| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Oratie van Van den Toorn
In de rede Presuppositie en syntaxis, waarmee hij op 6 februari 1976 zijn ambt van gewoon hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen officieel aanvaardde, heeft Dr. M.C. van den Toorn gesproken over de verschillende soorten van presupposities (vooronderstellingen) en hun mogelijke belang voor het taalkundig onderzoek. Men kan in de eerste plaats onderscheiden: de persoonlijke presupposities in de privé-sfeer, die dikwijls situationeel of contextueel bepaald, toevallig van aard en niet essentieel zijn voor het interpreteren van een stuk taal als taal. Voor iedere Nederlander die de vraag: ‘Hoe gaat het met Esmeralda?’ hoort, moet als presuppositie gelden dat er een persoon bestaat die Esmeralda heet en bovendien dat deze persoon van het vrouwelijke geslacht is. De gesprekspartners kunnen echter veel meer over de persoon in kwestie weten, maar deze persoonlijke presupposities zijn niet nodig voor de interpretatie van de vraag als een stuk taal. In de tweede plaats kan men existentiële presupposities onderscheiden, die wel aan een situatie gebonden, maar niet louter persoonlijk zijn. Als men iemand hoort vragen: ‘Komt Joop vanavond?’ mag men aannemen dat Joop bestaat en leeft. In de derde plaats bestaan er semantische presupposities, die in semantische features kunnen worden uitgedrukt. Een woord als trambestuurder moet als betekenisfactoren hebben: + menselijk, + mannelijk, + volwassen. De andere betekenisfactoren van dit woord zijn inherent voor mensen die deel hebben aan een cultuur waarin men trams kent. Tenslotte zijn er de syntactische presupposities, die door middel van woordvolgorde, accentuering en focusversterkers in de taaluiting worden uitgedrukt. Het zijn deze formele middelen waarmee syntactische presupposities uitgedrukt worden, die de taalkundige interesseren. Spreker lichtte deze middelen niet voorbeelden toe en weidde
daarbij uit over het woordje ook als focusversterker. Afhankelijk van de plaats van ook in de zin blijkt het intonatiecentrum (focus) te verschuiven en daarmee de presuppositie. Bijv.: 1 Ook JAN schrijft gedichten (presuppositie: iemand anders schrijft gedichten). 2 Jan schrijft ook GEDICHTEN (presuppositie: Jan schrijft andere dingen). In de loop van zijn betoog formuleert hij drie regels met betrekking tot de invloed van ook, nl. 1: ook voor een geaccentueerde constituent heeft als presuppositie een andere, niet genoemde constituent (zie bovenstaand voorbeeld); 2: ook aan het eind van een zin heeft als presuppositie een andere predikaatsconstituent of deel daarvan bij de subjects-NC (bijv.: Piet gaf Els EEN BOEK ook; met als presuppositie: Piet gaf Els wat anders); 3: geaccentueerd ook in de predikaatsconstituent, bijvoorbeeld voor een objects-NC heeft als presuppositie een andere subjects-NC (bijv.: PIET gaf Els óók een boek; met als presuppositie: Een ander gaf Els een boek). Het feit dat een uitvoeriger opgezet onderzoek van ook en aanverwante verschijnselen aanrakingspunten zou vertonen met verschillende terreinen van taalkunde, waaronder het gebied van de functionele taalbeschouwing, gaf de orator aanleiding een vermanend woord te richten tot de velen die tegenwoordig verlangen om iets met taalkunde te doen in plaats van zich te beperken tot het descriptieve werk van het structuralisme en de bemoeiingen met de ‘competence’ van de t.g.g.: ‘De studie van de intentionaliteit van zinnen - het communicatieve
| |
| |
aspect van de taal - die leidt tot een functionele taalbeschouwing, is slechts mogelijk op basis van de resultaten van de descriptieve taalkunde’.
De oratie is uitgegeven door H.D. Tjeenk Willink bv te Groningen.
