| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Historische taalwetenschap en empirie
In de rede waarmee hij op 21 mei 1976 het ambt van gewoon lector in de historische syntaxis van het Nederlands aanvaardde, schetst Dr. J. van Bakel het karakter, het object en de empirische onderzoeksmogelijkheden van de historische taalwetenschap. Uitgaande van de gangbare opvatting dat alleen de competence voor de linguïstiek van belang is, concludeert hij dat de historische taalwetenschap zich op de competence moet richten, wil zij linguïstiek zijn. Het studieobject van de historische taalwetenschap is de taalverandering. Spr. stelt zich voor, de feiten van die taalverandering te behandelen in het kader van de, door de transformationeel-generatieve literatuur geïntroduceerde begrippen van regeltoevoeging, regelomwisseling, regelverlies, vereenvoudiging en herstructurering.
De taalverandering die in de historische taalwetenschap onderzocht wordt, heeft betrekking op talen van groepen sprekers tussen wie een directe historische continuïteit bestaat. Voor het onderzoek naar de aard en toedracht van de veranderingen in de competence moeten beide groepen op gelijke wijze geobserveerd worden. Dat kan gebeuren ten aanzien van de taalverwerving en de in de maatschappij allerwege waarneembare taalvermenging. De beslissende observaties voor de historische linguïstiek komen op deze wijze in de realiteit van het heden te liggen.
Spr. laat zien dat de praktische toepassing van de vereiste observaties minder eenvoudig is dan kan lijken. De grammatica die kinderen tijdens hun taalverwervingsperiode op grond van het heterogene taalaanbod opbouwen, is niet van homogene aard. De theoretische grootheden: ‘grammatica van de oudere generatie’ en ‘grammatica van de jonge generatie’ zijn elk afzonderlijk niet experimenteel te benaderen. Er is geen intuïtie beschikbaar die als criterium kan dienen voor de evaluatie van een van de beide geschetste grammatica's. We kunnen slechts een grote verzameling uitingen aanleggen die we tegen de achtergrond van de theorie waarvan we uitgaan, verzamelen, en daaraan waarnemingen doen, die ons op het spoor van taalveranderingen brengen.
Taalmenging vindt haar oorzaak in het feit dat de sociale verhoudingen en het maatschappelijk gebeuren de volwassenen voortdurend noodzaken tot bijsturing van hun maatschappelijk gedrag, wat ook aanpassing van de grammatica van hun taal met zich meebrengt. Men denke bijvoorbeeld aan een dialectspreker die overgaat op het A.B.N. Deze aanpassingen komen neer op uitbreiding van de grammatica.
De reconstructie van een voorgaande taal uit een bestaande natuurlijke taal, dus bijvoorbeeld van het Oudgermaans, die in de historische taalkunde veel beoefend is en wordt, kan volgens de Spr. niets bijdragen aan het onderzoek van de competence, ondanks de opmerking van King: ‘reconstruction forces to examine our assumptions and, on occasion, to reformulate our goals’.
Op grond van een theorie over taalverandering voorspellingen te doen over de grammatica van een historische opvolger van een beschouwde taal is onmogelijk. Als er al mogelijke veranderingen te voorzien zouden zijn, zou toch niet te
| |
| |
voorspellen zijn, welk daarvan gerealiseerd zullen worden.
Zoals de linguïstiek zich bezig houdt met de taaluniversalia, zo zal de historische linguïstiek zich bezig moeten houden met het universele in de taalverandering. Zij zal dus een antwoord moeten zoeken op vragen als: waarin bestaat taalverandering, wat is de precieze vorm ervan, waardoor wordt zij geconditioneerd?
B.v.d.B.
