zoek, maar bevat daarnaast ook studies die door hun lengte niet voor publikatie in vaktijdschriften in aanmerking komen. De reeks wordt aan alle Nederlandse en Belgische universiteitsbibliotheken gratis toegestuurd, maar individuele nummers kunnen ook door belangstellenden aangeschaft worden.
Op het gebied van de neerlandistiek omvatten de laatste zes jaargangen de volgende titels:
Nr. 42: S. Gillis: De ontwikkeling van het intentioneel communicatieve vocaliseren: cognitieve en interactieve aspecten (186 p. met een overzicht van de data en samenvattende tabellen en figuren): Een onderzoek naar de plaats van de verwerving van intentioneel communicatieve vocaliseringen binnen het ruimer kader van de ontwikkeling van het intentionele handelen, gesteund op observaties bij een kind in de loop van de overgang van de pretalige naar de vroegtalige periode. Dit onderzoek wil vooral aantonen dat de cognitieve ontwikkeling samen met de sociale interactie de verwerving van intentioneel communicatieve middelen bepaalt.
Nr. 46: L. Vandenbosch: PP over V: een Funktioneel-Pragmatisch principe (72 p.): Onderzoekt de verschillen tussen de preverbale en de postverbale positie van een voorzetselconstituent. Hierbij worden vooral de verschillen in informatieve waarde gefocaliseerd.
Nr. 47: R. Collier en G. De Schutter: Syllaben als klankgroepen in het Nederlands. De + IN-TU-(W)I-TIE-VE + SY(L)-LA-BE (58 p. met een overzicht van het verwerkte materiaal): Rapporteert over een vrij grondige verkenning van hoe Nederlandse sprekers (uit België) woorden intuïtief opdelen in syllaben. Hierbij werden hoofdzakelijk monomorfematische woorden onderzocht.
Nr. 50: C. Aerts en R. Mens: Advertenties en affiches: kenmerken van de Nederlandse reclametaal in België (171 p.): Een corpusonderzoek naar de specifieke eigenschappen van reclametaal gebruikt in advertenties, enerzijds, en affiches, anderzijds. De belangrijkste aandachtspunten zijn tekst- en zinsstructuur, woordkeuze en retorische middelen.
Nr. 57: R. Rymenams en F. Daems: ‘Hier is in principe alles verboden!’ Verbal interactie in de basisschool (145 p. met een overzicht van het verwerkte materiaal en samenvattende tabellen en figuren): Verslag van een aantal case-studies uitgevoerd in twee basisscholen uit het Antwerpse. Het was de bedoeling te onderzoeken of er een verschil in verbale interactiepatronen en -regels bestond in klassen die vrij homogeen samengesteld waren met kinderen uit een sociaal verschillend milieu, waar verschillende taalgedragsregels gelden.
Nr. 58: G. De Schutter: Pronominale clitica in de Nederlandse dialecten (138 p., 10 taalkaarten): Een dialectgeografisch onderzoek naar de verspreiding van ‘doffe’ pronomina personalia en possessiva, met speciale aandacht voor de functieverhuizingen tussen subjects-, objects- en genitiefvormen.
Nr. 63: G. De Schutter: Casussen, syntactische functietoekenning en gemarkeerdheid (96 p.): Een voorstel tot delimitatie van semantische rollen en hun verhouding tot het begrip ‘casus’ zoals dat in een aantal theoretische modellen optreedt. Het grootste deel is gewijd aan syntactische verschijnselen die direct met casuspatronen verbonden zijn (passiefvorming, causatieve constructies, indirect objectmarkering, enz.).
Nr. 64: G. De Schutter en S. Gillis: Structurele aspecten van het Nederlandse lexicon (113 p., met een volledig overzicht van het verwerkte materiaal): Een eerste poging om zicht te krijgen op de opbouw van het Nederlandse lexicon, met oog