| |
| |
| |
Uit de tijdschrften
Dietsche warande & Belfort 120 (1975), nr. 8
Albert Westerlinck bespreekt het werk van enkele Bedaagde dichters, n.l. van Bert Decorte, Louis De Bourbon, Marcel Coole en Gabrielle Demedts. - In Een Baldriaans ontwerp van wereld prijst Marcel Janssens de roman Baldriaan van Clem Schouwenaars. - Willy Spillebeen neemt De ‘Poëtische inventaris’ van Karel Jonckheere door.
nr. 9
Zich afvragend waarheen de literatuur gaat meent Marcel Janssens ons mede te moeten delen dat de L kleiner geschreven zal worden. - Armand Van Assche is Op zoek naar ironie in een modern gedicht in De strategie van de lezer.
nr. 10
Carlos Tindemans poogt wat Kenmerken van het jonge theater te geven. - Twee zuidnederlandse romans, n.l. Het oordeel van Maria Rosseels en Mémoires van de Heer Daegeman van L.-P. Boon, worden door Albert Westerlinck besproken. - Wonen in de taal in het land van de wortelstok is de karakterisering die Willy Spillebeen weet te geven van De Verzamelde gedichten van Anton van Wilderode.
| |
Driemaandelijkse bladen 27 (1975), nr. 2
Volgens T. de Vries is Mariken van Nieumeghen, een meisje uit 't Loo in de Liemers geweest: dit versterkt de mening dat het spel van Gelderse oorsprong is. - G. Smit levert een uitvoerige studie Over de historische geografie van Haren (Gr). - H. Doedens komt nog eens terug op De podagristen en hun boek. - J. Semmelink schrijft Over de marke van Noord- en Zuid-Barge. - En G.H. Kocks over Aluin als huismiddel. - H.J. Leloux maakt Enige opmerkingen naar aanleiding van een opstel over het boerenarchief Roerdink.
| |
Forum der letteren 16 (1975), nr. 4
In Oidipous Oidipous: aspekten van een adaptatie verricht Jeanette van der Valk een vergelijkend onderzoek naar de dramatische ironie, de illogika en de interpretatie van de mythe in Mulisch' adaptatie van koning Oidipous van Sophokles. - A.A. Verrijn Stuart besteedt aandacht aan De computer in de taal- en letterkunde: de computer-constructie en de computer-taal. - In een uitvoerige bespreking van C. van de Ketterij's dissertatie De weg in woorden. Een systematische beschrijving van piëtistisch woordgebruik na 1900 komt C. van Bree tot de conclusie dat deze met zijn boek een indrukwekkende beschrijving van een religieuze groeptaal heeft geleverd. - Frank C. Maatje reageert met Literatuurwetenschap en P.F. Schmitz' kroniek van de kritiek op een in een vorig nummer van het tijdschrift verschenen kritiek van Schmitz; één en ander was voor Maatje aanleiding om de relatie tot linguïstiek en TGG enerzijds en tekst ‘grammatica’ anderzijds nog eens duidelijk onder woorden te brengen. - Schmitz geeft een kort nawoord. - Tenslotte nog enkele interessante commentaren zoals De Romaanse talen in Illinois.
| |
De gids 138 (1975), nr. 9
Hans C. ten Berge opent het nummer met een bijdrage over Breyten Breytenbach,
| |
| |
Dichter zonder taal, schilder zonder ogen. - Norbert Elias publiceert deel 4 van Een essay over tijd. - Dan volgen enkele stukken over Nietzsche: A.L. Constandse, Nietzsche, de Joden en de Duitsers, R.F. Beerling, Nietzsche en Hegel - bien étonnés?, Charles Vergeer, Nietzsche en Herakleitos.