| |
Friese volksverhalen
Onder de titel De ring van it ljocht heeft Ype Poortinga een editie bezorgd van Friese volksverhalen, die door Bosch en Keuning (Baarn) en De Tille (Leeuwarden) op voortreffelijke wijze is uitgegeven (416 blz.; prijs, geb.: f 37.50). Deze verhalen zijn door Poortinga in de jaren 1971-1974 voor de Fryske Akademy in de provincie Friesland uit de volksmond op de band opgenomen. Ze zijn uitgegeven in het Fries, d.w.z. in de koine van Friesland, met uitzondering van de nummers 234 (in het Hinlopens), 166 en 283 (Oosterschellings), 244 (in het Hollands-Friese mengdialect van het Bilt), 120-123 en 207, 241 en 256 (in het Amelands). De verhalen zijn onderverdeeld in zes hoofdstukken. Het eerste It ryk fan macht en riedsel behelst wondersprookjes. Het tweede: Tusken himel en ierde bevat legenden. Het derde: Hoe 't it rinne kin omvat novellesprookjes. Het vierde: Gjin snoader guod as minsken bestaat uit grappige verhalen. Het vijfde: Hjir is 't in beesteboel geeft dierenverhalen. Het zesde: Sa wier as Wopke libbet is gevuld met leugenverhalen. De verhalen nemen met elkaar 398 blz. in beslag. Het boek bevat verder een ‘verantwoording’ en ‘aantekeningen’. Uit de ‘verantwoording’ blijkt dat de vertellers meestal de herkomst van hun verhaal konden noemen; het was vaker afkomstig van grootvader of grootmoeder dan van vader of moeder. Gewoonlijk kan men het verhaal niet verder terugdateren dan twee generaties. Slechts een paar keer kreeg de verzamelaar ten antwoord: dat heb ik van mijn grootvader en die had het van zijn grootvader.
De teksten zijn voor de overgrote meerderheid door Poortinga gestileerde weergaven van het bandmateriaal. Wie dus een studie van bijvoorbeeld de syntaxis van de taal van de vertellers wil maken, moet de letterlijke afschriften en de banden van de Fryske akademy raadplegen.
Uit de ‘verantwoording’ blijkt verder, dat er later nog een groot aantal oorsprongsverhalen, natuursagen, zwerfsagen en plaatselijke sagen zullen worden uitgegeven.
De indeling van de teksten is gebaseerd op die van Aarne-Thompson (‘The types of the Folktale’). In de ‘aantekeningen’ (blz. 401 e.v.) vindt men in de lijst van de verhalen, waar dat mogelijk is, verwijzingen naar het typenummer van bovengenoemd boek. Over deze typen zal ‘skielk’ een afzonderlijk boek van J. van der Kooi verschijnen onder de titel ‘A Type-Index of Folktales in West Frisian Popular Literature and Oral tradition’. Poortinga zelf hoopt uit het materiaal nog de stof te putten voor een boek over de volksvertelkunde.
Op grond van de publicatie van dit eerste deel alleen echter is een hartelijke
| |
| |
gelukwens aan de Fryske Akademy, de vertellers, de schrijver, de tekenaar en de uitgevers geheel op zijn plaats.
B.v.d.B.
| |
Een fotomechanische heruitgave van de roman van Walewein
Omdat een herduk van ‘De jeeste van Walewein en het schaakbord’, uitgegeven, verklaard en ingeleid door Dr. G.A. van Es (2 delen, Zwolle 1957; Zwolse drukken en herdrukken 26a en b) thans niet mogelijk is en er van de kant van het onderwijs belangstelling voor de Walewein bestaat, heeft de redactieraad van de Klassieken Nederlandse letterkunde een fotomechanische heruitgave van de integrale tekst van deel 1 van de editie van Van Es laten bezorgen. De asterisken in deze tekst, die naar de tekstkritische aantekeningen in deel 2 van Van Es' uitgave van 1957 verwijzen, zijn in de heruitgave gehandhaafd, zodat men de aantekeningen, via bibliotheekbezoek, kan raadplegen. De heruitgave bevat geen enkele aantekening of commentaar en vormt dus een uitdagend tekstboek voor de toetsing van het eigen vermogen inzake leesvaardigheid, probleemvinding en zelfkritiek van de student die ermee gaat werken. Het is verheugend dat dit veelszins interessante verhaal via deze heruitgave als ‘leermiddel’ ter beschikking gekomen is. Uitgever is Tjeenk Willink/Noorduijn B.V. (Culemborg 1976). De omvang is 331 blz.; de prijs is, ing. f 22.50.
