vertoonen, ze te signaleeren.’
Al vind ik dien zin niet fraai - ik ben het volkomen met hem eens.
Nu is er een ander schrijver, die het met middelmatigheid en vooral met wankunst niet zoo nauw neemt, en die onder hetzelfde pseudoniem een roman uitgeeft, getiteld: Een Liefde.
Waarschijnlijk afgaande op den naam van L. van Deyssel heeft een zeer bekend uitgever dien roman in de wereld gezonden.
Op het terrein van walglijkheid kan er in dien roman geen sprake zijn van middelmatigheid, en wansmaak och! dat is nog maar verkeerde smaak - 't is veel te fraai voor zoo'n boek.
Acht men mij te preutsch - eilieve doorblaar even: Een Liefde.
Ik vind dat ik geen slechte daad doe uitgevers en debitanten te waarschuwen voor dien pseudo L. van Deyssel.
De echte L. van Deyssel, die strijdt tegen middelmatigheid en wansmaak, zal zonder twijfel dien pseudo L. van Deyssel wel in een letterkundig weekblad op zijn plaats zetten.
Een wet op het misbruiken van pseudoniemen schijnt meer dan noodig.
L. van Deyssel antwoordt op 18 januari:
Het zoû van een onwetenschappelijke geraaktheid getuigen, indien ik den heer J.L. Beijers, die, in No. 4 van dit Nieuwsblad, met beminnelijke ironie, het doet voorkomen alsof er twee auteurs onder den naam Van Deyssel schrijven, de een, naar zijn oordeel, goed, de ander, volgens hem, slecht, - indien ik den heer Beijers euvel duidde, dat hij over een gedeelte van mijn werk anders denkt dan ik misschien gaarne zoû zien.
Maar door het plaatsen van zijn oordeel in dit Nieuwsblad en door er een waarschuwing tegen mijn roman Een Liefde aan het adres van uitgevers en debitanten aan toe te voegen, inaugureert de heer Beijers een manier van doen, die tot nu toe in den boekhandel geheel ongebruikelijk was. En waarvan, zoo zij meer in zwang kwam, de gevolgen onberekenbaar zoûden kunnen zijn. Het Nieuwsblad zoû er zijn uitmuntend karakter van onpartijdig boekhandel-blad, dat zich buiten staatkundige, godsdienstige of letterkundige strijdvragen houdt, gedeeltelijk door kunnen verliezen.
Waar zoû de grens zijn indien liberale uitgevers of boekhandelaren tegen uitgevers van klerikale werken, en omgekeerd, indien protestantsche uitgevers tegen uitgevers van katholieke boeken, en omgekeerd, indien letterkundig anti-naturalistisch gezinde uitgevers tegen uitgevers van naturalistische geschriften, en omgekeerd, - indien die tegen elkaârs uitgaven in het Nieuwsblad gingen waarschuwen?
Ik veroorloof mij deze vraag aan de lezers van het Nieuwsblad en aan het Bestuur van de Vereeniging voor den Boekhandel voor te leggen.
Zou Van Deyssel werkelijk een antwoord hebben verwacht?
Overasselt, Vogelzang 9, november 1975
karel reijnders