| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Cahiers de civilisation médiévale 17 (1974), nr. 2
André Duplat publiceert een Étude stylistique des apostrophes adressées aux personnages féminins dans les romans de Chrétien de Troyes. - Raymond J. Cormier bespreekt: Richard Barber, The figure of Arthur; Helaine Newstead: Arthurian romance. Seven essays onder red. van D.D.R. Owen; Maurice Delbouille: Reading the Song of Roland door Eugène Vance.
| |
De revisor 1 (1974) nr. 6
‘Twee benen heeft de schrijver om op te lopen. Een gezond been dat hem vooruitbrengt in het leven, en een rot been, dat niet loopt maar stilstaat. Daarom loopt hij steeds in een cirkel.’ is een van de losse opmerkingen die Gerrit Krol plaatst als antwoord op de vraag: Hoe schrijf je een roman? - Frans van Doorn geeft in het zeshonderdste sterfjaar van Francesco Petrarca 1374-1974 nog eens het belang aan van de Italiaan voor de moderne Westeuropese cultuur, en vertaalt vier sonnetten uit diens Canzoniere. - Schippers' Holland Dada ‘geeft geen theoretitische bespiegelingen, maar laat op een speelse manier alleen de dada-geesten spreken’ zegt H.R. Heite in zijn bespreking van voornoemd boek (Holland Dada, in journaalvorm). - ‘De afstand tot de aarde is uiteindelijk een bundel die ligt op de grens van theorie en praktijk, een bundel waarin vooral elf “losse” gedichten laten zien wat in het grensgebied van geweten en bewustzijn der kunst mogelijk is.’ zo besluit R.L.K. Fokkema zijn recensie (Gedroomd wielrijden) van Ad Zuiderent's laatste bundel. - Peter Verstegen bespreekt Het lieve leven van Gerard (van het ?) Reve en vindt het minder geconstrueerd, meer freewheelend geschreven proza vanaf Op weg naar het einde niet voor zijn vroeger werk onderdoen. De stijl karakteriseert Verstegen als Superieur wanhopig leuk doen (‘“Ik zal maar verder dansen & springen” zoals hij [(Van het ?) Reve] het zelf aanduidt.’).
| |
Dietsche warande & Belfort 119 (1974), nr. 5
Roger Henrard schrijft Over het beeld en de positie van de Nederlandse literatuur in Franstalig België. - Uitgaande van de stelling dat de roman een gefingeerde, autonome werkelijkheid heeft, geeft Sonja Vanderlinden Een sociologische kijk op Van Schendels ‘Waterman’, waarbij ze tracht ‘de maatschappelijke wereld van de roman tot zijn recht te laten komen.’ - André Demedts bespreekt Verhalen van Ruyslinck en Lieve Scheer in Waarom kom je niet meer, o roes?, de Verhalen van J. Geeraerts. - Structureel denken is de titel van de Kroniek die Marcel Janssen wijdt aan J.M. Broekman's Strukturalisme. Moskou-Praag-Parijs.
| |
Driemaandelijkse bladen 26 (1974), nr. 2
R. Smit vertelt Iets over Ekers en doet dit met Dwingelo als voorbeeld. - G. Mulder vervolgt de inventarisatie van Namen in Appelscha. Zijn overzicht gaat tot het begin der verveningen. - J.G.A.M. Jacob's Aantekeningen bij de interpre- | |
| |
tatie van een dialektkaart betreffen Heeroma's visie op de door Kloeke gepubliceerde (HIJ)-SLAAPT-kaart. Jacobs waagt zich aan een nieuwe interpretatie. - P.J. van Leeuwens artikel Fries en Gronings in Drbl 25 (1973), nr. 4 heeft enkele reakties uitgelokt: Nochmal ‘Fries en Gronings’ van V. Tams Jørgensen en Nog eens Fries en Gronings van D.S. Hovinga. - Nogmaals kloosterpraat is Pieter Drenths reaktie op het artikel Kloosterpraat van W.H. van der Ploeg in Drbl. 25 (1973), nr. 4. - R.A. Ebeling schrijft een stukje Naar aanleiding van de familienaam Striezenau en wil daarin vooral wijzen op de grote bruikbaarheid van het Nederlands Repertorium van Familienamen. - Aan het slot de rubriek Kortom.