| |
Levende talen (1975), nr. 315
A.J. van Essen publiceert het eerste van een aantal artikelen over Etsko Kruisinga, de in 1875 geboren taalkundige, die één der oprichters van Levende talen was. - In taalvaardigheid = taalgebruik + taalbeschouwing onderwerpt J. Griffioen de theorie van Van Calcar aan een nader onderzoek. - H. Wesdorp's artikel Het examen Nederlands: op weg naar decentralisatie handelt over de vraag welke functie het eindexamen in het huidige onderwijs dient te vervullen. - Marleen Wijma-Van der Laan gaat verder met het bespreken van Jeugdliteratuur: Het beste kinderboek vergelijkenderwijs en Koos Hawinkels bespreekt de nieuwe uitgave van De gedichten van Den Schoolmeester.
| |
Maatstaf 23 (1975), nr. 11
Erik Slagter schrijft over Een nieuwe dimensie in de dichtkunst, die men bij I.K. Bonset kan vinden. - J.J. Strating ziet Leesvoer op de akademische snijtafel in het Amsterdamse smaldeel Populaire literatuur.
| |
Moer 1975, nr. 5
Jan Griffioen oordeelt negatief over het brugklasdeel van de schoolboekenserie Opbouw; hij probeert in de bespreking van het boek aan te geven in welke richting het onderwijs in de moedertaal zou moeten gaan. - Guus de Bakker heeft een samenvatting gelezen van het binnenkort te verschijnen (of net verschenen) boek van Steven ten Brinke, The complete mother-tongue curriculum; Guus is enthousiast over het Kiessysteem en de denkmachine van Steven. - Hans Verweij en Nora Roozemond hebben een Interview met Kees Bolle en Albert Kamer, allebei leden Van de CMM. - Helge Bonset schrijft in de boeiende reeks van ‘L.W.G.-artikelen’ over Enkele taalgebruiksproblemen bij het traditionele proefwerk; na z'n taalgebruiksanalyse geeft de auteur, kort, een onderwijskundige en een politieke interpretatie.
| |
Neuphilologische Mitteilungen 76 (1975), nr. 4
John R. Costello schrijft over Vestigial substantival adverbs and ‘prepositionalization’ in Old Frisian.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift 28 (1975), nr. 8
In dit nummer de referaten en de inleidingen van de afdeling literatuurwetenschap van het 30ste Vlaams filologencongres te Gent (april 1975), waar de besprekingen gewijd werden aan de problematiek rond het vraagstuk van de relatie tussen de literaire werkelijkheid en de empirische werkelijkheid, creatio versus mimesis. Jean Weisgerber geeft met De literatuur tussen reproduktie en inventie Een historische inleiding en zegt, samenvattend, ‘dat mimesis en creatie twee facetten zijn van de
| |
| |
literaire veelzijdigheid, twee aspecten die gelijktijdig bestaan en elkaar aanvullen. Om tot een zo volledig mogelijke interpretatie en evaluatie te komen heeft de analist die aan ‘werkimmanente Interpretation’ doet altijd de literair-historicus en de socioloog nodig, en omgekeerd.’ - C. de Deugd laat zien ‘dat de literatuur door en door mimetisch van karakter is’ en hij adstrueert dit ‘door mimesis nader te omschrijven als een zintuiglijk bepaalde selectie van werkelijkheidselementen’. Bij de literatuur gaat het om de beleving van de lezer, die tot stand komt door middel van het decoderingsproces met behulp van zijn kennis van de werkelijkheid.’ (Mimesis). - Hierna volgen drie inleidingen tot het op het congres gehouden debat: Aandacht voor gradaties van J.J.A. Mooij, Creatio versus mimesis? van H. van Gorp en De onoplosbaarheid van het mimesis-probleem door H. Verdaasdonk. - ‘De materialistische litteratuurtheorie uit Nijmegen kiest nog steeds blind vóór Brecht en Walraff. Ze handelt dus nog steeds over hóe een litteratuur die niet bestaat eruit zou moeten zien (zonder die litteratuur ooit te zullen produceren), en hoe een materialistische theorie eruit zou moeten zien en wat die zou moeten doen (zonder dat overigens zelf te gaan doen). Ze gaat dus nog steeds over niets’, zo besluit J.J. Wesselo z'n beschouwingen n.a.v. het tijdschrift Werk.
