De Nieuwe Taalgids. Jaargang 85
(1992)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Aankondigingen en mededelingenKusters over vroege en late KempWe kennen Pierre Kemp als de speelse licht-dichter die zijn treffende observaties in kleurige taalexperimenten botviert, bundel na bundel. Wie deel I van zijn driedelig Verzameld werk uit 1976 opslaat bevindt zich direct op vertrouwd terrein met het gedicht ‘Akte van berouw’ uit de bundel Stabielen en passanten, verschenen in 1934: ‘De appels slapen in het blauwe licht./Er roert geen kind meer aan de witte winde. / De ziel beschildert nu haar grijs gezicht / en vraagt: hoe God haar nog zal vinden / en of Hij niet verstoord zal langs haar gaan, / omdat zij heeft zo dwaas met verf gedaan.’ Maar aan dit gedicht zijn enkele honderden verzen voorafgegaan, die als Juvenilia achterin deel III zijn weggestopt en geschreven werden vanaf 1909. Het zijn echt katholieke gedichten van een dichter die door zijn katholieke omgeving tot ‘de Hollandse Shelley, de Katholieke Perk’ werd uitgeroepen. De tachtigers worden druk geïmiteerd, maar alles in R.K. travestie. Poëtisch zijn deze religieuze verzen nooit zo interessant bevonden; ze zijn dan ook onbekend gebleven. Toch hebben deze vroege gedichten veel te maken met de latere, de ‘echte’ Kemp. Wiel Kusters brengt op zijn bekende bevattelijke wijze verbanden tussen de twee Kempen aan het licht en daarmee wint ook de Kemp van de verfdozen aan kleur. Het in 1991 verschenen boekje, getiteld Pierre Kemp, vroeg en laat, is uitgegeven door E.M. Querido's Uitgeverij B.V. te Amsterdam en telt 102 pagina's. De prijs bedraagt f19,50.
G.J.D. | |
KoplandbibliografieDe dichter Rutger Kopland, winnaar van de P.C. Hooftprijs van 1988, heeft langzamerhand een heel oeuvre opgebouwd en zijn werk heeft een omvangrijke receptie mogen ondervinden. Een bibliografie van het primaire werk (poëzie, proza, kritiek, inclusief de vertalingen in merkwaardig veel talen) en van de secundaire literatuur zal voor veel poëzieliefhebbers zeer welkom zijn. Zo'n bibliografie is er nu, verschenen in januari 1992, samengesteld door Rijân Mulder en Gert Jan de Vries, getiteld Zo voorgoed als een bladzij; bibliografie van en over het werk van Rutger Kopland. Het bevat een naar volledigheid strevende vermelding van het primaire werk in bundels en periodieken, waarbij wordt aangegeven (door een klein superieur v-tje) wanneer het beschreven werk een variante versie is. De gedichten die het nooit verder dan een tijdschriftpublikatie hebben gebracht, worden in dit boekje geheel overgenomen. Per jaar worden de recensies van en beschouwingen over Koplands werk vermeld. Het werkje, dat zeer fraai is uitgegeven door De Klencke Pers te Oosterhesselen, wordt afgesloten door een register. Het boekje, groot 47 pagina's kost f55, - en kan schriftelijk worden besteld bij De Klencke Pers, Bergakkers 2, 7861 BR Oosterhesselen.