B.v.d.B.
| |
De troonrede van Ridderzaal naar huiskamer
Onder de titel De troonrede van Ridderzaal naar huiskamer hebben Anne Vondeling, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en Jan Renkema, wetenschappelijk medewerker bij de Staatsuitgeverij en taalkundig adviseur van de Commissie Duidelijke Taal, een geschrift het licht doen zien, waarin gepoogd wordt de troonrede in duidelijker bewoordingen te herschrijven. Na een inleidend woord van Th.H. Oltheten, hoofddirecteur van het Staatsdrukkerij- en Uitgeversbedrijf, vertellen de beide auteurs allereerst iets over de geschiedenis van de troonrede en de bijzondere aard van dit staatsstuk. Daarna volgt de volledige tekst van de troonrede van 1975 met daarnaast de herschrijving en de motivering daarvan. Na een behandeling van de reacties van enkele ministers en departementen volgt als sluitstuk een lijstje met richtlijnen voor duidelijk taalgebruik.
Het meest substantiële gedeelte van deze brochure is uiteraard de tekst van de troonrede en de herschrijving daarvan. De wijzigingen die worden voorgesteld, betreffen niet alleen de zinsbouw en de woordkeuze, maar ook de opbouw van het betoog; soms worden bepaalde passages zelfs over vrij grote afstanden verplaatst, teneinde aansluiting te verkrijgen bij andere stukken die daarmee samenhangen. Het valt daarbij op dat de herschreven versie inderdaad veel eenvoudiger en toegankelijker is geworden, wat niet wegneemt dat de motivering wel eens wat gezocht aandoet. Zo wordt bijv. ‘voor het eerst in de na-oorlogse periode’ vervangen door ‘voor het eerst na de oorlog’; terecht, kan men zeggen,
| |
| |
maar de toelichting dat de laatste zinssnede ‘veel pittiger klinkt’ lijkt ons erg persoonlijk. En ook wanneer de formule ‘... verklaar ik deze zitting van de Staten-Generaal geopend’ veranderd wordt in ‘... open ik deze zitting van de Staten-Generaal’ kan dat onzes inziens bezwaarlijk gemotiveerd worden door de toelichting: ‘De zin klinkt hol en hoogdravend en is zeker niet geschikt voor een mooi einde van een koninklijke toespraak’.
De herschrijving zal zeker niet ieders instemming hebben. Minister-president Den Uijl bijvoorbeeld meende dat in 45 gevallen het gebruik van andere woorden en zinswendingen tot verandering van de inhoud zou hebben geleid. Zeker zullen er ook Nederlanders zijn die vinden dat de troonrede een plechtig stuk moet blijven dat niet voor vereenvoudiging in aanmerking komt. En tenslotte moeten we niet vergeten wat de beide auteurs zelf schrijven: ‘... toch blijft de tekst door de inhoud een onmogelijk stuk’. Het is dan ook de vraag of van een dergelijk staatsstuk ooit een goed beluisterbare - of zelfs maar leesbare - tekst te maken is. Het pogen van Vondeling en Renkema is in vele gevallen geslaagd en het verdient alle waardering, maar of de overgang van Ridderzaal naar huiskamer hierdoor inderdaad tot stand zal komen valt te betwijfelen, zolang er nog zoveel huiskamers in Nederland zijn waar als enige lectuur het Tros-kompas en een Kasteel-roman naast de rookfauteuil liggen. De troonrede - krachtens aard en oorsprong een verzameling afzonderlijke zinnen - is misschien wel de meest weerbarstige tekst om voor een groot publiek toegankelijk te maken. Stellig meer effect zal te bereiken zijn bij allerlei andere staatspublikaties; we hopen dat de Commissie Duidelijke Taal daarbij nog veel succes moge hebben.
De brochure De troonrede van Ridderzaal naar huiskamer is een uitgave van de Staatsdrukkerij, Chr. Plantijnstraat, Den Haag, giro 425050; de prijs is f 6.-.
M.C.v.d.T.
| |
Reisgidsen voor H.A. Wage
Op 19 mei j.l. nam dr. H.A. Wage afscheid als wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de vakgroep Nederlands van de Leidse Universiteit. In een feestelijke bijeenkomst van collega's, studenten, oud-studenten en vrienden werd Wage een bundel opstellen aangeboden onder de titel Reisgidsen vol Belluno's en Blauwbaarden. Opstellen over S. Vestdijk en anderen, aangeboden aan dr. H.A. Wage. (De ietwat kryptische titel is begrijpelijk voor de geoefende Vestdijk-lezer).