B.v.d.B.
| |
Zes zedeprinten van Constantijn Huygens
Van de serie Ruygh-bewerp van het Instituut De Vooys voor Nederlandse taalen letterkunde te Utrecht is zo juist nummer 4 verschenen. Het bevat zes zedeprinten van Huygens, die door een werkgroep van Utrechtse neerlandici zijn bijeengebacht. Gekozen zijn: Een goed Predikant, Een gemeen Soldaet, Een onwetend Medicijn, Een Alchymist, Een Beul en Een Professor. Ze zijn voorzien van de nodige lexicale en grammaticale verklaringen en van een cultuurhistorische toelichting, waarin in beknopte vorm bijeengebracht is wat er te vinden is over de opleiding tot en uitoefening van het betrokken beroep in de zeventiende eeuw. De uitgave is in de eerste plaats bedoeld voor hen die Nederlands studeren, maar biedt ook hun die de collegebanken al lang verlaten hebben een heel goede gelegenheid tot een hernieuwd intensief contact met het werk van een groot auteur in het culturele kader van de tijd waarin dat werk is ontstaan. Het boek telt 122 bladzijden en kan worden besteld bij het Instituut De Vooys, t.a.v. Mevr. M. van der Jagt-Pothoven, Emmalaan 29, Utrecht. De prijs bedraagt f 5,- + portokosten.
B.v.d.B.
| |
Handelingen van het XXXe Vlaams Filologencongres
In de Handelingen van het Filologencongres dat van 1 tot 3 april 1975 te Gent gehouden werd, staan heel wat bijdragen die voor neerlandici van belang kunnen zijn. Allereerst zijn daar de werkzaamheden van de afdelingen Taalwetenschap en Literatuurwetenschap. De taalwetenschap heeft in het teken gestaan van de sociolinguïstiek: L. Hoffmann sprak over ‘Neuere Theorie-Ansätze auf dem Gebiet der Soziolinguistik’ en Mevr. G. Laureys behandelde Presentatie van de projecten ‘Talsyntax’ en ‘Skrivsyntax’, resp. de syntaxis van de gesproken en de geschreven taal in het Zweeds. Van de lezing van H. Gaus ‘Historisch-sociologische dimensies in de semantiek’ is helaas geen tekst opgenomen. - Het centrale thema van de afdeling Literatuurwetenschap was ‘creatio versus mimesis? - Problematiek van de relatie literaire werkelijkheid en empirische werkelijkheid’. Voor de referaten van J. Weisgerber en C. de Deugd binnen dit kader wordt verwezen naar de oktoberaflevering van het Nieuw Vlaams tijdschrift. Vrij summier zijn daarna de bijdragen van de inleiders tot het debat: H. van Gorp, J.J.A. Mooij, P. de Wispelaere en H. Verdaasdonk.
In de sectie Nederlandse taalkunde werd door G. Geerts en G. Deprez over ‘Norm en gebruik in West-Vlaanderen’ gerefereerd, terwijl M.Ch.H.J. van de Ven ‘Het afkomstpatroon als sociolinguïstische indicator’ behandelde. De bijdra- | |
| |
ge van W. Vandeweghe over ‘Kommentatieve en performatieve werkwoorden’ is erg kort uitgevallen (men zie daarvoor Studia Germanica Gandensia van 1975) evenals de samenvatting van J. Goossens over ‘Vlaamse purismen’, een lezing die in het Leidse Tijdschrift een plaats zal vinden. Uitvoeriger is weer het stuk van S. Theissen over ‘De germanismen in de moderne Nederlandse woordenschat: probleemstelling en kwantitatief krantenonderzoek’ - Van beperkte omvang zijn de verslagen van de sectie Nederlandse letterkunde. De voordracht van W.M.H. Hummelen, ‘Tekst en toneelinrichting in de abele spelen’, zal eerlang in De nieuwe taalgids verschijnen. L. Rens leverde een bijdrage over ‘De geboorte van tragedie en tragicomedie in de Nederlanden’. De tekst van de voordracht van Mevrouw P. Lammens-Pikhaus, ‘Het tafelspel bij de rederijkers’, en die van het referaat van Mej. A.M. Musschoot, ‘Poésie pure: een confrontatie Karel van de Woestijne - Paul van Ostaijen’, zijn in deze aflevering van de Ntg in extenso opgenomen. Het opstel van A.L. Sötemann over ‘Gerrit Kouwenaar en de poëzie’ is inmiddels in de vorige jaargang, blz. 345-60, gepubliceerd.
