De Nieuwe Taalgids. Jaargang 69
(1976)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
Kleinigheden uit Van Stijevoorts refreinbundel (1524)Een ingelaste verzamelingDe bundel van Van StijevoortGa naar voetnoot1 moet in twee fasen ontstaan zijn; de grens tussen beide delen ligt omstreeks nr. 150. Ze beginnen elk gemengd in de genres wys, amorues, sot en eindigen religieus, in het bijzonder met loven ter ere van Maria. Het slot van het eerste deel is zelfs zo nadrukkelijk aan haar gewijd, met een reeks van 132 tot 156, dat men hier wel aan een afsluitend eerbetoon moet denken van de kanunnik van St. Pieter, die tevens vicarius tsinte marien was. Terwijl hij zijn verzameling vastlegde, kwamen er echter nog een honderdtal refreinen bij en ongeveer een derde van die aanwas moet Van Stijevoort als geheel in handen hebben gekregen. Ook eerder had hij wel eens een groepje tegelijk ontvangen, want er staan korte reeksen op dezelfde stok in het eerste deel, ongetwijfeld voor een wedstrijd geschreven. De refreinen 187 tot 222 vertonen een dergelijke band echter niet; hun stokregels zijn verschillend en ze zijn over de drie genres verdeeld. Toen De Vooys verslag deed van zijn onderzoek in Berlijn,Ga naar voetnoot2 vermoedde hij al dat in het laatste deel een oudere verzameling opgenomen was, doordat hier dicht bij elkaar een aantal refreinen staan die we ook uit Van Doesborch kennen. Lyna en Van Eeghem hechtten weinig waarde aan die veronderstelling,Ga naar voetnoot3 maar op verrassende wijze blijkt ze wel juist. Degene die deze refreinen samenbracht, schikte ze immers alfabetisch naar de eerste letter van de stok. In 187 tot 191 begint die met A, in 192 en 193 met B, enz. Bij Van Stijevoort is een dergelijke ordening verder niet te vinden. Tussen 214 en 216, waarvan de stokken met Schoon en Sijdij beginnen, lijkt de volgorde verbroken, want 215 heeft Isse sulck soe isse soos es. Van Stijevoort had hier echter een verandering aangebracht, zoals de tafel uitwijst, door isse i.p.v. esse te schrijven. Daarmee verduisterde hij een grapje van de oorspronkelijke verzamelaar, die esse tegelijkertijd als woordcombinatie en als naam van de letter s bedoelde. Voor hem had 215 wel de juiste plaats in het alfabet en t.o.v. 216, dat er het antwoord op is. Zijn copiist heeft dat blijkbaar niet begrepen en kwam ook niet tot herstel, toen even verder een paar blaadjes van hun plaats waren geraakt: 217 T, 218 V, 219 T, 220 S, 221 V, 222 W. Vermoedelijk ging de reeks nog een paar nummers verder, met This in 224 als oplossing van het teken dat op de letters van het alfabet volgde. De ingelaste verzameling is zuidelijk van herkomst. De nrs. 190, 191, 193, 195, 198, 211, 212, 217, 224 en 225 staan - vaak in betere redactie - bij Van Doesborch; 218 is van De Roovere, 209 geeft een refrein van hem in afwijkende lezing; 194 wordt ook in een Brussels hs. aangetroffen; 199 en 210 bevatten zuidnederlandse politieke toespelingen. Verder wijzen allerlei bijzonderheden in het taalgebruik naar het zuiden: doeghet, doet het, 187, 213; verswijnen, bezwij- | |
[pagina 309]
| |
ken, 188; ontswijgen, weigeren, 189; pointrature, persoon, 192; missit, gebrek, 197; ghevlouwen van vlien, 200; de imperatief met waent, 201; prossen, ontluiken, 204; vespereyt, steekspel, 207; berijt, macht, 208; custen, paaien, 220. | |