G.J.D. | |
[pagina 274]
| |
Joannes Vollenhove als taalkundigeOnder de titel Vondels zoon en Vondels taal heeft G.R.W. Dibbets (K.U. Nijmegen) een studie geschreven over de predikant/dichter/taalkundige Joannes Vollenhove. Kern van het boek is een editie van Vollenhoves kritische leerdicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’. Hij hekelt daarin tekortkomingen en fouten in de geschreven taal. Soms betreft het fouten tegen de verbuiging: des ziels voor der ziele en dergelijke. Soms verzet hij zich tegen uitwassen van de parnastaal: het nodeloos lange woord ende dat blijkbaar alleen nog geschreven werd terwijl algemeen en werd gezegd, of breedsprakigheden als zo is het dat voor zo. Vollenhove zou, zo mag men aannemen, ook vandaag nog wel iets te kritiseren vinden. Hij richt zich verder, daarmee een lange traditie volgend, tegen het overdadig gebruik van Franse woorden, en speciaal wat de dichtertaal betreft, tegen ondoordachte beeldspraak: God kroont met balsem van gena, de gevolgen waarvan niet minder onthutsend zullen zijn dan wanneer men zich het door Kloos gewraakte de vrede graast de kudde voor tracht in te denken. In zijn inleiding bespreekt Dibbets achtereenvolgens de grammaticastudie in de zeventiende eeuw, het leven en de contacten van Vollenhove. Dit laatste hoofdstuk doet naar meer verlangen: er is veel correspondentie van en aan deze letterkundige paus overgeleverd. Correspondenten waren o.a. Antonides, Brandt, Rotgans, Moonen en Nyloë en het zou dunkt me de moeite waard zijn deze briefwisselingen uit te geven. De grootste omvang heeft het vierde hoofdstuk: Vollenhove en het taalgebruik. Aan de hand van het leerdicht worden hier zijn opvattingen over spelling, morfologie, woordvorming, woordgebruik en woordvolgorde besproken. Het boek telt 122 bladzijden, is in 1991 uitgegeven door de Stichting Neerlandistiek VU te Amsterdam en kost f30, -. Men kan het bij genoemde stichting bestellen, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam.
M.A.S.-v.d.D. | |
Toneel in NijmegenSinds kort kunnen onderzoekers van de achttiende-eeuwse toneelpoëzie beschikken over een handig bibliografisch hulpmiddel. Het heet Toneel in Nijmegen en is een ‘catalogus van Nederlandstalige toneelwerken gedrukt in de Republiek in de 18e eeuw en aanwezig in de Bibliotheek van de Katholieke Universiteit te Nijmegen’, zoals de subtitel vermeldt. Na een Inleiding door W.M.H. Hummelen en een Verantwoording door de samensteller, Robert Arpots (conservator Oude Drukken), volgen onder meer de 626 nummers tellende catalogus (alfabetisch geordend op auteursnaam), een bijlage met titelbeschrijvingen van verzameluitgaven en registers op beknopte titels (alfabetisch en chronologisch), genre, oorspronkelijke taal, vertalers, drukkers/boekverkopers, fondslijsten en illustratoren. Uit twee bijgevoegde grafieken valt met een oogopslag op te maken dat het treurspel in dit Nijmeegse bezit ‘de kroon spant’ en dat van origine Franstalige toneelstukken met 3% meer vertegenwoordigd zijn dan de oorspronkelijke Nederlandstalige. De catalogus telt 240 blz. en is te bestellen bij de Universiteitsbibliotheek van Nijmegen, afdeling Acquisitie, Postbus 9100, 6500 HA Nijmegen.
Marijke Meijer Drees | |
[pagina 275]
| |
Het eigene van de Nederlandse cultuurNederlandse cultuur: wat is dat eigenlijk? Zeer uiteenlopende antwoorden op deze vraag geven zes deskundigen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde, de kunstgeschiedenis, de culturele geschiedenis, de theologie en de rechtsgeschiedenis in een bundel getiteld Het hemd is nader dan de rok. De bijdrage van J. van Marle heet ‘Dreigt dialectisering van het Nederlands?’ en gaat over de positie van het Nederlands na 1992; W.P. Gerritsen schrijft over ‘De identiteit van de Nederlandse literatuur’, P. den Boer betreedt het in Nederland nog niet ontgonnen terrein van de begripsgeschiedenis en maakt melding van inmiddels gestarte proefstudies over de begrippen vrijheid, vaderland en cultuur; E. de Jongh bespreekt nationalistische visies op zeventiende-eeuwse Hollandse kunst; over het typisch Nederlandse in de Nederlandse rechtgeschiedenis gaat de bijdrage van O. Moorman van Kappen, en A. van Beek ten slotte laat onder meer zien dat het Nederlandse protestantisme weliswaar een bonte schakering van theologische tradities kent, maar dat de kloof tussen elkaar bestrijdende partijen nooit absoluut is geweest. S.C. Dik en G.W. Muller (red.), Het hemd is nader dan de rok. Zes voordrachten over het eigene van de Nederlandse cultuur. Publikaties van de Commissie Geesteswetenschappen nr. 1. Van Gorcum. Assen/Maastricht 1992. 122 blz. Prijs f25, -. ISBN 90 232 2662 3.