Ook in de verslagen van de andere secties zijn stukken te vinden die de aandacht van de neerlandicus kunnen wekken. We wijzen hier op twee bijdragen in de sectie Engelse taal- en letterkunde: ‘A tentative model for functional semantics’ van J. Verschueren, en ‘Language in context with politeness’ van J. Melka-Teichroew. In de sectie Duitse taal- en letterkunde behandelde D. Cherubim ‘Zum Stand der kontrastiven Linguistik: Möglichkeiten und Grenzen’ en L. Kremer sprak over ‘Niederländische Transferenz im Lexikon Westfälischer Grenzdialekte’ (de tekst hiervan is volledig opgenomen in Niederdeutsches Wort van 1975). Bij de verslagen van de sectie Pedagogiek compareren de namen van M. Spoelders en F. van Besien (bekend door hun artikel in Levende Talen 1974) die over moedertaalverwerving en vreemdetaalverwerving bijgedragen hebben. Volledig opgenomen zijn de teksten van de openings- en slottoespraken. De openingsrede van G. de Smet behandelt ‘Nederlands in het Nederduits’ en de slotrede van K. de Clerck heeft tot titel ‘Tien jaar universitaire expansie in Vlaanderen’. Merkwaardig genoeg om apart te vermelden is dat dit congres een afzonderlijke sectie kende van de Geschiedenis van de Vlaamse Beweging; ook de bijdragen van deze sectie zijn niet van belang ontbloot voor neerlandici.
M.C.v.d.T.
| |
Nieuw werk over taalsociologie
Van de hand van L. Pietersen verscheen Taalsociologie, minderheden, tweetaligheid, taalachterstand, een niet-pretentieuze inleiding over de vier begrippen die in de titel van het boek genoemd zijn. De auteur schetst zeer summier wat we onder taalsociologie kunnen verstaan en geeft dan een vrij uitvoerig en vlot geschreven overzicht van Europese taalminderheden en hun problematiek. De situatie van de Basken, de Catalanen, de Ieren, de Vlamingen, de Friezen en heel wat andere minderheden worden daarbij ter sprake gebracht, vaak toegelicht met voorbeelden of met cijfermateriaal. Na een verklaring van het begrip ‘ideologie’ in verband met taal en nationaliteit komt de schrijver tot een onderscheid van verschillende soor- | |
| |
ten tweetaligheid met zinvolle terminologische kanttekeningen daarbij; ook mengtalen en begrippen als ‘pidgin’ en ‘lingua franca’ worden hierbij behandeld. Het verband tussen tweetaligheid en economische situatie en de daarmee verbonden ontplooiingsmogelijkheden bieden stof voor aparte hoofdstukken, terwijl uiteraard ook uitvoerig wordt stilgestaan bij tweetaligheid en taalonderwijs. Pietersen bespreekt daarbij de problematiek van de ‘gelijke kansen voor iedereen’, de zgn. taalachterstand van de lagere milieus en in verband daarmee compensatieprogramma's en pogingen tot spellingvereenvoudiging. In deze context komen natuurlijk de opvattingen ter sprake van Bernstein - en het doet weldadig aan dat deze socioloog nu eens niet de gebruikelijke verguizing ten deel valt, maar dat Pietersen Bernsteins werk genuanceerd bespreekt - en Labov. De auteur besluit zijn monografie met een hoofdstuk over taalstrijd als sociale strijd, waarbij hij veel aandacht vraagt voor de situatie in Friesland, die hem als leraar in Leeuwarden goed bekend is.
Het inleidende karakter van dit boek maakt het heel geschikt voor een eerste kennismaking met de tweetaligheidsproblematiek. Juist omdat het hier een inleidend werk betreft, is het jammer dat de literatuuropgave achter in het boek aanzienlijk minder biedt dan wenselijk is. De schrijver uit weliswaar een klacht over het gebrek aan Nederlandstalige literatuur op zijn gebied, maar niet goed begrijlijk is dan toch waarom de dissertatie van Nuijtens nergens genoemd wordt; trouwens ook over de taalsituatie in België had wel wat meer literatuur genoemd mogen worden, terwijl ook een verwijzing naar de uitvoerige bibliografieën in Dittmars Soziolinguistik en in Weinreichs Languages in contact wel op z'n plaats zou zijn geweest. Bij een eventuele herdruk zou een uitbreiding van de literatuuropgave (liefst gesystematiseerd) de bruikbaarheid van deze inleiding aanzienlijk verhogen.
Taalsociologie, minderheden, tweetaligheid, taalachterstand is een uitgave van H.D. Tjeenk Willink in Groningen; de prijs bedraagt f 19,50.
