De Nieuwe Taalgids. Jaargang 69
(1976)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Gerrit Kouwenaars ‘Lied van de japanse schim’In een bijdrage aan de essaybundel Literair Lustrum 1961-1966 heeft R. Bloem gewezen op een vernieuwing in het poëtische werk van Gerrit Kouwenaar: de aanloop daartoe in Het gebruik van woorden (1958) en de voorlopige voltooiing ervan in De stem op de 3e etage (1960).Ga naar voetnoot1 Tegenover Piet Calis, die in 1964 een gesprek met de dichter publiceerde, omschreef Kouwenaar zijn nieuwe ‘métier’, resultaat van de door Bloem gesignaleerde ontwikkeling, als volgt: Wat ik met mijn poëzie wil, is eigenlijk gewoon stof maken. (...) Gewoon stof is voor mij voldoende. (...) Ik wil niet schrijven óver iets, geen verhaal, geen gekondenseerd gevoel, niet een woord als vervoermiddel, maar een woord terugbrengen tot zijn stoffelijkheid.Ga naar voetnoot2 Op de negen gedichten die in De stem op de 3e etage de afdeling Legenden vormen, lijkt dit programma nog niet direct van toepassing; men lette alleen al op hun gezamenlijke titel. Legenden zijn, nog afgezien van het religieuze element, in ieder geval verhalen. Een aantal van de hier bedoelde gedichten bevat dan ook epische ingrediënten. Zo heb ik elders laten zien dat Kouwenaar zich voor de derde legende, handelend over een zgn. ruimte-egel, heeft laten inspireren door een verhaal van de science-fiction-auteur Robert Sheckley.Ga naar voetnoot3 Diens ‘stenen bloedzuiger’ (uit het verhaal The leech), die na eeuwen als een spore door het heelal te hebben gezweefd op de aarde valt en deze door zijn niet-aflatende groeikracht en voedseldrift noodlottig dreigt te worden, figureert bij Kouwenaar als beeld voor het ideale gedicht, dat de werkelijkheid opslurpt en ‘ding’ wordt. Bij gelegenheid weet het ook stukken fictionele realiteit aan zich te assimileren, zoals uit de hier bedoelde ontlening blijken kan. Op deze wijze verwerft de legende haar gebruikelijke ‘historische’ kern.Ga naar voetnoot3a Inmiddels heb ik kunnen vaststellen, dat ook de laatste legende zo'n historische kern bevat. Het ‘lied van de japanse schim’ herinnert aan de atoombom op Hiroshima. lied van de japanse schim
Ik woonde hier en ik woon hier
nog verder, ver
als in een zwarte draagstoel een lange reis
door zwarte bergen zo ver
5[regelnummer]
woon ik hier, ook als het licht
in het oog van de wereld
gedoofd is
| |
[pagina 229]
| |
woon hier in deze krijtende wieg en het onwetende
massagraf der bloemen
10[regelnummer]
mij verwarmend met houtskool
zie ik het knipogen der vredig dodende robots
boven mijn drie vierkante meter middeleeuwen
terwijl de fotografie al is uitgevonden
terwijl het negatief van mijn lichaam
15[regelnummer]
al op de vloer van de brug staat vereeuwigd
pijnig ik thuis nog mijn brein af om geld
voor nieuwe sandalen en
een wijs boek
zo dit nadenken is mijn eeuwigheid
20[regelnummer]
geworden
een groter weelde dan mijn voeten dragen konden
maar mijn woorden bestaan niet eens
zo in ieder huis kan mijn verhaal opnieuw beginnen
harde noordoostelijke wind brekende
25[regelnummer]
twijgen
pas op voor laagvliegende engelen en hun
blinde ontvangstcomité's.
Op 6 augustus 1945 bevonden zich op de Yorozuyobrug te Hiroshima, op 910 m. afstand van het centrum der explosie, negen mensen, die op het moment van de inslag verdampten. Wat van hen restte, was een soort schaduw op de bodem van de brug: cf. r. 15 van het gedicht.Ga naar voetnoot4 Ook een aantal andere elementen van het ‘lied van de japanse schim’, dat ik hier niet volledig zal analyseren, verwijst naar de gebeurtenissen in het rampgebied. In verband met het ‘massagraf der bloemen’ (r. 9) kan men denken aan de woekering van bloemen enige tijd na de ontploffing: ‘Overal zag men niets dan korenbloemen en gladiolen, en akkerwinden en daglelies die uit de as herboren werden met een uitzonderlijke groeikracht, tot nu toe onbekend bij de bloemen.’Ga naar voetnoot5 Ook wordt nu duidelijk hoe de schim in het donker zichtbaar kan blijven en de zon - ‘het licht in het oog van de wereld’, r. 5-6 - niet nodig heeft. Hij is immers geen gewone schaduw. De ‘harde noordoostelijke wind’ (r. 24) duidt wellicht op de hevige windvlaag die met een atoomontploffing gepaard gaat, terwijl met de ‘laagvliegende engelen’ (r. 26) bommenwerpers bedoeld kunnen zijn, ware engelen des verderfs. ‘Fotogra- | |
[pagina 230]
| |
fie’ (r. 13) staat onmiskenbaar voor de lichtflits. Dat Kouwenaar in dit verband van fotografie spreekt, hoeft niet te verbazen. Ook de aktiviteit van de fotograaf zet de werkelijkheid stop in een concreet en nooit meer vervloeiend ogenblik:Ga naar voetnoot6 de eeuwigheid van de japanse schim en van het ideale gedicht.Ga naar voetnoot7
Maastricht, Alexander Battalaan 74 wiel kusters
Bij wijze van naschrift: N.a.v. een eerdere, uitgebreide versie van dit artikel, waarin ook de overige ‘legenden’ ter sprake kwamen, deelde Gerrit Kouwenaar mij telefonisch mee dat ook het tweede en het vierde gedicht van de reeks een ‘stofgeschiedenis’ hebben. Zijn aanwijzingen stellen mij in staat bepaalde vermoedens die ik dienaangaande koesterde nu in concrete bronvermeldingen om te zetten. De tweede legende is gebaseerd op het relaas van Sir Edmund Hillary, beklimmer van de Mount Everest. Van diens boek High Adventure verscheen in 1957 een vertaling door Gerrit Kouwenaar: Ik stond op de Everest (Amsterdam, uitg. ‘De Kern’). De door hem voor zijn legende gebruikte tekstgedeelten vindt men aldaar op p. 100-101. De vierde legende gaat voor een gedeelte terug op een verhaal van Tsjechow. De ‘gebaarde dokter uit 1900’ figureert in diens verhaal De vlinder (diverse vertalingen in verzamelbundels] als dokter Dymow, die aan difteritis overlijdt nadat hij bij een zieke jongen door een buisje slijm uitgezogen heeft.
w.k. |
|