Marijke Meijer Drees | |
BloemnamenIn de serie Publikaties van het P.J. Meertens-Instiuut verscheen als deel 18 Enkele bloemnamen in de Nederlandse dialekten. Etnobotanische nomenclatuur in het Nederlandse taalgebied. Dit boek is een handelseditie van het proefschrift waarop de auteur, Har Brok, in december 1991 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen promoveerde. De studie gaat over de volksnamen van een zevental bloeiende planten: de anjer, de haagwinde, de klaproos, de muurbloem, de paardebloem, de pioen en de sering. Zestig jaar geleden verscheen een studie van J.L. Pauwels over de namen van deze zeven planten, maar deze beperkt zich tot het Nederlandstalige deel van België en Frans-Vlaanderen, terwijl Har Brok het gehele Nederlandse taalgebied voor zijn rekening neemt. Het werk bestaat uit vier hoofdstukken: 1. de Inleiding, 2. Analyse van de benamingen per plant, waarin de auteur uitvoerig ingaat op de etymologische verklaring van de volksnamen voor de genoemde planten, 3. Taalgeografische analyse, waarin de geografische verspreiding van de plantnamen wordt behandeld, en 4. Taalsystematische analyse, waarin de plantnamen in het kader van de botanische naamgeving tegen elkaar worden afgezet vanuit verschillende invalshoeken, zoals groeiwijze, bloeitijd, volksgeloof, medische toepassing enzovoort. Deze uitvoerige studie is op een mooie manier uitgegeven, doordat auteur en uitgever aan de vormgeving van de tekst, de lemmata en het illustratiemateriaal (schema's, taalkaarten, tekeningen) zeer veel zorg hebben besteed. Het boek is te bestellen bij het P.J. Meertens-Instituut, Keizersgracht 569-571, 1017 DR Amsterdam, tel.: 020-6234698. Bibliografische gegevens: Har Brok, Enkele bloemnamen in de Nederlandse dialekten. Etnobotanische nomenclatuur in | |
[pagina 276]
| |
het Nederlandse taalgebied. Amsterdam, P.J. Meertens-Instituut, 1991. XIV + 372 blz., ill., krtn., registers. (Publikaties van het P.J. Meertens-Instituut, deel 18). ISBN 90 70389 32 0. De prijs is f37,50, excl. verzendkosten.
Jan Nijen Twilhaar | |
Franse teksten uit de MiddeleeuwenIn 1988 verscheen bij uitgeverij Coutinho Franse literatuur van de Middeleeuwen (zie Ntg 82 (1989), p. 278-279). Deze in het Nederlands geschreven literatuurgeschiedenis bood degenen voor wie de Franse middeleeuwse literatuur nog terra incognita was, de mogelijkheid kennis te maken met alle belangrijke genres die deze literatuur rijk is. Alle belangrijke auteurs en literaire werken werden erin ter sprake gebracht. Lezers die dit overzicht nieuwsgierig heeft gemaakt naar de literaire teksten zelf zal het plezier doen te vernemen dat nu bij dezelfde uitgever een boek is verschenen dat kan worden gezien als het complement van deze literatuurgeschiedenis: Franse teksten uit de Middeleeuwen. Hierin worden fragmenten gepresenteerd uit Ouden Middelfranse teksten die in Franse literatuur van de Middeleeuwen besproken of vermeld werden. Een aantal lyrische gedichten is integraal opgenomen. Vele Franse tekstjes en fragmenten zijn voorzien van een Nederlandse vertaling, bij sommige worden slechts verklarende aantekeningen gegeven. De groep auteurs die dit boek heeft verzorgd, is grotendeels gelijk aan die welke vertantwoordelijk was voor Franse literatuur van de Middeleeuwen; de opzet van de twee boeken is dezelfde. Op een inleidend hoofdstuk (door R.E.V. Stuip) waarin onder andere aandacht wordt geschonken aan enkele ontwikkelingen die de Franse middeleeuwse literatuur op inhoudelijk en formeel gebied te zien geeft, volgen negen hoofdstukken die gewijd zijn aan de verschillende genres, respectievelijk ‘Historische teksten’ (M. Rus), ‘Het chanson de geste’ (Stuip), ‘Lyrische dichtkunst’ (C. Hogetoorn), ‘De Roman d'Alexandre’ (M. Gosman), ‘Arthur en Tristan’ (Hogetoorn), ‘Fabliau's en Roman de Renart’ (Ea. Nieboer), ‘Rondom de Roos’ (P.E.R. Verhuyck - fragmenten uit Le Roman de la Rose en een fragment uit het Bestiaire van Philippe de Thaün), ‘Op de planken’ (J. Koopmans - toneelteksten) en ‘Proza en verzen in de vijftiende eeuw’ (A. Naber en Stuip). In een laatste hoofdstuk, van de hand van P. Linthorst, wordt een beknopte karakteristiek gegeven van het Oud- en het Middelfrans, ‘bedoeld als hulp bij het lezen van de in dit boek opgenomen teksten, en als een kennismaking met de taal die van ongeveer 1050 tot 1500 in de literatuur van het Noordfranse taalgebied werd gebruikt.’ Het boek bevat een register. Allen die iets willen proeven van wat de Franse literatuur van de Middeleeuwen zoal te bieden heeft en die het aantrekkelijk vinden de teksten ‘onder begeleiding’ maar nu en dan ook actief ‘puzzelend’ te leren kennen in hun authentieke gedaante, kan dit boek van harte worden aanbevolen. Franse teksten uit de Middeleeuwen. Onder red. van R.E.V. Stuip, Muiderberg, Coutinho, 1991. 235 pp., ill. ISBN 90-6283-853-7. Prijs: f34,50.