M.C.v.d.T.
| |
Mededelingen van de NCDN
Van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN) is het veertiende bundeltje Mededelingen verschenen. Het bevat als openingsartikel een vrij uitvoerig opstel van A. Hagen, A. Vallen en P. Stijnen onder de titel ‘De problematiek van dialektsprekende kinderen, verkend in het onderwijs in Kerkrade’. De auteurs besteden hierin uitvoerig aandacht aan het bekende ‘Kerkrade-project’, waarover vorig jaar een uitvoerige, vijfdelige rapportage is verschenen (zie hiervoor Ntg 68 - van 1975 - blz. 423-425). - Een korte bijdrage van A. Weijnen bevat een pleidooi voor het goed recht en de waarde van de areaallinguïstiek, vroeger ook taalgeografie geheten; naast de Nederlandse versie van dit artikel ‘De taalwetenschappelijke betekenis van areaallinguïstiek’ is de Engelse vertaling afgedrukt. - P. Tummers schreef over ‘Maasbracht, Mesch e.a. in de 9e eeuw’, een naamkundige bijdrage met veel materiaal, en van de hand van J.A.J. Verheijen is opgenomen ‘Iets over het Zevenaars, in het biezonder over zijn glottisslag en r’,
| |
| |
een stuk dat door P. Goossens en een broer en zuster van de schrijver persklaar is gemaakt; de auteur zelf leeft sinds 1935 als missionaris in Indonesië en levert hier een beschouwing over de taal die hij in zijn jeugd in het begin van deze eeuw heeft gesproken. - De Mededelingen worden zoals gebruikelijk besloten met de ‘Kroniek’ over het voorafgaand jaar (1974) door A. Weijnen; hierin wordt, zoals te begrijpen, aandacht gevraagd voor de grote projecten die de NCDN bezighouden, zoals onder meer de Atlas Linguarum Europae, het Kerkrade-project, en de dialectwoordenboeken van Brabant en Limburg. - De Mededelingen zijn à f 2,- (exclusief portokosten) te bestellen bij de NCDN, Erasmuslaan 40, Nijmegen (tel. 080-512056).
M.C.v.d.T.
| |
Enclitische pronomina in het Westbrabants
Als speciaal nummer van de Mededelingen van de NCDN 1975 is verschenen ‘Verbindingen met specifiek enclitische pronomina in het Westbrabants’ door N.J. Schuurmans (Broeder Dominicus). Het betreft hier een posthuum uitgegeven scriptie, waarvoor de auteur bij zijn doctoraal examen in 1955 het predicaat cum laude verkreeg. Weijnen achtte dit werkstuk belangrijk genoeg om het in deze vorm uit te geven nu de auteur door zijn te vroege dood deze scriptie niet tot een dissertatie heeft kunnen uitbreiden. In een studie van 70 bladzijden behandelt de schrijver hier de enclitische pronomina van de 3e persoon (type komtie), dito van de 2e persoon (type komde) en het probleem van de zgn. vervoegde voegwoorden, naar aanleiding waarvan verschillende theorieën besproken worden. Een samenvatting en een literatuuropgave completeren het geheel. De prijs van dit speciale nummer is f 2,- (exclusief portokosten); het kan besteld worden bij de NCDN op het bovengenoemde adres.
M.C.v.d.T.