HoofdlettersBij de beschrijving van het handschrift merkten Lyna en Van Eeghem op, dat de plaats van de hoofdletters aan het begin van de versregels bepaald werd ‘door een eigenaardige behoefte aan symmetrie van de copiist’.Ga naar voetnoot4 Het gebruik van hoofdletters was grillig in de middeleeuwen. De indruk bestaat, dat ze soms louter ter verlevendiging van het blad dienden, in andere gevallen ter verduidelijking van sommige letters, vooral de o en de i. Over het algemeen vestigden ze echter de aandacht op iets wat van belang werd geacht. Betrof dat de mededeling, dan wezen ze bijv. op epitheta van Maria, op kernwoorden in een uiteenzetting, op de stokregel van een refrein, soms ook op eigennamen. Ieder handelde hierbij naar eigen inzicht. Konsekwenter was het gebruik in verband met de vorm. Capita begonnen met een hoofdletter, paragrafen, strofen, versregels. Na 1500 kreeg in strofische gedichten vrij algemeen elke regel een hoofdletter, of alleen de eerste regel van de strofe. Toen Van Stijevoort zijn refreinen begon in te schrijven, sloot hij zich daarbij aan: in de eerste zes nummers van zijn verzameling begint elke regel met een hoofdletter. Daarna week hij er van af. Een groot aantal gedichten heeft dan hoofdletters in alle oneven regels, maar in een groter aantal is dat niet zo. Daar staan ze bijv. in 1-4-7-10-13-15; 1-4-6-8; 1-2-4-5-7-9-10-12-14-15 e.d. Behoefte aan symmetrie kan hier de verklaring niet voor zijn. Deze op het oog vreemde ordening houdt verband met het rijmschema. Hoe mach dan iemant syn hert verlichten
of vruecht gestichten mit blyden aensichten
35[regelnummer]
daer ic moet alder genuechten swichten
vol der dolacie
Therte is doerscoten mit venus scichte
vol swaerder gewichten musyc noch dichten
tn moeghen my gheen vruecht op richten
40[regelnummer]
tis al temptacie
Och had ic die gracie ure of spacie
haer dagelicks te seynden een salutacie
dat waer mynre herten een iubilacie
die juuste betoghen
45[regelnummer]
Die wy soe dickwils hebben gheploghen
moet nu als water in sonne verdroghen
dus mach ic wel seggen te lesten termijne
Lief veere van lief gheen meerder pijne
(nr. 8, derde strofe)
Het schema is aaabaaabaaab bbcc, of met de hoofdletters er in opgenomen AaabAaabAaab BbcC. Zo gaat het verder, waarbij de stok niet altijd een hoofd- | |
[pagina 310]
| |
letter extra kreeg: AbAb BcBc CdCd DeD (9), AabAab BcBc CdCdD (19, AabAabAab BcBc (27), AbAbAb BcBc CdCdd (120), AbcAbc CdCd DeDe (132). Refrein nr. 7 vormt de overgang naar het nieuwe systeem, dat de copiist duidelijk nog niet beheerste. Ook verder komen er heel wat vergissingen voor, maar die blijven dan tot enkele strofen beperkt, zodat de andere de bedoeling toch duidelijk maken. Dit betreft het eerste deel van de codex, tot en met nr. 147. Daarna vindt er een uitbreiding plaats. Behalve in de regels die tot dan toe een hoofdletter kregen, wordt die nu ook geplaatst in de regels die daar op rijmen. Hier volgt de prince van 148. Lof princesse des hemels/goods liefste bruyt
50[regelnummer]
coninghinne van allen coninghinnen
Duer v figuere ghi daghelicx ontsluyt
Veel mijraculen/oost/west/noort/en suijt
soe volcomelic als te melanen binnen
O moeder goods laet my oec troost gewinnen
55[regelnummer]
Ghelyc ghi blinde doet sien/en crepele rinnen
doue horen stomme spreken onuertraecht
Verdoolde beweghende haer sinnen
Verlossende gheuanghen maecht vol minnen
ende soe ghy vrouwelyke siecte saecht (lenigt)
60[regelnummer]
minlicste maria/suuerste maecht
AbAb BcBc veranderde niet, maar AbAab BbcBbc werd AbAAb BBcBBcc. Zie verder 150: AAbAAb BcBc CCCCCdD; 167: AAbAAb BcBBc CdCCd DDDDDeDe; 255: AAAbbAAAbb BccBcc CCdd enz. In het begin staan nog een paar refreinen in de oudere notatie (149, 159) of in een vereenvoudigde versie daarvan Abab Bcbc Cdcd Dee (155). Daarna wordt steeds de nieuwe gevolgd, zij het met vergissingen.