Irene Spijker | |
[pagina 277]
| |
Het engagement van Ter Braak en Du PerronDe comparatistische studie De verbeelding van de intellectuelen van A.F. van Oudvorst wordt in de omslagtekst een standaardwerk en in de Inleiding pionierswerk genoemd. Beide typeringen zijn naar mijn mening niet onjuist. ‘De intellectuelen, hun idealen en problemen’ vormen het onderwerp van het boek in de ruimste zin; in engere, literair-historische zin is het ‘een studie over het literaire engagement bij vier prominente auteurs tussen 1850 en 1940’. Deze schrijvers zijn Toergenjew, Dostojewski, Du Perron en Ter Braak. Zoals uit deze formuleringen blijkt omvat het onderwerp zowel de geschiedenis als de sociologie en de literatuur. Uitgaande van de hypothese dat er een nauwe relatie bestaat tussen het verschijnsel intellectuelen en een houding van betrokkenheid bij de maatschappelijke en politieke actualiteit, beschouwt de auteur het engagement als het hoofdprobleem en de centrale categorie ‘waarin de historische, sociologische, wijsgerige en literaire implicaties van het onderwerp convergeren’. De lucide wijze waarop Van Oudvorst de talrijke complexe thema's van dit heterogene en veelomvattende onderzoeksveld interdisciplinair behandelt, dwingt respect en bewondering af, temeer daar studies over verschijningsvormen van de intelligentsia in de literatuur nauwelijks voorhande waren. Het boek bevat drie delen. Het eerste deel gaat over de Russische intelligentsia in de 19e eeuw en het beeld daarvan dat in ideeënromans als Toergenjews Vaders en zonen en Dostojewski's Boze geesten gegeven wordt. In het tweede deel, getiteld ‘De intellectuelen’, wordt onder andere ingegaan op de uiteenlopende betekenissen van de term, op de verhouding van intellectuelen tot de politiek, en op een aantal sociologische theorieën, in het bijzonder die van Karl Mannheim over de ‘freischwebende Intelligenz’, een conceptie die veel overeenkomsten vertoont met Ter Braaks visie op de elite. Deel drie rechtvaardigt vooral een aankondiging in dit tijdschrift, omdat daarin Du Perron en Ter Braak centraal staan. Aan de hand van hun fictie, essays, correspondentie en kritieken beschrijft en analyseert Van Oudvorst genuanceerd de overeenkomsten en verschillen in de houding van deze nonconformistische individualisten ten aanzien van het engagement, dat onder druk van de politieke omstandigheden in de jaren dertig onontkoombaar bleek. Het gedachtengoed van onder anderen Gide, Malraux, Benda, Ortega y Gasset, Spengler, Huizinga, Nietzsche, Schopenhauer, Thomas Mann en De Rougemont fungeert als verhelderende referentie in deze hoofdstukken over Du Perrons en Ter Braaks problematische ontwikkeling naar vormen van engagement met behoud van de nodige distantie. Het zal duidelijk zijn dat in dit boek ideeën op de eerste plaats komen, ook al stelt de auteur in zijn verantwoording dat hij de ideeën in nauwe samenhang met de literaire vormgeving onderzoekt. In de bespreking van Het land van herkomst gebeurt dat tot op zekere hoogte, in de exposé's over Ter Braaks romans Hampton Court en Dr Dumay verliest... blijft dat nagenoeg achterwege. Verder dient opgemerkt te worden dat Van Oudvorst recente publikaties niet in zijn onderzoek heeft betrokken. De omvangrijke bibliografie bevat op twee uitzonderingen na (twee artikelen van de auteur over Het land van herkomst in Spiegel der letteren 1991) geen literatuur die na 1985 is verschenen. Waarschijnijk heeft dat te maken met het gegeven dat dit boek de handelseditie is van een proefschrift waaraan in de eerste helft van de jaren tachtig begonnen is. Maar het blijft jammer dat, om me tot | |
[pagina 278]
| |
