplinair verband. Amsterdam (Prometheus), 1991. 237 p. ISBN 90 5333 079 8. f39,90.
Dieuwke E. van der Poel
| |
Amerikaanse dissertatie over Jacob van Eycks Der Fluyten Lust-hof
Dat de Amerikaanse belangstelling voor de cultuur van de Nederlandse Gouden Eeuw niet alleen speculatieve studies als die van Simon Schama oplevert, bewijst musicologe Ruth van Baak Griffioen in haar boek over Jacob van Eyck. In haar jeugd speelde mevrouw Van Baak de melodieën uit Der Fluyten Lust-hof, een muziekboek uit het midden van de zeventiende eeuw van de hand van de blinde carillonspeler van de domstad, Jacob van Eyck. De fascinatie voor deze ‘Utrechtse Orpheus’ resulteerde in een promotie aan de Stanford University, waarbij dr. R. Rasch namens de RUU voor de begeleiding tekende.
Omdat de verschillende edities van Der Fluyten Lust-hof verschenen toen de zangboekencultuur volop aan het veranderen was, vormt Van Eycks verzameling een ideaal ijkpunt van wat rond de jaren vijftig ‘ouderwets’ werd. De bundeling geldt als een van de belangrijkste zeventiende-eeuwse bronnen voor soloblokfluitspel en in de dissertatie staan de melodieën dan ook centraal. Mevrouw
| |
| |
Van Baak behandelt hun oorsprong en verspreiding. In het kader van de originaliteitsvraag komen ook de variaties en de verwerkingen door andere componisten en voor andere instrumenten aan de orde. Bovendien zijn zowel de Nederlandse liedteksten als een Engelse vertaling ervan opgenomen. Vele muziekvoorbeelden, een bibliografie en een discografie completeren het geheel.
De dissertatie telt 467 pagina's en is zeer verzorgd uitgegeven door de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, als deel 13 in de reeks Muziekhistorische monografieën (ISBN 90 6375 151 6; f95,-, geb.). Het adres van de vereniging is postbus 1514, 3500 BM Utrecht.
Lia van Gemert
| |
Literatur am klevischen Hof vom hohen Mittelalter bis zur frühen Neuzeit
Kleef vormde in de middeleeuwen samen met andere gewesten aan weerskanten van de Nederrijn qua taal, geschiedenis, cultuur en dynastieke banden een ‘Literaturprovinz’ (Helmut Tervooren). Aan het onderzoek naar de betekenis van deze regio als cultuurlandschap heeft Wiltrud Schnütgen nu een nieuwe bijdrage toegevoegd: ‘Literatur am klevischen Hof vom hohen Mittelalter bis zur frühen Neuzeit’ is voortgekomen uit een doctoraalscriptie die de schrijfster onder begeleiding van prof. dr. Hans Pörnbacher aan de KU te Nijmegen heeft geschreven.
In haar boekje onderzoekt W. Schnütgen verschillende soorten bronnen die de eeuwen tussen 1170 en 1609 bestrijken. De bronnen zijn onderverdeeld in vier groepen: hoofse literatuur, handschriften en brieven uit het persoonlijke bezit van de Kleefse dynastie, administratieve schriftelijke overleveringen en tenslotte de kroniek van Gert van der Schuren als Kleefse bijdrage tot de historiografie van het laatste derde van de 15de eeuw.
Vertrek- en eindpunt van de schrijfster vormt de literaire figuur van de Zwaanridder bij Konrad von Würzburg aan het einde van de 12de eeuw en respectievelijk drie en vier eeuwen later bij Gert van der Schuren en diens continuator Johannes Turck.
‘Literatuur’ wordt door Schnütgen ruim opgevat. In het omvangrijkste hoofdstuk, ‘Handschriften und Briefe aus dem persönlichen Besitz der klevischen Dynastie’ (p. 25-59), komen naast o.m. ‘highlights’ als de getijdenboeken van Margaretha en Katharina van Kleef uit de eerste helft van de 15de eeuw die twee jaar terug bij de topstukken van de tentoonstelling ‘Middeleeuwse Miniaturen uit de Noordelijke Nederlanden’ in het Utrechtse ‘Catharijneconvent’ behoorden ook brieven aan de orde zoals de brief die Maria Eleonora van Kleef aan Maria van Berg schreef en waarin Maria Eleonora het voor de hervormden opneemt.
