| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Verwerking van vroegmiddelnederlandse teksten met de computer
In deel IV van de Bijdragen tot de Nederlandse taal- en letterkunde, uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (E.J. Brill, Leiden 1974, 19 blz. tekst + 12 blz. illustraties, ing. f 16,-) geeft F. de Tollenaere, met medewerking van W. Pijnenburg, een uitvoerig en nauwgezet overzicht van alle stappen die nodig geweest zijn om tot een uitgave met behulp van de computer te komen van alle Middelnederlandse teksten uit de jaren voor 1300, die door M. Gysseling verzameld en sedert 1969 gecopieerd zijn. Dit corpus-Gysseling omvat niet-litteraire en litteraire teksten. Die van de eerste categorie worden thans onder de auspiciën van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden verwerkt. 75% van deze ambtelijke teksten zijn afkomstig uit Vlaanderen, de rest uit West-Brabant en Holland. Wat er allemaal nodig is voordat de codering en daarna de verwerking van zulke teksten met behulp van een computer gebeuren kan, wordt uitvoerig verteld en met twaalf bladzijden illustraties toegelicht. De teksten in kwestie zullen integraal in fotocompositie worden afgedrukt. De woordenschat ervan wordt direct toegankelijk gemaakt door vier indices, te weten: een alfabetische index van alle Nederlandstalige woorden met vermelding van de vindplaatsen; een retrograde alfabetische lijst; een woordenlijst geordend volgens afnemende frequentie en een lijst van woorden volgens afnemende woordlengte. Bovendien levert de computer het volledige woordmateriaal op contextkaarten. Op grond van dit materiaal zullen de artikelen voor het beoogde woordenboek van het Nederlands van de 13de eeuw met de hand geschreven moeten worden. De teksten zullen naar schatting 5 delen van ca. 800 pagina's beslaan en de indices vermoedelijk 3 delen. Deel I van het Corpus van Middelnederlandse teksten zal tegelijk met de erbij behorende indices uitkomen en kan vermoedelijk omstreeks 1977 verschijnen. Het tweede deel, dat de litteraire teksten omvat, hoopt men
tegen het einde van de jaren '70 uit te kunnen brengen.
B.v.d.B.
| |
Historische dialectologie
Deel XLV van de Bijdragen en mededelingen der dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (B.V. Noord-Hollandsche U.M., Amsterdam, 1974, ing. f 15,-) behelst de voordrachten en discussie daarover van het symposion van de dialectencommissie op 6 oktober 1973. A. van Loey sprak over Middelnederlandse innovaties die in de nieuwnederlandse cultuurtaal niet doorgezet zijn. Uit de oppositie tussen niet- en welgemouilleerde dentaal in de vervoeging van zwakke werkwoorden in het dialect van Aalst, dus: inf. en praes. van zetten ≠ praet. zet'e, concludeert hij (m.i. terecht) dat onder deze modern-Aalsterse praeteritumvorm een oudere met een geminaat tt zit. Deze geminaat moet ontstaan zijn tengevolge van de syncope van de tussen-e in het praeteritum. In op elkaar volgende taalfasen voorgesteld:
eerste fase (± 12de eeuw): |
(praes.) zetten |
/t/ ≠ (praet.) |
zetteden |
/t/ |
tweede fase: |
zetten |
/t/ ≠ |
zet-ten |
/tt/ |
derde fase: |
zetten |
/t/ ≠ |
zet'en |
/t'/ |
| |
| |
Men vindt deze gemouilleerde t ook in praesensvormen met de persoonsuitgang t (hij et' = hij eet < etet). Dank zij de functionele rol als flexiemorfeem is de oude geminaat niet, als in het praesens, vereenvoudigd, maar gewijzigd in een gemouilleerde consonant. In sommige andere dialecten is de d van het praeteritum op -ede eveneens verdwenen en later vervangen door g: troostege ‘trooste’. In weer andere komt een epenthetische n tot ontwikkeling: kokende ‘kookte’. Van Loey ziet hierin pogingen de zwakke e in tweede syllabe ‘te redden’. Zowel de oppositie reddende mouillering als dit laatste streven ziet hij in laatste instantie als een gevolg van de zware accentuering van de stamlettergreep. De hedendaagse cultuurtaal kent noch de mouillering, noch de -ege of -ende-vormen. Komt dat doordat het Hollands ze niet kende of doordat de ‘officiële’ schrijftaal ze van oudsher niet geaccepteerd heeft?