Het is niet mogelijk hier op afzonderlijke opstellen in te gaan; het meest informatief is een overzicht van de inhoud. De bundel bevat de volgende opstellen: Ton van Drunen, ‘Reisgidsen vol Belluno's en Blauwbaarden’; Jaap Goedegebuure, ‘Vestdijk als Forumredakteur’; Kees de Graaf, ‘Vestdijk als poëziecriticus’; Geertrui Marks-van Lakerveld, ‘Simon Vestdijk - De Verminkte Apollo’; Jan Roukema, ‘Vestdijk en de moderne romantheorie’; J.A. van Dorsten, ‘Constantijn Huygens’; Eep Francken, ‘Rodenburghs bewerking van Sidneys Defence’; J.G. Kooij, ‘Zijn poëzielezers gek? Een paar opmerkingen over klanksymboliek’; Anton Korteweg, ‘De dood van een spin (A. Koolhaas-Balder D. Quorg, spin)’;
| |
| |
E. Kummer, ‘Reis naar het einde van de tijd. Over L.-F. Céline’; Frank Martinus Arion, ‘Schrijver tussen twee kulturen. Lezing ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Universiteit van Leiden, gehouden op donderdag 22 mei 1975’; Jan Noordegraaf, ‘Tussen oordeel en formulering. Ontleding anno 1820’; Jos Paardekooper, ‘Het groteske bij Paul van Ostaijen’; P.F. Schmitz, ‘Kenneth Burke; no, yes, maybe’; Harry Scholten, ‘Vijftigers, “Zo heb ik u uit uw werk geroken”’; William C. Slattery, ‘From Richardson to Wolff and Deken: Comic Devices in Willem Leevend’; Margreet Sluyterman en Sjoukje Sleeboom, ‘“Ik wil me best verdiepen in een gedicht dat me niet aanstaat”. Over receptie van poëzie’; Kees Snoek en Jan Voogd, ‘De verneuker verneukt. Enkele aspecten van Zelfportret of het galgemaal’; Pim de Vroomen, ‘Typografie als uitdrukking van klank in de gedichten van Pierre Kemp (1886-1967)’.
De fraai uitgegeven bundel is verschenen als deel 4 van de reeks Publikaties van de Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde (te Leiden). Men kan het boek bestellen door overschrijving van f 15.75 op gironummer 3397557 t.n.v. Bibliograaf Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden. Bovendien kan men het voor f 12.- (contant) verkrijgen indien afgehaald aan het instituut, Levendaal 150-152.
M.C.v.d.T.
| |
Jaarboek van de Stichting INL
Voor het eerst is verschenen het Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, waarin een overzicht is opgenomen van de jaren 1969 t/m 1973. Men vindt hierin o.m. de rede die minister Klompé op 15 januari 1969 heeft uitgesproken bij de installatie van het bestuur, de tekst van de stichtingsakte, een financieel overzicht en verslagen van de werkzaamheden bij de afdeling WNT en bij de afdeling Thesaurus. Van meer persoonlijke aard zijn de twee inmemoriam-artikelen van de hand van F. de Tollenaere, respectievelijk gewijd aan K. Heeroma en J. Platteel. Dit jaarboek, dat 103 bladzijden telt, is bijzonder mooi verzorgd; de lithografische verzorging was dan ook toevertrouwd aan de niet onvermaarde Leidse fotograaf Herman Kleibrink. Een groot aantal foto's - van personen, gebouwen en interieurs - maken deze publikatie extra aantrekkelijk: het is leuk bladeren in dit jaarboek. Het ziet ernaar uit dat men bij het INL een goed gevoel gaat ontwikkelen voor het verzorgen van ‘public relations’. Dat kan het instituut alleen maar tot voordeel strekken. - Als uitgever van dit jaarboek wordt vermeld: het Secretariaat van de Stichting, Thorbeckelaan 360, 's-Gravenhage.
M.C.v.d.T.
| |
Vijfentwintig jaar neerlandistiek te Rijsel
Onder de titel 25 Ans d'études néerlandaises à Lille zijn de Actes des Journées du néerlandais 7-8-9 mai 1974 verschenen. Behalve de openingsrede van Sadi de Gorter, directeur van het Instituut Néerlandais te Parijs, en een overzicht
| |
| |
over 25 jaar neerlandistische bedrijvigheid te Rijsel van de hand van Walter Thys, zijn in deze bundel verschillende voordrachten opgenomen, waarvan we de titels die van direct belang zijn voor neerlandici hier laten volgen: ‘Un chef-d'oeuvre du théâtre médiéval: Mariette de Nimègue’ door Pierre Brachin, ‘La naissance de la littérature moderne en Hollande’ door Garmt Stuiveling, ‘Caractéristiques essentielles du français et du néerlandais’ door Jacques Zajicek, en ‘Le participe passé à forme d'infinitif. Un problème des syntaxes allemande et néerlandaise’ door Jan-Peter Ponten. - Dit boekje met ‘Handelingen’, tezamen 111 bladzijden omvattend, kost 25 Francs. Het is een uitgave van Publications de l'Université de Lille III, D.U.L.J.V.A., S.P. 18 - 59650 Villeneuve d'Ascq.