‘Pragmatische Schriftlichkeit’ in het administratief gebruik van het Kleefse hof nam een hoge vlucht tijdens de regering van graaf Dietrich X (1310-1347). Als bewaard gebleven voorbeelden uit de Kleefse kanselarij bespreekt Wiltrud Schnütgen de goederenlijst (‘Urbar’) van 1319 (bewaard als afschrift uit de late 14de eeuw), het kopieboek (‘Kopiar’) van 1336 en het memorieboek (‘Memorienbuch’) uit het midden van de 14de eeuw. Verder gaat Schnütgen in op de activiteiten van hofkapelaan Arnold Heymerick en op het ‘Titularbuch’ van ca. 1515.
De kern van het hoofdstuk over historiografische literatuur vormt de Kleefse kroniek van Gert van der Schuren.
| |
| |
Op slechts 110 pagina's (met noten en appendix 132 pp.) geeft Wiltrud Schnütgen een omvattende kijk op de omgang met verschillende soorten literatuur en hun functie aan het hof van Kleef. Zij komt tot de conclusie dat het Kleefse hof weliswaar niet gezien mag worden als ‘Forum für kulturelle Einflüsse aller Art’ echter ook niet als ‘Brachland der Literatur’ (p. 110).
Het van uitstekend gereproduceerde illustraties voorziene boekje, waaraan echter helaas een register ontbreekt, is een welgefundeerde bijdrage aan de herwaardering van het Maaslands-Nederrijnlandse gebied als grensoverschrijdend cultuurlandschap. Wiltrud Schnütgen, Literatur am klevischen Hof vom hohen Mittelalter bis zur frühen Neuzeit. Kleve: Boss-Verlag 1990. 132 blz. ISBN 3-89413-187-X. DM 28,-.
Irene Chr. Blasczyk
| |
De Nederlandse schrijversbiografie
In de door de redactie van het tijdschrift Literatuur geredigeerde reeks monografieën over onderwerpen uit de Nederlandse letterkunde verscheen begin 1992 de studie De Nederlandse schrijversbiografie van Jan Fontijn. In de auteur van Tweespalt, het leven van Frederik van Eeden tot 1901 (Amsterdam 1990) treft de lezer een bij uitstek deskundige op dit grotendeels onontgonnen terrein, dat hier helder en informatief in kaart wordt gebracht. Omdat Fontijn de vele problematische aspecten van de schrijversbiografie toelicht aan de hand van zo'n vijfenzeventig Nederlandse voorbeelden, en daarbij zijn eigen voorkeuren duidelijk laat spreken, is dit boek tevens een kritische inventarisatie van de Nederlandse schrijversbiografie geworden.
De studie heeft vijf hoofdstukken. In het eerste, meest omvangrijke hoofdstuk wordt de geschiedenis van de biografie en de schrijversbiografie geschetst. De fasering in drie paradigmata in deze geschiedenis - klassiek, romantisch en modern -, structureert op verhelderende wijze de beschrijving van de ontwikkelingsgang, die voor Nederland begint in de zeventiende eeuw met de korte biografische schets Het leven van Carel van Mander uit 1617 en eindigt in deze tijd waarin de schrijversbiografie een populair genre aan het worden is. Het tweede hoofdstuk gaat in op een aantal wetenschappelijke en artistieke aspecten van de moderne schrijversbiografie, zoals het verzamelen, interpreteren en selecteren van het veelsoortige bronnenmateriaal. Het derde hoofdstuk is gewijd aan een wetenschappelijke factor: de verschillende modellen die de biograaf ten dienste staan om leven en persoonlijkheid van de gebiografeerde te verklaren. Achtereenvolgens passeren psychoanalytische, medische, sociaal-historische en cultuurhistorische verklaringsmodellen de revue. In het vierde hoofdstuk belicht Fontijn verschillende manieren waarop de auteur van een schrijversbiografie om kan gaan met het literaire werk als bron voor kennis over het leven van de gebiografeerde. Het vijfde hoofdstuk heeft betrekking op de artistieke of literaire kant van de werkzaamheden van de biograaf. Terecht stelt Fontijn dat de biografie zijn belang niet zozeer ontleent aan de levensfeiten zelf maar aan de wijze waarop die feiten gestructureerd en geordend worden. Gezien de nauwe band tussen de moderne biografie en de traditionele realistische roman zijn vormgevingsprincipe's als het perspectief, de tijd en stijlfiguren ook hier van belang. Fontijn besluit zijn monografie met een korte epiloog over lezers van biografieën en over de dikwijls dubbelzinnige houding van schrij- | |
| |
vers ten opzichte van biografen. Een lijst van behandelde Nederlandse schrijversbiografieën,
een lijst secundaire literatuur en een personenregister completeren het boek.
De Nederlandse schrijversbiografie, uitgegeven bij Hes in Utrecht in de serie HES Literatuur, telt 127 bladzijden en kost f22,50.