| |
School en dialect
Onder de titel School en dialect is een discussienota verschenen, die is voorbereid door een subcommissie van de C.M.M. Achter deze naam gaat, zoals menigeen inmiddels weet, niet een coöperatieve melkinrichting, maar de Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs schuil, een in januari 1974 door minister Van Kemenade geïnstalleerde adviescommissie, die geacht wordt adviezen te verstrekken m.b.t. de vernieuwing van het moedertaalonderwijs. Van de verschillende subcommissies van het C.M.M. is de groep die zich bezig houdt met schooltaal en milieutaal het meest spectaculair aan het werk geweest. Voor de problematiek die zich voordoet bij dialect-sprekende kinderen die op school ineens met standaardtaal geconfronteerd worden, heeft deze subcommissie zich uitvoerig laten informeren door een grootscheepse enquête die in achttien streken van Nederland werd uitgezet over bijna 2400 mensen, hoofdzakelijk ouders van dialectsprekertjes en kleuterleidsters en onderwijzers. Na een summiere inleiding in de probleemstelling worden de belangrijkste uitkomsten van de enquête in deze nota samen- | |
| |
gevat. Zo kan men eruit vernemen dat ongeveer 57% van dialectsprekende ouders het best vindt als ook de onderwijzeres op school dialect gebruikt. Maar ongeveer eenzelfde percentage van niet-dialect-sprekende ouders heeft bezwaren tegen een onderwijzeres die haar kinderen in dialect toespreekt. Er staan meer interessante gegevens in deze brochure, die met recht een discussienota mag heten. Aanzet tot een discussie vormen namelijk een achttal stellingen, naar aanleiding waarvan een meningsvorming op gang moet komen. Die stellingen moeten niet gezien worden als uitingen van een vantevoren ingenomen standpunt; het zijn uitspraken die zowel in als buiten de C.M.M. ter discussie moeten staan. Deze discussie zal in elf plaatsen in ons land plaats vinden; men kan zich d.m.v. aan aanmeldingskaart daarvoor opgeven. Wanneer deze aankondiging
verschijnt is deze discussieronde al voorbij, maar de nota zelf blijft om de vele gegevens de moeite waard, ook nà de discussiemiddagen. Het stemt bovendien tot voldoening dat deze nota een voortreffelijk staaltje van (geïllustreerd) drukwerk te zien geeft; dus dit keer eens niet van dat deprimerende stencilwerk waar het onderwijs steeds meer onder gebukt gaat. Zolang de voorraad strekt is de nota School en dialect op schriftelijke aanvraag gratis verkrijgbaar bij de C.M.M., Hinthamereinde 72-74 te Den Bosch.
M.C.v.d.T.
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij
De Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis heeft weer een aflevering van haar Handelingen in het licht gegeven: deel 29 (1975), evenals de vorige delen verkrijgbaar door storting van BF 400 op postrekening 4051.77 van de Zuidnederlandse Maatschappij, 1080 Brussel. Het boek bevat een dertiental studies, waarvan er zes speciaal voor neerlandici van belang zijn.
In ‘De descriptie van Nederlandse pseudogekloofde zinnen in de Extended Standard Theory. De basishypothese’ geeft Fr. Daems een voorproefje van zijn Antwerpse dissertatie, die binnenkort zal verschijnen. Het gaat hier om zinnen van het type ‘Wie daar meer van weet is mijn taalkundige collega’; Daems doet een nieuw voorstel voor de beschrijving ervan. - Uit de bijdrage van L. de Grauwe, ‘Mogelijkheden en grenzen van een historisch-woordgeografisch onderzoek, geïllustreerd aan de Wachtendonckse Psalmen’, blijkt weer eens hoeveel er, dank zij nieuwe methoden van bebouwing, te oogsten valt van een akker die eertijds weinig meer leek te beloven: het Oudnederlands.
Vervolgens de letterkunde. Em. Janssen wijdt een studie aan ‘Stijn Streuvels en Frank Lateur’: schrijver en mens worden opnieuw tegen elkaar afgewogen; de slotsom luidt dat het wellicht de langdurige geborgenheid van het Lijsternest is geweest die Streuvels, bij al zijn immense produktiviteit, belet heeft dát te schrijven wat hij hoopte eens te zullen schrijven. - K. Porteman levert een pleidooi ‘Voor een geschiedenis van de Nederlandse emblemataliteratuur’, een belangwekkend stuk dat een reeks prolegomena tot een geschiedenis van het genre bevat, maar ook als inleiding tot de Nederlandse emblematiek geen slecht figuur
| |
| |
slaat. - In ‘Marcellus Emants’ Een nagelaten bekentenis: afrekening met von Feuchtersleben, vernieuwing van de naturalistische roman' laat A.L. Sötemann zien dat von Feuchtersleben, de filosoof op wie Termeers tegenpool De Kantere zich herhaaldelijk beroept, werkelijk bestaan heeft. Hij was de schrijver van een bijzonder populaire, ook in het Nederlands vertaalde Diätetik der Seele, een faciel moraliserend werkje dat Emants verafschuwd moet hebben. Een nagelaten bekentenis is volgens Sötemann ‘één grote polemiek tegen von Feuchtersleben’. In het vervolg van zijn beschouwing gaat hij in op de werking van de ironie in de roman. Hij komt tot de conclusie dat Emants' boek als ‘de eerste ik-roman in de Westeuropese literatuur met een negatieve, zelfs pathologische held’ mag gelden (in Oost-Europa had Dostojewski al veel vroeger een roman van dit type geschreven. In 1901, twee jaar vóór The ambassadors van Henry James, zou Emants opnieuw een innovatie in de romantechniek tot stand brengen: Inwijding is de eerste consequent personale roman (maar ook hier was Dostojewski Emants en James vóórgeweest). - Tenslotte vermeld ik een nieuwe bijdrage tot de discussie over Huygens' ‘Op de dood van Sterre’, die zich in Handelingen 26 (1972) en 27 (1973) heeft ontsponnen. Ditmaal is het F. Steyaert die zijn krachten op de interpretatie van het sonnet beproeft. Hij ziet er ‘niet zozeer een funerair gedicht’ in, ‘als wel een platonisch geïnspireerd liefdesgedicht’. Wellicht zal uit Handelingen 30 blijken of de andere exegeten hem hierin bijvallen.