nr. 9
Georges Adé schrijft in De woorden van een andere over Praag schrijven van Daniël Robberechts.
| |
Ons erfdeel 18 (1975), nr. 5
A.J. Vervoorn gaat in het artikel Antilliaanse schrijvers en het Nederlands na in hoeverre in het werk van deze auteurs een ambigue houding bestaat ten opzichte van de taal. (Nederlands is n.l. officiële taal, terwijl het Papiamento in het dagelijkse leven voor velen de enige levende taal is). - G.M. Mesland vergelijkt Johan Andreas dèr Mouw, dichter in Brahman met de symbolist W.A. van Konijnenburg. - Over de Zuid-Afrikaanse dichter S.V. Petersen schrijft F.R. Gilfillau; hij laat enkele gedichten volgen. - Funkties van tekst en lektuur is de titel van een door Marcel Janssens gehouden lezing op het colloquium over literatuursociologie te Kortrijk. - De bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling. - In de kulturele kroniek schrijft Hanneke van Buuren over de bundel Lopen op gras van Bert Bos, bespreekt Hugo Bousset De geboorte van een geest van Sybren Polet, vestigt Jan de Ridder de aandacht op een opmerkelijk romandebuut: het boek Dat meisje uit München van Jan Cartens, geeft Henk Buurman een beschouwing over de auteur F.C. Terborgh, naar aanleiding van het verschijnen van deel 1 van diens Verzameld werk, gaat Ruud Kraayeveld in op de studie Het perspectief in ‘Menuet’ door Hannemieke Postma-Nelemans en vindt Karel de Busschere dat Rem Reniers met Guido Gezelle, katholiek vrijmetselaar bijna een mythe heeft geschapen.
| |
Ons geestelijk erf 49 (1975), nr. 4
J. Alaerts geeft nu het tweede, synthetische, gedeelte van z'n semantische studie aangaande La terminologie ‘essentielle’ dans ‘Die gheestelike brulocht’ et ‘Dat rijcke der ghelieven’; de conclusie luidt: de ‘wezenlijke’ terminologie is een ver- | |
| |
enigingsterminologie. - A. Ampe publiceert Naar aanleiding van Hendrik van Santen's Collacien enkele fragmenten. - Th. Coun beziet de relatie van Hendrick vanden Zype en de oudste Nederlandse druk van de Regula S. Benedicti. - Vrome lyriek uit de zeventiende eeuw wordt door A. Uleyn gepubliceerd. - K. Storkman beschrijft De bibliotheek van een plattelandspastoor in de XVIIe eeuw.
| |
Onze Taal 44 (1975), nr. 11
Dit nummer is geheel gewijd aan het boek Woordfrequenties in geschreven en gesproken Nederlands: ‘wij hebben er een onmisbaar standaardwerk bijgekregen’, aldus A.J. Vervoorn.
| |
Orbis litterarum 30 (1975), nr. 3
William Riggan beschouwt The reformed picaro and his narrative. Het is A study of the autobiographical accounts of Lucius Apuleius, Simplicius Simplicissimus, Lazarillo de Tormes, Guzman de Alfarache and Moll Flanders.
