Twee neo-latijnse auteurs minder
In NTg 59(1966) 157 citeert dr P.J. Buynsters uit de Examinator no. 28 dat wie zich aan, het misbruik van bepaalde stijlmiddelen uit de ars rhetorica te buiten gaan zich gewoonlijk Lucianus, Martialis, Antanaclais en Ploke ten voorbeeld nemen. In een noot worden Antanaklais en Ploke aangezien voor waarschijnlijk neo-latijnse auteurs.
In werkelijkheid zijn het rhetorische vaktermen. Inzake Antanaklasis zie men Liddell and Scott's Griekse lexicon, waar verwezen wordt naar Quintilianus' Institutio Oratoria IX.3.68. Daar luidt de definitie: ‘eiusdem verbi contraria significatio’, en het voorbeeld, vertaald, is: Toen Proculeius zich over zijn zoon beklaagde omdat deze op zijn dood wachtte, en de zoon hem zei, dat hij daar werkelijk niet op wachtte, zei Proculus: ‘Wees zo goed erop te wachten’ - spel met 3 x expectare.
Voor Ploke verwijst s.v.ploce Lewis and Short's latijnse lexicon naar (o.a.) Julius Rufinianus p. 236 Ruhnken (ad Quintil., IX.3.41). Voor Rufinianus, een 5e eeuws auteur (n. Chr.) van De figuris sententiarum et elocutionis, zie Der kleine Pauly II (1967) 1552. Quintilianus' voorbeeld is hier: ‘Van u is de daad, die wij hier vinden, senatoren, niet van mij - een schitterende daad, zeker, maar, zoals ik zei, een niet van mij, maar van u’.
De term ‘antanaklasis’ is even gewijzigd in Antanaklais, me dunkt, om de term wat meer aan Ploke aan te passen en op een vrouwennaam te doen lijken - zelfs was Laïs ‘beliebter Hetärenname’, zegt Der kleine Pauly III, 457. Dat grapje zal wel zijn gewaardeerd door de lezers (en in ieder geval door de redacteur(en) zelf). Men kan verder in deze groep lectuur vermoeden van uiteraard Quintilianus' boek IX, maar waarschijnlijk ook van Ruhnken's editie van Julius Rufinianus. Wat in de in de literatuurwetenschap geïnteresseerde 18e eeuw nu ook weer niet verwondert.
Bergschenhoek, 25 jan. 1976
n. van der blom