w.p.g.
| |
In navolging, opstellen voor C.C. de Bruin
Op 12 december 1975 heeft Prof. Dr. C.C. de Bruin afscheid genomen van de Leidse Universiteit, die hij jarenlang heeft gediend als hoogleraar in de geschiedenis van het Christendom. Bij die gelegenheid is hem een bundel studies aangeboden waarvan de welgekozen titel niet alleen iets van de intentie van de auteurs uitdrukt, maar ook verwijst naar een werk dat de gehuldigde na aan het hart ligt: In navolging. De redactie van deze bundel was in handen van M.J.M. de Haan, S.J. Lenselink, G.H.M. Posthumus Meyjes en J. Trapman. Het boek telt 387 bladzijden, is uitgegeven bij E.J. Brill, maar wordt niet afzonderlijk in de handel gebracht, aangezien het een deel vormt van het Nederlands archief voor kerkgeschiedenis.
De inhoud van In navolging is zo rijk en verscheiden dat het niet mogelijk is hier alle 21 opstellen te vermelden. Ik doe een keuze, mij beperkend tot wat voor de neerlandicus het meest van belang lijkt. In de afdeling Biblica zijn dat de volgende studies: G. Ising: ‘Die Bedeutung der niederdeutschen Bibelfrühdrucke für Frömmigkeitsgeschichte und Sprachgeschichte’; H.J. de Jonge: ‘Erasmus und die Glossa Ordinaria zum Neuen Testament’; en C. Augustijn: ‘De Vorstermanbijbel van 1528’. In de afdeling Codicologica: F. de Tollenaere: ‘Wulþus þus weiha. Guþ. Amen’; G.J. Lieftinck: ‘Keulse handschriften van de Summa de Bono van Ulrich van Straatsburg’; St. G. Axters: Bijdrage tot de inventarisering van de Imitatio-handschriften: addenda en dubia; J. Deschamps:
| |
| |
‘De verspreiding van Johan Scutkens vertaling van het Nieuwe Testament en de Oudtestamentische perikopen’; Gerrit Noordzij: ‘Die Hände der sieben Schwestern’ (over zeven vrijwel identieke nonnehanden in een Gouds handschrift); en Sandra Hindman: ‘The transition from manuscripts to printed books in the Netherlands: illustrated Dutch Bibles’. In de afdeling Miscellanea: A. Ampe: ‘Is de textus receptus van Ruusbroec's Steen een tweede redactie?’; M.J.M. de Haan: ‘Elckerlyc is niet iederéén’; en S.J. Lenselink: ‘De Nederlandse hymnologie in internationaal perspectief’. De bundel wordt besloten met een bibliografie van de gehuldigde - een bibliografie die verre van volledig is, al wordt dit nergens vermeld.
In navolging doet de reputatie van C.C. de Bruin, de meester van de twee studeerkamers, eer aan: het is een bundel die klinkt als een klok.
w.p.g.