één voorbeeld te beperken, de in deze context relevante studie Menno ter Braak en het dramaturgisch perspectief (Amsterdam 1986) van Barry Materman buiten beeld bleef. Van Oudvorst heeft ernaar gestreefd metatalig jargon te vermijden, en ook voor de ontwikkelde leek zijn boek te schrijven. Daarin is hij, ook omdat de noten in hoofdzaak literatuurverwijzingen bevatten en Franse citaten zijn vertaald, volkomen geslaagd. A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak verscheen in 1991 bij uitgeverij Wereldbibliotheek te Amsterdam, bevat 483 bladzijden en kost f69, 50.
Hans Anten | |
Literatuur en psychoanalyse: Multatuli en BlixenBij uitgeverij Rodopi in Amsterdam is in 1990 een reeks Psychoanalyse en literatuur van start gegaan. De redactie beschouwt de psychoanalyse niet louter als een therapeutische methode en/of theorie, maar tevens als een cultuurwetenschap. Hillenaar, een der redacteuren, formuleert het in een bijdrage aan het eerste deel als volgt: ‘Taalkunde, letterkunde, cultuurkunde die zich niet zouden interesseren voor de Eros die mensen tot scheppen aanzet, verwaarlozen een wezenlijk onderdeel van hun taak. Die oorsprong, hoe verborgen en hoe moeilijk traceerbaar ook, hoeft aan het einde van de twintigste eeuw geen geheim der goden meer te zijn.’ Deel I, de bundel Literatuur in psychoanalytisch perspectief, is de neerslag van een Gronings colloquium uit 1989. Er staan inleidende bijdragen in over literaire stijl, retorica, toneel, lyriek en verhalend proza, alles psychoanalytisch beschouwd. Zoals dat meestal gaat met bundels, is de kwaliteit van de hoofdstukken niet constant. De bijdragen van Hillenaar (over literaire stijl) en Schönau (over lyriek) overtuigen door aanpak en argumentatie het sterkst. De tweede helft van het boek is gewijd aan psychoanalytische lezingen van het verhaal van Saïdjah en Adinda, hoofdstuk 17 uit Multatuli's Max Havelaar. De interpretatoren zijn buitenlandse autoriteiten op het gebied van de psychokritiek, maar de vraag blijft open of ieder van hen de gemiddelde multatuliaan of literatuurwetenschapper zal weten over te halen tot nieuwe zienswijzen. Over Saïdjah's melancholie schrijft J. Bellemin-Noël, die de hoofdpersonen uit het verhaal neervlijt op een oedipaal Procrustesbed. Hier wordt een kris in een fallus omgetoverd, daar een paar klamboehaakjes in ringetjes en dus in lichaamsopeningen, vervolgens het sidderen van de buffel in een orgasme. Er wordt, op bombastische wijze, veeleer gesuggereerd dan beargumenteerd, en de bibliografie bij dit hoofdstuk bevat uitsluitend werk van Bellemin-Noëls eigen hand: een opvallend symptoom van zelfbestuiving. Elizabeth Wright past het lezen-als-vrouw toe en combineert dat met Freuds theorieën over overdracht. Gemotiveerd door haar ‘eigen historische situatie’ onderneemt ze haar ‘binnendringen in de tekst’ (sic) waar ze - verrassend is anders - een patriarchaal koloniserend discours aantreft. Alleen de uitvoerige bijdrage van Carl Pietzcker, ‘De wond onder de hoorn’, vermag van begin tot eind te boeien. Hij onderzoekt de communicatieve verbanden tussen tekst en soorten lezers, tussen auteur en tekst en buitentekstuele werke- | |
[pagina 279]
| |
lijkheid. Rationeel betogend en systematisch analyserend legt hij de gevoelens en fantasieën bloot die de genoemde communicatiestructuren beheersen: een waardevolle toevoeging aan onze kennis van de overtuigingsstrategieën in Max Havelaar. Deel II van de reeks is de Amsterdamse dissertatie van Annelies van Hees: De ambivalente Venus in het werk van Karen Blixen. Gebruikmakend van de analysemethoden uit de Mauroniaanse psychokritiek, zoekt Van Hees in het werk van de Deense schrijfster naar ‘obsederende metaforen’ en tekstlacunes, teneinde in en onder de manifeste tekst een latente tekst met meer en nieuwe betekenissen bloot te leggen. Ze concentreert zich op de vrouwelijke personages en