Hiermee is de plaatsing van de hoofdletters in dit handschrift verklaard. Ik heb er nooit een ander gaaf voorbeeld van gezien, maar trof wel een paar bijzonderheden die in dit verband betekenis hebben. Zo in een refrein van De Roovere, dat in een Brussels hs. bewaard bleef.Ga naar voetnoot5 Drie strofen hebben het schema AabcAabcAabc cdd; in twee staat alleen een hoofdletter in de eerste regel en in de overige vijf komen allerlei afwijkingen voor. De copiist kreeg blijkbaar een legger voor zich met de notatie die Van Stijevoort volgde en raakte daardoor in de war. De andere refreinen van De Roovere nam Mak uit Van Stijevoort over. Ook het tweede geval laat een botsing tussen twee gebruiken zien. De eertse 76 nummers bij Van Doesborch hebben een hoofdletter aan het begin van de strofen, de volgende in elke regel.Ga naar voetnoot6 Dat was althans de bedoeling, want er komen (in Kruyskamps uitgave weggewerkte) afwijkingen voor. Interessant zijn die uit het eerste refrein, waarvan de drie strofen er als volgt uitzien: | |
[pagina 311]
| |
ABaab Bcbbc; AbAAb bcbbc; Abaab Bcbbc.
De zetter was nog niet in zijn routine en liet zich door zijn legger beïnvloeden. Dit zijn incidentele kleinigheden, waar men op zichzelf geen waarde aan zou hechten. Ze maken echter duidelijk, dat Van Stijevoort niet iets nieuws heeft ontworpen, maar een (verdwijnend) gebruik volgde, dat hem zinvol leek. De drukkers zagen er natuurlijk een aanleiding tot vergissingen in en met reden, zoals hiervoor gebleken is. | |
RijmgroepenDe hoofdletters van Van Stijevoort zijn niet zonder meer curiosa. Ze behoren bij groepen door rijm verbonden versregels, die in de strofe als geheel fungeren. Dat geldt voor de vorm, zoals het rijmschema laat zien. De strofe omvat twee tot vier en een enkele maal vijf van zulke groepen en daarbij soms nog een afsluiting. Het geldt ook voor de betekenis, want tussen deze rijmgroepen liggen belangrijke syntactische pauzes. Het betekenisverband is echter secundair. Loopt een zin over de grens door, dan leidde dat niet tot verplaatsing van de hoofdletter. Deze werd geen syntactisch teken als tegenwoordig, maar was van dezelfde aard als de hoofdletter aan het begin van een strofe of van een vers. Voor de rederijkers waren rijmgroepen corresponderende eenheden binnen de strofe, zoals strofen dat waren binnen het gedicht en verzen binnen de rijmgroep. Dit geldt voor refreinen en over het algemeen voor gedichten met lange strofen. In de Const van Rhetoriken is hierover niets te vinden. De Casteleyn beschreef wel de gebruikelijkste rijmgroepen (aabaab, abab, abaab, aabcaabc) als begin van een gedicht,Ga naar voetnoot7 maar niet de voortgang in (onderling rijmend verbonden) groepen. Zijn voorbeelden tonen het gebruik echter. Dit was niet veranderd, nadat men naliet de lezers door hoofdletters op de rijmgroepen attent te maken. Het is duidelijk, dat rijmschema's in rijmgroepen genoteerd dienen te worden (aabaab bcbbc cdcd). Dat is overzichtelijk, maar het doet in de eerste plaats recht aan de bedoeling van de dichters. Wil men tevens aangeven dat de zinsbouw ergens van het schema afwijkt, dan kan dat voor invoeging van een punt (aabaab b.cbbc cdcd). Een streep reservere men voor gevallen zonder rijmverband tussen de groepen, zoals dat op den duur vaker voorkwam (aabaab/cdcd).
Amersfoort, W. de Zwijgerlaan 18 b.h. erné |
|