| |
Raam 1975 (106)
Raam wordt opgeheven. Het is triest dat juist een literair tijdschrift dat kwalitatief altijd het hoofd boven water heeft weten te houden (iets wat zeker niet van alle tijdschriften in het Nederlands taalgebied gezegd kan worden) nu om economische redenen te gronde gaat. - Bernard Kemp schrijft over de Toekomstperspectieven van de nederlandse literatuur. - Oidipous onder de Indianen noemt Wiel Kusters z'n stuk over Mulisch' Quauquauhtinchan in den vreemde. - J.J. Wesselo plaatst wat opmerkingen over geëngageerde kritiek (Moderne vijfkamp); vervolgens spreekt hij z'n mening uit over Claude van de Berge's Stemmen (hij vindt het helemaal Niets); tenslotte vertrouwt hij ons toe dat je Beter een kneuterig boek dan een kneuterige broek kan hebben (n.a.v. Antichambre van Clem Schouwenaars). - Wiel Kusters bespreekt de editie van Pieter van Woensel door J.J. Wesselo (zijn we die naam niet meer tegengekomen?). - Een aanwinst voor de literatuurtheorie is volgens Ruud Kraayeveld Materialistische literatuurtheorie van Van Kempen, Mertens, Offermans en Prior. - Frans A. Janssen noemt de nieuwe editie van Lucebert's Verzamelde gedichten door C.W. van de Watering, A. Walrecht en C.A. Groenendijk een uitgave Voor vierhandigen, omdat de beide delen vanwege hun uitvoering als paperback niet blijven openliggen; Janssen signaleert het belang van de nieuwe verzameleditie die helderheid verschaft in de tekstgeschiedenis van de gedichten van Lucebert en op grond daarvan een definitieve tekstredactie levert; het geheel lardeert de recensent met kritische opmerkingen.
| |
De revisor 2 (1975), nr. 6
Frans van Dooren schrijft over Eugenio Montale die de Nobelprijs voor literatuur kreeg. - Wat de verhouding van De gulden snede en de vormverhouding in de kunst (vooral de muziek) is vertelt Géza Frid, die zelfs met behulp van de gulden snede meent te kunnen voorspellen wanneer hij het tijdelijke met het eeuwige zal verwisselen. - Marita Mathijsen laat ons meer horen Uit ongepubliceerde brieven van Gerrit van de Linde waarin De Schoolmeester nu als schoolmeester verschijnt,
| |
| |
welk ambt hem niet verhindert aan Van Lennep tal van onschoolse regels te schrijven. - Ton Anbeek verzet zich in een wat polemisch artikel. Methodologie en mensenwerk, tegen de al te stringente eisen die Verdaasdonk aan een literatuurtheorie stelt. - De moeilijke positie van het A.B.N. in Vlaanderen wordt geschetst door Jeroen Brouwers, die vindt dat Riemer Reinsma met z'n Signalement van nieuwe woorden ten onrechte vele woorden die taaldoctoren proberen uit te roeien heeft opgenomen. Reinsma zegt als antwoord aan Jeroen Brouwers dat Het woordenboek de woorden moet beschrijven die bestaan en niet als censor mag optreden. - Duco van Weerlo meent dat er om De particuliere mythologie van ‘Een Circusjongen’ van Gerard Reve evenveel te huilen valt, maar veel minder te lachen dan om vroeger werk; het Revisme is in de overgang, we moeten maar eens ‘rustig afwachten wat er verder komt en al zal het niks meer worden, het is niet gering wat we al van Reve binnen hebben.’
| |
Septentrion 4 (1975), nr. 2
Naar aanleiding van het feit dat de dichter Anton van Wilderode doctor honoris causa van de Katholieke Universiteit van Leuven werd, schrijft André Demedts het artikel Anton van Wilderode, poète éclectique, dat wordt gevolgd door de Franse vertaling van een aantal van zijn gedichten. - In de Chronique Erasmienne vestigt Jean-Claude Margolin de aandacht op een editie (deel 5 van de Opera omnia), twee vertalingen en een studie over Erasmus, terwijl M.A. Nauwelaerts het boek Spinoza van Pierre-François Moreau bespreekt. - Het nummer besluit met een gedicht van Alfred Kossmann.
| |
Spektator 5 (1975-1976), nr. 3
Dit nummer bevat een systematische Bibliografie van de Taalkunde die zich uitstrekt tot de verschillende deelgebieden van de taalkunde en beoogt een oriëntering in en verder onderzoek op die deelgebieden mogelijk te maken. Naast studies over het Nederlands zijn vooral die publikaties van algemeen belang opgenomen, die actueel zijn gezien de huidige stand van zaken in de taalwetenschap. Publikaties over transformationele taaltheorie nemen daarbij een grote plaats in.
