‘Mens’ en ‘Robot’
Het gedicht ‘Mens’ van Leo Vroman (126 Gedichten2, 1965, p. 167) vertoont op het eerste gezicht een treffende overeenkomst met ‘Robot’ van Gerrit Achterberg (Verzamelde Gedichten4, 1972, p. 699).
Men vergelijke:
MENS
Mens is een zachte machine,
een buigbaar zuiltje met gaatjes,
met:
ROBOT
Ik ben het, boven aan mijn keel;
koker van kraakbeen en daar op
een halfbehaarde, benen kop
met kakementen en monddeel.
Wanneer ik een dichtregel kweel
stijgen kettingen in mij op;
tandraderen slaan in galop
en woorden worden haastig heel.
Achterbergs Robot verdwijnt aan het eind in een museum. Vroman zegt van zijn Mens:
Verzilver zijn statiefje,
leidt hem in een vitrine,
doe bij hem een lichtje aan.
Voor de aandachtige lezer van beide gedichten zijn echter ook de verschillen evident. De Robot fungeert als metafoor voor een bepaald (niet-)levensgevoel (zie R.L.K. Fokkema, Varianten bij Achterberg, II, 1973, p. 90). Vromans Mens heeft als specimen van het meest hopeloze produkt van de evolutie eerder een exemplarische dan een metaforische status.
Van bewondering voor Achterberg heeft Vroman meer dan eens blijk gegeven. Tegenover H.U. Jessurun d'Oliveira verklaarde hij: ‘Achterberg is natuurlijk van betekenis voor me en de mensen die het meeste op mijzelf lijken vind ik natuurlijk het beste.’ (Scheppen riep hij gaat van Au, 1965, p. 187). Bernlef en Schippers vernamen iets dergelijks uit zijn mond. (Wat zij bedoelen, 1965, p. 166).
Van Achterberg op zijn beurt is de uitspraak: ‘Vroman, die lees ik heel graag.’ (Scheppen, p. 34).
Maastricht, Alexander Battalaan 74
wiel kusters