stelt, in aansluiting op eerder onderzoek, een dichotomie vast: enerzijds zijn er de heksfiguren (Diana's), anderzijds de engelen (Venussen). Verdergaande psychokritische interpretatie toont nu aan dat het Venustype tamelijk ambivalent is: de vrouwelijke aspecten ervan worden expliciet geaccentueerd, terwijl er tegelijkertijd op metaforisch en connotatief niveau sprake is van een krachtige identificatie met mannen (vaders en broers). Via redeneringen die de lezer gespannen blijft volgen komt mevrouw Van Hees concluderend bij de ‘persoonlijke mythe’ in Blixens oeuvre, namelijk die van een gestagneerde vrouwelijke pychosexuele ontwikkeling. Binnen de Jungiaans-arcane sfeer van de Blixenstudies onderscheidt dit proefschrift zich door zijn duidelijke en controleerbare betoogtrant. Het belang van het boek overstijgt evenwel dat van de scandinavistiek: de Mauroniaanse heuristische methode wordt hier exemplarisch toegepast, zodat het boek kan dienen als model bij vergelijkbaar onderzoek. Daartoe draagt bij dat uitgangspunten en werkwijze worden uiteengezet in glasheldere gewone-mensentaal. Dit proefschrift kost f39,50; de bundel Literatuur in psychoanalytisch perspectief f49,50.
Arie Jan Gelderblom | |
Oost-Indisch MagazijnBij de huidige golf van belangstelling voor Indië/Indonesië en voor de bijbehorende belletrie is een makkelijk toegankelijk boek over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur van de (ex)kolonie meer dan welkom. Zo'n boek is het Oost-Indisch Magazijn van uitgeverij BulkBoek. In 1990 verscheen de tweede druk, formaat A4, met harde kaft en kleurenomslag, een bestendige vorm die een kaleidoskopische inhoud in zich bergt. De drie samenstellers zijn bij uitstek deskundig op het terrein en bestrijken met hun specialismen de gehele Indische literatuurgeschiedenis van circa 1600 tot nu: Rob Nieuwenhuys, Bert Paasman en Peter van Zonneveld. Ze hebben van hun boek in dubbele zin een ‘magazijn’ gemaakt: ten eerste een tijdschriftachtig geheel van opstellen en berichten, verlucht met tal van plaatjes; ten tweede een koloniaal pakhuis met een bonte veelheid van aantrekkelijke produkten. De opzet is chronologisch, maar de betrekkelijk losse verbinding van de hoofdstujkes maakt ook een willekeurig gradsuinen in het boek tot een lonende ontspanning. De literatuuropgaven achterin maken verder zoeken gemakkelijk. De ondertitel luidt: de geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde (cursivering AJG), maar de samenstellers geven al aan dat zij geen volledigheid hebben kunnen nastreven. Een omvattend handboek met definitieve oordelen | |
[pagina 280]
| |
vindt de lezer hier dan ook niet. Ook zal men hier of daar een auteur of boek van eigen voorkeur moeten missen, maar doorgaans is dat vergeeflijk. Zo trof ik bijvoorbeeld niet Het paradijs der vrouwen uit 1900 van mevrouw Koopmans aan (een reactie op Bas Veth), of Oscar de Wits Met koele obsessie uit 1979. Soedah! Ernstiger vind ik de stelselmatige onderbelichting van een van de belangrijkste hedendaagse polemisten over Indië/Indonesië en de onderhavige letterkunde, tevens auteur van prachtige ‘terugkomst’-schetsen: Rudy Kousbroek. Heeft het te maken met zijn verzet tegen halfbloedmystiek en tegen de eurocentrische visie op de Japanse interneringen? Zijn standpunten raken rechtstreeks aan de ideologische kern van veel van de hier behandelde literatuur. Het Magazijn gaat de confrontatie evenwel uit de weg. Geen discussie dus; sterker nog, Kousbroek wordt alleen genoemd als het niet anders kan (blz. 57, 68) en daarbij ontbreken dan bovendien de bibliografische verwijzingen. Hopelijk zullen de derde en volgende drukken van het Magazijn dit goedmaken als een daad van eenvoudige rechtvaardigheid. De winkelprijs van het OIM bedraagt f29,50.