Hans Anten
| |
Woordenboek Vlaamse dialecten (ploegen)
Van het systematisch Woordenboek van de Vlaamse dialekten verscheen onlangs binnen de reeks over de landbouwwoordenschat de aflevering die de terminologie van het ploegen behandelt. De positieve kwalificaties die in eerdere aankondigingen aan dit woordenboek werden toegekend, gelden in gelijke mate voor deze nieuwe aflevering. Het woordenboek zelf gaat weer vergezeld van een zogenaamd Wetenschappelijk apparaat, waarin de tekst van de vragenlijsten, de lemmareeks (met onder meer de fonetische dokumentatie per typewoord), een alfabetische lijst van de lemmatitels en een alfabetisch register van de trefwoorden zijn opgenomen. De bibliografische gegevens van de beide boeken zijn als volgt.
1 | K. van der Sypt, m.m.v.H. Ryckeboer, Dl. I. Landbouwwoordenschat, paragraaf Landbouw, aflevering Ploegen. XXVI + 174 blz. tekst + 62 blz., registers, 55 kaarten, 48 illustraties. Gent-Tongeren, 1991. 660F./f37, -. |
2 | K. van der Sypt, m.m.v.H. Ryckeboer, Dl. I. Landbouwwoordenschat, paragraaf Landbouw, aflevering Ploegen; Wetenschappelijk Apparaat. IV + 233 blz. Gent-Tongeren, 1991. 600F./f33,50. |
De delen van het woordenboek zijn te bestellen bij: Drukkerij G. Michiels n.v., Corverstraat 13, 3700 Tongeren.
Jan Nijen Twilhaar
| |
Collacie. Werkgroep middeleeuwse geestelijke letterkunde
In de maanden september tot december 1991 kwam een groep onderzoekers uit Nederland en Vlaanderen wekelijks in Leiden bijeen rond het thema vorm en functie van het Middelnederlandse geestelijk proza. Deze bijeenkomsten vonden plaats in het kader van het NWO-pionierproject ‘Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen’ van prof. dr. F.P. van Oostrom. Dr. R.Th.M. van Dijk O. Carm. (Titus Brandsma Instituut, Nijmegen) en lic. C. Lingier (Bergen, N.-H.) stelden voor de tijdelijke werkgroep rond het geestelijk proza om te zetten in een blijvende. Hierbij leek het raadzaam het onderwerp te verbreden tot de gehele geestelijke letterkunde uit de middeleeuwse Nederlanden. De formulering van het onderwerp is uitdrukkelijk zo gekozen dat ook de Latijnse geestelijke literatuur van Nederlandse bodem eronder valt. De Nederlanden worden daarbij in ruime zin opgevat als het hele Middelnederlandse taalgebied met inbegrip van de zeer verwante (nu) Duitse grensstreken. De naam Collacie werd gekozen om zijn vele toepasselijke betekenissen, waaronder bijeenkomst, lezing, maar ook lichte avonddronk.
Het doel van deze werkgroep is het bevorderen van het wetenschappelijk onderzoek van de geestelijke literatuur van de middeleeuwse Nederlanden. Verder, en meer concreet, kan de werkgroep fungeren als het contactpunt van onderzoekers
| |
| |
die zich hiermee bezig houden en als vertegenwoordiging ‘naar buiten’ van het betreffende deel van het vakgebied. Iedereen die actief onderzoek verricht naar dit deelgebied, kan lid worden van de werkgroep. Het is de bedoeling dat de werkgroep ook een halfjaarlijkse nieuwsbrief gaat verzorgen, onder dezelfde naam Collacie. Voor een abonnement daarop hoeft men geen lid van de werkgroep te zijn.
Op het programma staat al een eerste themadag op vrijdag 18 september a.s. Dan verzorgt het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen in de KUN een tweetal voordrachten rond de methode der dynamisch-structurele analyse van geestelijke teksten, onder de titel ‘Tekst en Spiritualiteit’. Deze lezingen zijn toegankelijk voor alle belangstellenden, dus uitdrukkelijk ook voor wie geen lid is van de werkgroep. Later op die dag zal te Nijmegen de eerste vergadering van de werkgroep gehouden worden.
Aanmelding voor de themadag: Secretariaat Titus Brandsma Instituut, Erasmusplein 1, 6525 HT Nijmegen (Nederland), tel. 080-612162. U krijgt dan later in het jaar verdere informatie toegestuurd.
Aanmelding voor de werkgroep en een abonnement op Collacie: mw. lic. C. Lingier, Stresemann Nes 4, 1862 AX Bergen (Nederland), tel. 02208-97846.
Th. Mertens
|
|