J. Goossens' bijdrage handelt over Historische en moderne taalgeografie. Na een overzicht van wat er in Nederland en Duitsland aan historische dialectgeografie gedaan is, volgt een beschouwing naar aanleiding van de vraag hoe men complexe gegevens betreffende het huidige dialect van een plaats of streek in kaart zou kunnen brengen. De complexiteit van zulke gegevens wordt veroorzaakt door drie factoren: generatieverschillen, stijlverschillen en sociale verschillen. Als men over een cartografische techniek ten aanzien van deze verschillen in de moderne dialecten beschikt, kan men die ook toepassen in de historische taalgeografie, die de onderzoeker ook steeds tegenover de gelaagdheid van het taalmateriaal en de verhouding van realisatietypen van variabelen stelt. Het dialectgeografische onderzoek van middeleeuwse teksten heeft in het algemeen tot nu toe nog weinig aandacht aan het probleem van die gelaagdheid besteed. Een voorbeeld van cartografische verwerking van de chronologische gelaagdheid betreffende de eerste vocaal van het woord bakker in elf Brabantse steden van de 13e tot de 17e eeuw heeft Schr. in 1971 in Taal en tongval gegeven. Hij neemt in zijn onderhavige bijdrage een viertal kaarten op uit een verzameling klankhistorische kaarten die getekend zijn door V. Broos en betrekking hebben op het vocalisme van markt, de eigennaam Marten, het voegwoord of en het preteritum bracht. Op deze kaarten zijn de chronologische verschillen en het aantal bewijsplaatsen van de diverse vormen op een overzichtelijke wijze aangegeven.
Drie bladzijden discussie besluiten het boekje.
b.v.d.b.
| |
De spelling van de Nederlandse taal
Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft onder bovenstaande titel een boekje laten uitgeven waarin men kan vinden, hoe de officiële bepalingen betreffende de spelling luiden. Het is samengesteld door G.C. Schaap en geeft achtereenvolgens: de wettelijke voorschriften (Wet van 14 februari 1947), een korte samenvatting van de spellingvoorschriften uit 1955, de Koninklijke Besluiten van 1953, 1954 en 1955, een overzicht van de schrijfwijze in ambtelijke stukken en het gebruik van leestekens en hoofdletters, en de schrijfwijze op de scholen. Verder vindt men er het besluit tot instelling van een beperkte Neder- | |
| |
lands-Belgische commissie (25 aug. 1955) die na moest gaan, welke bastaardwoorden in aanmerking kwamen om op de scholen in de progressieve spelling te worden geschreven, en tenslotte een geschiedkundig overzicht van de samenwerking tussen Nederland en België op het gebied van de spelling. Het boekje telt 88 bladzijden en is in 1974 uitgegeven bij de Staatsuitgeverij te 's-Gravenhage.
B.v.d.B.
| |
Het Joodsch in Nederland
Bij H&S Publishers te Utrecht verscheen een fotomechanische herdruk van Het Joodsch in Nederland. Aan het Hebreeuwsch en andere talen ontleende woorden en zegswijzen, verzameld en toegelicht door J.L. Voorzanger en J.E. Polak Jz. Het betreft een ongewijzigde druk van de eerste, uit 1915 daterende uitgave van dit bekende werk, waarnaar steeds verwezen wordt in publikaties die Bargoens of Jiddisch tot onderwerp hebben. In het kader van de herleefde belangstelling voor dergelijke onderwerpen - men denke aan Enno Endts werk, vooral diens Bargoens woordenboek, en de boeken en artikelen van H. Beem - was er alle reden toe dit woordenboek van Voorzanger en Polak te herdrukken. De waarde ervan is niet alleen gelegen in de woordverklaringen, maar ook in de vaak uitvoerige toelichtingen van Joodse zeden en gewoonten, toestanden en gebruiken. Aan het woordenboek vooraf gaat een voorbericht van 68 bladzijden, waarin leven en werken van Voorzanger besproken worden, de oorsprong van de verzameling (een Duits werkje Sem und Japhet uit 1882) ter sprake gebracht wordt en de relaties tussen Hebreeuws, Duits en Nederlands toegelicht worden. De woordenlijst zelf telt een kleine 250 bladzijden. De prijs van deze herdruk bedraagt f 39.75.