Arie Jan Gelderblom | |
Het Dycksche handschrift van Van den vos Reinaerde verworven door de U.B. Münster.Van Van den vos Reinaerde bestaan twee volledige handschriften: Hs. A, het Comburger handschrift, bewaard in de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart, en Hs. F, het Dyckse handschrift. Het laatste handschrift, daterend uit de 14e eeuw, was sinds de 15e eeuw in bezit van de familie Salm-Reifferscheidt op Schloß Dyck bij Neuss. Bij de inventarisatie van Duitstalige handschriften door de Deutsche Kommission van de Preußische Akademie der Wissenschaften werd het daar in 1907 ‘ontdekt’ door de germanist Hermann Degering, wetenschappelijk assistent bij de U.B. Müster. Degering bezorgde er in 1910 een eerste, diplomatische uitgave van.Ga naar voetnoot1 Deze uitgave werd, zoals bekend, gevolgd door een reeks van meer of minder kritische uitgaven en een bijna onafzienbare hoeveelheid monografieën en artikelen. Het Dycksche handschrift is vooral bekend vanwege de Reinaert, maar het bevat ook Jacob van Maerlant's Der naturen bloeme. De varianten van de tekst in dit handschrift zijn tot op heden niet onderzocht, noch taalkundig, noch inhoudelijk. Op Schloß Dyck was het handschrift nauwelijks beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Zelfs W. Gs. Hellinga heeft het voor zijn in 1955 verschenen diplomatische editie van alle toen bekende Reinaerthandschriften en -fragmenten moeten stellen met een microfilm.Ga naar voetnoot2 In 1970 was het handschrift te zien op de tentoonstelling van Middelnederlandse handschriften ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Koninklijke Bibliotheek te Brussel. J. Deschamps heeft bij die gelegenheid het handschrift beschreven voor zijn Catalogus, maar sindsdien heeft | |
[pagina 281]
| |
niemand het handschrift nader onderzocht. Sinds kort is het Dycksche handschrift wel toegankelijk voor filologen en paleografen. In december 1991 werd het aangekocht door de Universitätsbibliothek Münster, dankzij belangrijke subsidies van staatswege en door schenkingen van institutionele en particuliere donateurs. In de U.B. Münster wordt het handschrift bewaard onder de signatuur Ms N.R. 391.Ga naar voetnoot3 Door deze aanwinst bevestigt de Universiteit van Münster haar positie als belangrijk centrum voor de neerlandistiek extra muros. Die positie is sinds jaren gevestigd door de Reinaert-studies van Prof. Jan Goossens, Prof. Timothy Sodmann en hun leerlingen, en versterkt, sinds kort, door het Zentrum für Niederlande-Studien.
E.A. Overgaauw (U.B. Münster) | |
Vereniging Hagiografisch WerkgezelschapOnlangs is de Vereniging Hagiografisch Werkgezelschap in Nederland opgericht. Doel van de vereniging is onderzoekers bijeen te brengen die zich bezighouden met heiligen en wonderverhalen en deze vooral in hun religieuze, maatschappelijke en culturele context bestuderen. Als eerste activiteit organiseert het Hagiografisch Werkgezelschap een symposium onder de titel ‘Heilige Moeders’ ter gelegenheid van een aan sint Anna gewijde tentoonstelling in het Museum voor Religieuze Kunst te Uden. Het symposium vindt aldaar plaats op zaterdag 30 mei 1992. Het lidmaatschap van de vereniging bedraagt f20, - per jaar. Belangstellenden kunnen zich richten tot mw. drs. R.I.A. Nip (secr.), Instituut voor Geschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen, Postbus 716, 9700 AS Groningen, tel. 050-636035.
R.I.A. Nip |
|