| |
Draaks Walewein-onderzoekingen herdrukt
Het proefschrift waarmee A. Maartje E. Draak in 1936 te Utrecht met lof de doctorsgraad heeft verworven, geldt thans, na veertig jaar, nog steeds als de belangrijkste publikatie over de Roman van Walewein. Dat zegt iets over de kwaliteit van deze onder het promotorschap van de eminente keltoloog A.G. van Hamel tot stand gekomen dissertatie - het zegt (helaas) ook iets over de kwaliteit van het Walewein-onderzoek sinds 1936. Twee samenwerkende uitgevers, Bouma's Boekhuis te Groningen en Bert Hagen te Amsterdam, hebben eind 1975 een (niet zeer fraaie) fotomechanische herdruk van de Onderzoekingen over de Roman van Walewein bezorgd, die in linnen band tegen de schappelijke prijs van f 38,- verkrijgbaar is. Het boek bevat niet alleen de volledige tekst van de handelsuitgave van 1936, maar ook een toevoeging (p. 225-48), getiteld ‘Het Walewein-onderzoek sinds 1936’. Veel te waarderen vindt de schrijfster niet in wat, nà haar proefschrift, over de Walewein is geschreven. Van Mierlo's datering van de roman ‘omstreeks de jaren 1175-1190’ karakteriseert zij als ‘een wensdroom’ - de thans beschikbare gegevens laten een dergelijke stelligheid eenvoudig niet toe. Sparnaay's bespreking van de Walewein in het (ook als geheel teleurstellende) hoofdstuk ‘The Dutch romances’ in ALMA slaat de plank herhaaldelijk mis; en ook tegen de Walewein-editie van Van Es heeft zij op tal van punten fundamentele bezwaren. Bij het lezen van dit toegevoegde hoofdstuk krijgt men licht de indruk dat het Walewein-onderzoek in de laatste veertig jaar maar weinig voortgang heeft geboekt. Misschien is die indruk wat àl te negatief. Er worden op vele plaatsen in Nederland en België Arturteksten onderzocht; er zijn thans veel meer Arturisten aan het werk dan in 1936. Het wachten is op een nieuwe doorbraak in de Walewein-studie.
Misschien kan deze welkome herdruk de functie van een katalysator vervullen, of althans die van een uitdaging.
w.p.g.
| |
| |
| |
Een onvindbare novelle van Cyriel Buysse
Bij het klaarmaken van de tekst van de novellen en schetsen van Cyriel Buysse voor de uitgave van het Verzameld Werk bleek één stuk onvindbaar, nl. Beter laat dan nooit. Het wordt nochtans nauwkeurig beschreven door Dr. R. Roemans in zijn Kritische Bibliotheek van Cyriel Buysse, p. 17. Het is een boekje van 48 bladzijden, 21,5 hoog bij 13,5 cm. breed, en werd te Gent gedrukt bij Ad. Hoste in 1891. De novelle was vooraf verschenen in het eveneens onvindbare Goeverneurs Oude Huisvriend, dat te Nijmegen werd uitgegeven. Mocht een abonnent of lezer van De Nieuwe Taalgids mij over het bestaan van een exemplaar van Beter laat dan nooit kunnen inlichten, ik zou hiervoor bijzonder dankbaar zijn.
Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie
Blandijnberg 2
B-9000 Gent.
a. van elslander
| |
Sociolinguïstiek
Op 21 februari van dit jaar werd door de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een conferentie gehouden over sociaal-wetenschappelijk en taalkundig onderzoek, waaraan door Nederlandse en Belgische onderzoekers werd deelgenomen. Grondslag van de beraadslagingen was een discussienota van Prof. Dr. H.C.J. Duijker en Prof. Dr. E.M. Uhlenbeck ‘Taalkunde en Sociale Wetenschappen’, in 1975 uitgegeven in de serie Werkdocumenten van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad. De conferentie kon zich verenigen met de conclusie van de discussienota, namelijk dat interdisciplinair overleg de basis moet zijn voor het onderzoek op de grensgebieden van taalkunde en sociale wetenschappen.
Het ligt in de bedoeling een tweede conferentie te houden, tijdens welke zal worden nagegaan op welke wijze het onderzoek op de genoemde gebieden kan worden bevorderd.
Men denkt bijvoorbeeld aan de mogelijkheid een werkverband sociolinguïstiek op te richten. Het is van belang dat zoveel mogelijk onderzoekers die actief zijn op het terrein van de sociolinguïstiek bij het verdere overleg worden betrokken. Daarom worden antropolinguïsten, psycholinguïsten, onderwijskundigen, taalsociologen, kortom allen die onderzoek doen op het gebied van de sociolinguïstiek in de ruimste betekenis van het woord, verzocht hun naam, wetenschappelijke discipline, het terrein van door hen verricht onderzoek en de titels van hun publikaties bekend te maken aan de secretaris van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad, Dr. H.J. Scheffer, Kloveniersburgwal 29, Amsterdam. Zij zullen de notulen van de eerste conferentie ontvangen en te zijner tijd worden uitgenodigd de tweede conferentie bij te wonen.
|
|