M.C.v.d.T.
| |
Lutgart-tentoonstelling in Brugge
Van 17-25 augustus werd te Brugge een tentoonstelling gehouden gewijd aan Sint Lutgart, Patrones van Vlaanderen, naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van het Gilde van de Heilige Luitgaerde. Aan de wieg van dit Gilde stond (vooral door zijn uitgave van Brueder Geraerts biografie van St. Lutgart) de filoloog prof. dr. J.H. Bormans. Lutgart, die weigerde Frans te leren om zo te vermijden dat ze abdis werd, sprak, natuurlijk óók door haar vroomheid, de strijders voor het Vlaams aan. Het begin van Lutgartgildes en verwante bewegingen en tijdschriften brengt mannen als Bormans, Gezelle, de gebroeders Verriest bijeen. In het eerste gedeelte van de tentoonstellingscatalogus is een boeiende sociaalreligieuze achtergond geschetst, die ook verbonden is met de geschiedenis van ons vak.
Voor Neerlandici is natuurlijk ook van belang de lijst van handschriften van het leven van de heilige Lutgart, die in dit boekje is opgenomen. De catalogus werd samengesteld door A. Deboutte C.S.S.R., met bijdragen van Am. Bussels O.C.S.O. en Drs. G. Hendrix. De prijs bedraagt 100 BFr. Inlichtingen verschaft het Monasterium O.S.S.R., Katelijnestraat 105, Brugge.
m.j.m. de haan
| |
| |
| |
Maerlant en het Nederlandse Diatessaron
Door de tekstedities van C.C. de Bruin (zie Ntg 64, 1971, p. 311-18 en 65, 1973, p. 532-33) en de studies van G. Quispel (zie Ntg 65, 1972, p. 64) staat de Middelnederlandse evangeliënharmonie die in de tweede helft van de dertiende eeuw vermoedelijk in de omgeving van Willem van Afflighem tot stand is gekomen, weer in het brandpunt van de belangstelling. Dit diatessaron, waarvoor het Luikse handschrift 437 uit het begin van de veertiende eeuw als kroongetuige geldt, bevat veel lezingen die afwijken van de Vulgaat; de vraag is waar deze elementen vandaan komen. Daarover is een boeiende controverse ontstaan waarin de meningen van de twee hierboven genoemde specialisten elkaars tegenpool lijken te vormen. Ziet Quispel in vele lezingen van het Luikse diatessaron de neerslag van een zeer oude, als het ware achter de Vulgaat om tot de vroeg-christelijke tijd opklimmende evangelie-traditie, De Bruin is van mening dat de afwijkingen van de Vulgaat verklaard kunnen worden door aan te nemen dat de tekstbewerker gebruik heeft gemaakt van de in zijn tijd gangbare bijbelcommentaren.
In een artikel, getiteld ‘Jacob van Maerlant en het Nederlandse diatessaron’ in het Nederlands theologisch tijdschrift 28 (1974), p. 141-64, heeft de Utrechtse theoloog Dr. R. van den Broek een nieuwe getuige gedagvaard. Maerlant blijkt in zijn vertaling van de Historia scholastica van Petrus Comestor op vele plaatsen zowel van zijn hoofdbron als van de Vulgaat af te wijken, en die afwijkingen stemmen overeen met lezingen in het Luikse diatessaron! Dit kan betekenen - Van den Broek acht het zelfs zeer waarschijnlijk - dat Maerlant het Middelnederlandse diatessaron in zijn oorspronkelijke (?) vorm heeft gekend en gebruikt, een vorm die nòg minder aan de Vulgaat was aangepast dan in het Luikse handschrift het geval is. Deze veronderstelde tekstgedaante zou van vóór 1271 moeten dateren - het jaar waarin Maerlant zijn Rijmbijbel heeft voltooid. In gevallen als dit is het moeilijk, zo niet onmogelijk, een volkomen overtuigend bewijs te leveren (is het, bijvoorbeeld, uitgesloten dat Maerlant gebruik heeft gemaakt van dezelfde bijbelcommentaren als de auteur van het Middelnederlandse diatessaron?). Van den Broeks studie heeft in ieder geval de verdienste, aandacht te schenken aan de in de neerlandistiek schromelijk verwaarloosde Rijmbijbel. Bovendien opent de confrontatie van Maerlants tekst met varianten uit onder meer Syrische, Arabische, Perzische, Toscaanse en Engelse bijbelversies ook voor de niet-specialist fascinerende perspectieven.
w.p.g.
