Parkse reepjes van Maerlants Scolastica
Onder signatuur W VIII 7 berust in de merkwaardige bibliotheek van de Parkabdij (Heverlee) een eksemplaar van
Dictionarium AMBROSII CALEPINI... Basileae met als kolofon: ‘Basileae excvsvm, impensis henrici petri, anno salvtis humanae M.D.LXIIII. mense avgvsto’.
Dat is natuurlijk niets bijzonders. Dit Latijnse woordenboek van de Italiaanse augustijn Calepino (1435-1511) is zo intens gebruikt en heeft zoveel drukken beleefd dat de eigennaam van de auteur - net zoals bij guillotine en bij sandwich - tot zaaknaam is geworden, niet alleen in het Frans (calepin) maar ook in het Vlaams, met de betekenis ‘notitieboekje’ (zie J. Verschueren, Modern woordenboek. Turnhout, 1936). Ook ten onzent is het wijd verspreid geweest, al heb ik de indruk dat drukkers uit de Nederlanden het initiatief vooral aan buitenlanders hebben overgelaten. Het Parkse eksemplaar is zo vaak geraadpleegd dat het leer van zijn voorplat en van zijn rug verloren is geraakt. De band zijn dood is soms de middelnederlandist zijn brood. En zo ook hier. Tussen de vijf touwen ribben zijn ter versterking van de rug perkamenten reepjes geplakt, die verknipt zijn uit een codex van Maerlants Scolastica.
Ziehier een overzicht van boven naar beneden. Een streep stelt een rib voor. Naast de versnummering van de editie David geef ik tussen ronde haakjes die van het corpus Gysseling (CG II-3):
I. | Hier zijn in kolom a nog slechts een paar woorden uit v. 16470-2 (16453-5) in spiegelschrift leesbaar. |
II. | Kolom a: 16582-7 (16565-70) / kolom b: 16624-9 (16607-12). Het strookje is omgekeerd opgeplakt. |
III. | Kolom a: 16577-81 (16560-4) / kolom b: 16619-23 (16602-6) |
IV. | Kolom a: 16504-8 (16487-91) / kolom b: 16546-50 (16529-33) |
V. | Kolom a: 16577-81 (16594-7) / kolom b: 16636-40 (16619-23) |
VI. | Onbeschreven reepje. |
Leggen we de reepjes in de goede inhoudelijke volgorde dan krijgen we: I a: 16470-2; IVa: 16504-8; IV b: 16546-50; IIIa: 16577-81; IIa: 16582-7; V a: 16594-7; III b: 16619-23; II b: 16624-9; V b: 16636-40.
De tekst handelt over de droom en de dood van Nabugodonosor (hoofdstuk 318 en 319). De fragmentjes sluiten dicht bij elkaar aan. Toch is het net niet mogelijk om alle reepjes uit hetzelfde folio te knippen, want nummer I verzet zich daartegen. Maar met de rest lukt dat wel. Ze volgen direkt op elkaar: III, II, IV, V, met dien verstande dat IV de tekst van de rectozijde vertoont, de andere die van het verso.
Het is een handschrift geweest uit de tweede helft van de 14de eeuw, in twee kolommen van 42 regels, net zoals het oudste afschrift (kopiist B van hs. Brussel KB 15001 [Brugge, ± 1285], door David hs. C gedoopt; zie CG II-3, p. XIII) en zoals gedeeltelijk de fragmenten van Leiden, Ltk. 171 [tweede helft 14de eeuw]. Onze versie behoort waarschijnlijk tot de B en D-familie, dat zijn resp. hs. Brussel, KB 19545 [Vlaams, ±1300] en Den Haag KB 76 E 16 [Westvl. ± 1350]. Dat blijkt uit de lezing van v. 16595 hi gheuaen had desen en uit de volgorde van v. 16587 na 16588.
Nadere bestudering zal moeten wachten tot de reepjes deskundig uit de band zijn losgeweekt en we ook van de gelijmde zijde iets kunnen ontcijferen.
Robrecht Lievens