| |
Spiegel der letteren 17 (1975/1976), nr. 1
Serge Govaert geeft een analyse van Michiels' Exit, waarin hij een spel(ing) ziet. ‘De richting die Michiels met Exit uitgaat, kan bijgevolg best als formalistisch worden bestempeld, in zoverre formalisme met het streven naar de totale zelfstandigheid van het geschrevene samengaat. Hierdoor komt het boek los te staan van de realiteit en leiden de woorden er een autonoom bestaan in: de binding boek - werkelijkheid wordt radikaal verbroken, en meteen krijgen de contacten tussen auteur en lezer [...] een nieuw aspect. De autonomie die de woorden genieten noopt de lezer a.h.w. tot herschepping, tot medecreatie.’ - In Tekstcommunicatie, vertelsituatie en verhaalfuncties geeft H. van Gorp een functionele benadering van de vertelsituatie als een specifieke vorm van communicatie. - F. Steyaert plaatst de Sluitsteen op de discussie over vs 10 van Huygens' ‘Op de dood van Sterre’. - Daniel: lees: David Lingelbach door L. Strengholt. - In de Boekbe- | |
| |
oordelingen bespreekt L. Rens E.K. Grootes, Dramatische struktuur in tweevoud (‘een model van een proefschrift’), K. Reijnders Da Costa, Hagar/De slag bij Nieuwpoort, ed. Buitendijk (‘een uitstekend verzorgde uitgave’); Jean Pierre Couttenier recenseert Vanderlinden, De malaise in de letterkundige wereld, en H. Gaus, Pers, kerk en geschreven fictie; tenslotte beoordeelt Jan Schoolmeesters (die niet zo tevreden is) Hannemieke Postma-Nelemans, Het perspectief in ‘Menuet’.
| |
Standpunte 28 (1974/1975), nr. 6 (120)
W.E.G. Louw geeft enkele Probleme i.v.m. die beheer van publikasies aan.
| |
Tabu 6 (1975-1976), nr. 1/2
Het artikel Over (pseudo-)gekloofde zinnen van R.M. van Zonneveld bestaat uit twee delen: in het eerste uit hij zijn twijfels aan de deugdelijkheid van de gekloofde zin-transformatie als middel om te testen welke zinsconstituenten NC zijn, in het tweede spreekt hij over de status van zo'n transformatie in een Chomsky-grammatica. - Frans Zwart geeft onder de titel -aar, arij, -sel en -te de voorlopige resultaten van het werkcollege ‘Morfologische structuren in het Nederlands’. - A. Sassen vraagt zich af of Het werkwoord zijn toch hulpwerkwoord van het passief is en vestigt de aandacht op Een hypercorrect spellingsgroningisme.
| |
Tijdschrift voor levende talen 41 (1975), nr. 3
S. Theissen bespreekt Historische Phonologie des Niederländischen van Jan Goossens.
nr. 4
Frans van Campenhout publiceert het resultaat van een onderzoek naar het gebruiken van zouden en naar de betekenissen en nuances die met dit hulpwerkwoord worden uitgedrukt.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 91 (1975), nr. 2
B.H. Erné geeft een overzicht van uitdrukkingen als ‘Wat nieuws’ e.d. als aanduiding van personen naar 16de en 17de eeuwse bronnen. - Met Het Nederlands van de Vlaamse (Antwerpse) schrijver Marnix Gijsen vraagt G.A. van Es nog eens aandacht voor de discussie over de mate van vrijheid in het gebruik van het algemene Nederlands. - Vlaamse purismen is de titel van een lezing die J. Goossens hield op 't Vlaams Filologencongres te Gent; hij voegt een lijst van de besproken purismen toe. G. Kazemier komt nogmaals terug op Periosta. - F. de Tollenaere gaat n.a.v. het artikel Speurtocht naar het leven van Matthijs Castelein. Archivalia en onzekerheden van Mej. S.A.P.J.H. lansen in op de vraag of aan de naam Castelein al dan niet het lidwoord ‘de’ toegevoegd moet worden. - C.C. de Bruin bespreekt van Sterkenburgs uitgave van het Glossarium Harlemense; P.J. Buijnsters Pieter Rabus en de Boekzaal van Europe 1692-1702. Verkenningen binnen de republiek der letteren in het laatste kwart van de zeventiende eeuw, uitgegeven door Hans Bots; G. Kazemier Een pleidooi uit 1765 voor de wetenschappelijke beoefening van de letterkunde, bezorgd door J.C. Brandt Cor- | |
| |
stius; Maria A. Schenkeveld-van der Dussen bespreekt Pieter van Woensel: Amurath-Effendi, Hekim-Bachi door J.J. Wesselo. - Ondanks enige kritiek vindt M.C. van den Toorn de Basiskursus algemene taalwetenschap van G.J. de Haan, G.A.T. Koefoed en A.L. des Tombe een voortreffelijk gelukt boek.