M.C.v.d.T.
| |
Dutch studies, volume 2
In Ntg 68 (1975), p. 152-4, is het eerste deel van Dutch studies, an annual review of the language, litterature and life of the Low Countries verwelkomd. Het tweede deel, dat voor enkele maanden is verschenen bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage (231 pp.; prijs f 67.60) verdient een even goed onthaal. Het boek begint met een ‘Editorial statement’ over de Engelse benamingen van het Nederlands en de sprekers van die taal in Nederland en België, waarvan ieder die over neerlandistische onderwerpen (ook) in het Engels publiceert, kennis behoort te nemen. De redacteuren hopen een ‘unambiguous and practicable terminology’ te hebben ontworpen die een eind zou kunnen maken aan de verwarring die op dit punt heerst. Met hun toestemming nemen wij hiernaast de schematische samenvatting van hun voorstel over.
Hierna volgen een drietal taalkundige bijdragen: een studie over ‘Applied linguistics in the seventeenth century, and the Dutch grammar of Willem Beyer, 1661, 1681’ door John Gledhill, een informatief artikel over het WNT door Nienke Bakker, en een voor buitenlanders even informatieve beschouwing over ‘Spelling and spelling reform in the Netherlands’ door B.C. Damsteegt. De rubriek ‘Literature’ bevat ditmaal slechts één artikel, van Joris Duytschaever over ‘James Joyce's impact on Simon Vestdijk's early fiction’. In de rubriek ‘History’ vindt men de tekst van een toespraak door J. Fleerackers over ‘The historical force of the Flemish Movement in Belgium - past aims, present achievements and future cultural aspirations’ (een Nederlandse versie is verschenen in het Verslag van het Vijfde Colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten - zie Ntg 69, 1976, p. 360). De rubriek ‘Reviews’ wordt geheel ingenomen door een zeer uitvoerige bespreking door J.J.Th.M. Tersteeg van de vijf deeltjes van de serie ‘Naar de letter’, die van 1968-1973 zijn verschenen als catalogi van een reeks tentoonstellingen in het Instituut De Vooys (is dit niet wat veel eer voor deze reeds lang uitverkochte publikaties?). Evenals in het vorige deel wordt de inhoud gecomplementeerd met een drietal bibliografische overzichten: ‘Bibliographical aids in Dutch language studies’ door C. van Bree, ‘Deutschsprachige Publikationen zur niederländischen Sprachwis-
| |
| |
|
Schematic Summary |
|
|
1. Areas |
2. Language and variants |
3. ‘Pertaining to the area’ |
4. Inhabitants |
a. The Dutch lanuage area (de Nederlanden): the Netherlands |
a. (Nederlands): Dutch |
a. (Nederlands): Netherlandish |
a. (Nederlander(s)/ Vlaming(en)): |
b. The country whose capital is Amsterdam (Nederland): the Northern Netherlands; Holland |
b. (Noordnederlands): Northern Dutch |
b. ((Noord)nederlands): Northern; Dutch |
Netherlander(s) b. (Nederlander(s)): Northern Netherlander(s); Dutch(man) |
c. The Dutch speaking part of Belgium (Vlaanderen): the Southern Netherlands; Flanders |
c. (Zuidnederlands): Southern Dutch |
c. (Vlaams): Southern; Flemish |
c. (Vlaming(en)): Southern Netherlander(s); Fleming(s) |
d. The western provinces of Holland (Holland = Noord-Holland and Zuid-Holland): the provinces of Holland |
d. (Hollands): Hollands |
d. (Hollands): Hollands |
d. (Hollander(s)): Hollander(s) |
e. The western provinces of Flanders (Vlaanderen (‘de Vlaanders’) = West-Vlaanderen and Oost-Vlaanderen): the provinces of Flanders |
e. (Vlaams): Vlaams |
e. (Vlaams): Vlaams |
e. (Vlaming(en)): Vlaming(en) |
The Dutch terms are italicized. |
|
|
|
senschaft, 1962-1971’ door A.J. Welschen, en ‘Publications on Dutch language and literature in language other than Dutch, 1972-1973 (with additions to 1971)’ door W. Gobbers, een vervolg op diens gelijksoortige bibliografie in deel 1.