| |
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1971-1972
Aan de verbazingwekkende continuïteit van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent dankt de neerlandistiek een reeks jaarboeken waarin teksten en studies op het gebied van de rederijkerslitteratuur en de Vlaamse toneelgeschiedenis worden gepubliceerd. Het pasverschenen Jaarboek 1971-1972, nr. XXI-XXII, is evenals het vorige (zie Ntg 65, 1972, p. 504-05) een dubbelnummer onder redactie van Prof. Dr. A. van Elslander. De inhoud is, als gebruikelijk, van een aantrekkelijke verscheidenheid. In een studie over ‘Jezus
| |
| |
met de Balsembloem en De Fonteine als Vlaamse hoofdkamers (1493-1539)’ maakt M. Vandecasteele archivalia bekend waaruit onder meer blijkt dat de eerstgenoemde kamer van overheidswege is opgericht met een politiek oogmerk: zij moest toezicht houden op de andere kamers in de Nederlanden. De instelling van Jezus met de balsembloem in 1493 lijkt een regelrechte aantasting van de privileges van De Fonteine die al in 1476 van Karel de Stoute het recht had verkregen nieuwe genootschappen te ‘confirmeren’. Toch blijkt uit de archiefstukken nergens dat de twee Gentse hoofdkamers elkaar hebben bestreden, zoals in de oudere litteratuur wel is beweerd. De Fonteine heeft in de periode tot 1539 haar functie van hoofdkamer ongestoord uitgeoefend; van Jezus met de balsembloem zijn geen litteraire activiteiten bekend; het was in de praktijk blijkbaar voornamelijk een godsdienstig genootschap. Van toezicht op andere kamers blijkt niets.
Uit het nog gedeeltelijk onuitgegeven handschrift G van de Haarlemse sociëteit Trou Moet Blijcken publiceert C. Kruyskamp De klucht van Hans Snapop, een alleraardigst zestiende-eeuws spelletje waarvan de sfeer en sommige personages doen denken aan Bredero's Klucht van de koe. W. Waterschoot heeft aan dit jaarboek een uitvoerige beschouwing over ‘Jonker Jan van der Noot; van Rederijkerij naar Renaissance’ bijgedragen, waarin hij de plaats van Van der Noot in de Nederlandse en Europese litteratuur tracht te bepalen. Een nuttig stuk, waarin een synthese van de uitkomsten van een groot aantal recente onderzoekingen over de vroege Renaissance beproefd wordt. Tenlotte verdienen vermelding een artikel over ‘Het toneelleven te Lebbeke van de XVIe tot de XIXe eeuw’ van de hand van J.M. Dauwe en een studie over Norbert Cornelissen (een ‘mini-Talleyrand’ uit de begintijd van de Vlaamse Beweging) door L. François.
Het Jaarboek 1971-1972 is verkrijgbaar door storting van 250 BFr. op postrekening 301710 van de Soevereine Hoofdkamer ‘De Fonteine’ te Gent.
w.p.g.
| |
Het zetten van boeken in de vijftiende eeuw
Op 28 mei 1974 heeft Mevrouw L. Hellinga-Querido aan de Universiteit van Amsterdam de doctorsgraad verworven op een proefschrift, getiteld Methode en praktijk bij het zetten van boeken in de vijftiende eeuw. Het uitgangspunt van haar onderzoek vormen de ‘streepjes, haaltjes, kruisen, tekens en cijfers’ in een te Londen (British Museum, MS Add. 10.290) berustend handschrift van De historie van Jason. Deze tekens corresponderen met de pagina-overgangen in een druk van hetzelfde werk die, waarschijnlijk in 1485, bij Jacob Bellaert te Haarlem van de pers is gekomen. Het Londense handschrift blijkt als kopij voor deze druk te hebben gediend. Op deze basis heeft Mevrouw Hellinga kunnen onderzoeken hoe het zetten in zijn werk is gegaan. Zo blijken de kleine streepjes in het handschrift te zijn aangebracht bij een berekening, vooràf, van de plaatsen waar in de druk pagina's zouden beginnen. Dit was nodig omdat er, hoewel niet systematisch, ‘non-seriatim’ oftewel ‘per vorm’ gezet werd, hetgeen wil zeggen dat, teneinde zo min mogelijk pagina's tegelijk in het lood te laten staan, eerst die pagina's gezet werden die samen op een van de zijden van een vel gedrukt zouden worden.
| |
| |
Uit een vergelijking van de tekst in kopij en druk blijkt dat de zetters over allerlei middelen beschikten om precies op de vooraf berekende plaats uit te komen, middelen die niet alleen van typografische aard waren, maar ook tot textuele verschillen tussen kopij en druk, bijvoorbeeld in spelling en woordgebruik, konden leiden. Door dit laatste aspect is de boekwetenschappelijke studie van Mevrouw Hellinga ook voor de filoloog van belang: zij laat zien hoe de zetters van een oude druk op zijn minst medeverantwoordelijk kunnen zijn voor de ‘Wortlaut’ van de tekst.
Het proefschrift is niet in de handel; de auteur hoopt de resultaten van haar onderzoek in een latere publikatie te verwerken.
w.p.g.
|
|