| |
Tydskrif vir geesteswetenskappe 15 (1975), nr. 3
Elize Botha wijst in Siende die onsienlike op Die betekenis van eenheidskeppende elemente in M.E.R. se bundel Die gewers (1950). - F.C. Snyman bekijkt de Apokopee van die slot-[t] in die koloniale Nederlands aan die Kaap en in Batavia voor 1700.
| |
Tydskrif vir letterkunde 13 (1975), nr. 3
Luc Renders geeft Een analyse van De komst van Joachim Stiller van H. Lampo naar aanleiding van H. Engelbrecht, Poort na Atlantis, waarin hij aantoont ‘dat het magisch-realistische karakter van deze roman ongetwijfeld in belangrijke mate op de structuur ervan inwerkt.’ - Woord en wederwoord, de feestbundel van D.J. Opperman aangeboden ter ere van zijn zestigste verjaardag met bijdragen van J.C. Kannemeyer en Merwe Scholtz wordt door D.F. Spangenberg besproken.
| |
Tirade 19 (1975), nr. 209
Bert Samson tracht vanuit een aantal Bijbelse, soms meer speciaal Joods mystieke begrippen en gedachten een antwoord te geven op de vraag wat de grondgedachte is van Werther Nieland (Redding uit de wateren).
nr. 210
J. Kortenhorst publiceert de Correspondentie van Eduard en Pieter Douwes Dekker.
| |
Vestdijkkroniek (1975), nr. 9
N. Beets schrijft ten derden male over De ondergang van Eddie Wesseling. - Martin Hartkamp schrijft over de Apollinische Ode van Vestdijk, en hij geeft, o.m. met behulp van een drukproef met notities van Vestdijk in de kantlijn, een uitleg er van; hij ziet het als een dramatisch keerpunt in Vestdijk's werk. - De volgende twee artikelen handelen over dezelfde roman: R.Th. van der Paardt komt tot weinig verbluffende conclusies in Van Pontius naar Pilatus, o.a. dat Vestdijk zich uitstekend gedocumenteerd heeft en dat de auteur natuurlijk de meeste kans op eigen inventie heeft gehad in de gevallen waarin de overlevering meervoudig of onbetrouwbaar is. G. van Hierden gaat uit van de compositorische factoren die Vestdijk in theorie onderscheidt en hij concludeert dat deze ook in de praktijk van De nadagen van Pilatus gehanteerd worden. - J.L. Goedegebuure beziet de relatie Vestdijk-Du Perron (Mijn ‘raadsman’ bleef, tot nader order, du Perron).
| |
Volkskunde 76 (1975), nr. 3
S. Top wijdt een Huldegroet aan Prof. Em. Dr. K.C. Peeters, waarin hij zijn grote verdiensten voor de volkskunde schetst. - R. Brems-Cambre zet de serie Resultaten van het sagenonderzoek in het Nederlandse taalgebied voort, nu met een uitvoerige bijdrage over sagen in de Antwerpse agglomeratie.
a.g.m. vermeulen
g.j. dorleyn
|
|