W.P.G.
| |
Vondel in Oost-Europa
Professor Meijer van het Instituut voor slavische taal- en letterkunde aan de R.U. te Utrecht attendeerde ons op twee artikelen, verschenen in een Pools en in een Russisch tijdschrift, waarin Vondel ter sprake wordt gebracht. De heer De Glopper, werkend aan genoemd instituut, heeft een samenvatting van de betrokken artikelen gemaakt, waaruit ik heel kort iets weergeef. Voor de Neerlandistiek lijkt van niet zo veel belang het artikel van Andrzej Borowski: ‘Bohater wypedzony. Z motywów baroku polsko-holenderkiego’ (Hero in Exile; On the subject of Polish and Dutch Baroque) verschenen in: Prace Historycznoliterackie. Zeszyt 33. Warchau, 1975, p. 9-31. Vondel wordt genoemd als een vooraanstaand Nederlands auteur die zich met de geschiedenis van Polen heeft bezig- | |
| |
gehouden (het enige voorbeeld van een dergelijk gedicht is meen ik ‘Bestand tusschen Polen en Sweden’ WB III, p. 428-30).
Van het tweede artikel behoeft de titel geen vertaling: ‘Vondel i Rubens’. In: Tipoligičskie Sootvtstvia Literatury in Izobrazitel'nogo Iskusstva. Kiev-Odessa, 1975, p. 5-14. Er wordt in betoogd dat Rubens veel invloed heeft gehad op het werk van Vondel en dat dit vooral verklaard dient te worden uit beider hechte band met de katholieke ideologie. Deze conclusie moge niet verrassend zijn, verrassend is wel dat men zich tot in Rusland toe met werken als Maeghden, Maria Stuart en Peter en Pauwels bezighoudt.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen
| |
Wie kan helpen?
In 1920 is door de Utrechtse zilversmeden Jan E. en Leo Brom voor de Rotterdamse kunstverzamelaar J.P. van der Schilden een zilveren kistje vervaardigd, dat versierd is met diverse voorstellingen, welke onder meer de tekens van de dierenriem en de vier seizoenen weergeven. Langs de bovenrand van deze doos is de volgende tekst aangebracht:
O menschen kost ge wikken en wegen Uw getij
dat nimmer weer zal keeren
gij zoudt den tijd waardeeren.
Weet iemand van onze lezers waaraan dit citaat ontleend is? Zo ja, dan graag bericht aan: Drs. J.R. ter Molen, Museum Boymans-van Beuningen, Afd. Kunstnijverheid, Rotterdam.
| |
Wetenschappelijke en educatieve auteurs, meldt u!
In de Ntg 68 (1975) is op blz. 79 een oproep uitgegaan aan al degenen die op wetenschappelijk en educatief gebied publiceren, om zich aan te sluiten bij de Auteursraad voor het reproductierecht, die als vertegenwoordiger van de auteurs optreedt in de op 4 december 1974 officieel opgerichte Stichting Reprorecht. Deze stichting is een eerste aanzet tot het opzetten van een Centrale Incasso-Organisatie ter inning van de vergoedingen voor het maken van kopieën uit auteursrechtelijk beschermd werk. De stichting moet de ontvangen vergoedingen op een billijke wijze verdelen over de auteurs en uitgevers. Opdat er een goede verdeelsleutel kan worden gemaakt, moeten er genoeg vertegenwoordigers van de groep wetenschappelijke en educatieve auteurs bij de auteursraad aangesloten zijn, om hun belangen op de juiste wijze tegenover die van de uitgevers te kunnen afwegen. Nu blijken echter maar weinigen van deze auteurs zich bij de Raad te hebben aangemeld, terwijl toch hun werk het meest gekopieerd wordt. De Auteursraad verzoekt hun daarom dringend zich aan te sluiten door schriftelijke of telefonische aanmelding bij Mr. C.G.M. Berendsen, Vondelstraat 90, Amsterdam (tel. 186133).
|
|