| |
Dokumentaal 3 (1974), nr. 2
J. de Rooij maakt de plannen bekend om te komen tot een zo volledig mogelijke grammatikale beschrijving van het hedendaagse Nederlands voor praktisch gebruik. Deze Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) zal geen wetenschappelijke pretenties hebben, moet zowel deskriptief als normatief zijn, rekening houden met verschillen tussen geschreven en gesproken taal, en in het algemeen de informatie geven die van belang is voor de taalbeheersing. - Vervolgens de publikatie van de lijst der Prijsvragen Academie Gent, die ‘enkel door Belgen kunnen beantwoord worden’. - R. van de Velde geeft een supplement op zijn Bijdrage tot een tijdschriftenbibliografie.
| |
Forum der letteren 15 (1974), nr. 1
In Hoe empirisch is Chomsky's linguïstische theorie? beweert Sjaak de Mey, dat Chomsky's taaltheorie niet een empirische theorie omtrent de menselijke geest genoemd kan worden. De Mey gaat in op het begrip ‘empirische theorie’, vervolgens wijst hij op belangrijke verschillen tussen bepaalde typen van taalonderzoek en tot slot behandelt hij een drietal problemen die verband houden met het beantwoorden van de titelvraag: het taalvermogen, het integratieprobleem en de kwestie van de intuïties. - Plaats en aard van morfologische regels in een transformationeel-generatief taalmodel zijn volgens H. Schultink niet vrij van dubbel-zinnigheid. Halles recente ‘theory of word formation’ biedt uitkomst. - M. Rutten zet uiteen dat er tekenen zijn die erop wijzen, dat met de vernieuwing van het strukturalistisch linguïstisch-literair wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder wat de verhouding Retoriek en poëtiek betreft, de leer van Aristoteles over de retorische figuren (tropen, metabolen) aan dit onderzoek zal worden aangepast. Er is een dialoog op gang gekomen tussen de oudere (Stutterheim) en de nieuwere (Luikse) school op dit terrein. Met name gaat Rutten in op het basiswerk Rhétorique générale (Paris, 1970).
nr. 2
S.G. Nooteboom beschrijft Eksperimentele bijdragen aan de fonologie. Met enige uitvoerigheid geeft hij voorbeelden van de drie funkties die de eksperimentele fonetiek ten aanzien van de fonologie kan vervullen, t.w. observatie, interpretatie, en verklaring en voorspelling. De voorbeelden laten zien, dat de interaktie
| |
| |
tussen fonologie en eksperiment wezenlijk kan bijdragen tot de beantwoording van sommige klassieke fonologische vragen. - In Een generatief-transformationeel model voor kindertaalverwerving bespreekt A. Schaerlaekens L. Bloom, Language development. Form and function in emerging grammars (1970). Haar bespreking vormt de aanleiding tot het kritisch evalueren van de TG-grammatika als beschrijvingsmethode van de grammatikale competence van het kind op een bepaald ontwikkelingsniveau, nl. de periode van de tweewoordenzin. - Peter van Zonneveld en Boudewijn Büch bespreken het proefschrift van W. van den Berg, De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1849. Zij spreken ‘van een baanbrekend werk, waardoor ons beeld van de negentiende-eeuwse literatuur blijvend aan duidelijkheid heeft gewonnen en tegelijk een internationaal gevoelde lacune op verantwoorde wijze is opgevuld’. - Willem Mooijman noemt Oost-Indische spiegel van Rob Nieuwenhuys ‘een literair-historisch leesboek’, waarover hij in 't algemeen positief kan oordelen.
| |
Levende talen nr. 307
Jan Wolkers' Dominee met strooien hoed behoort volgens S.N. Bakker tot de verhalen, waarin alle bekende motieven uit het werk van Wolkers aan de orde komen. Het verhaal leent zich dan ook zeer goed voor de introduktie van de klas in zijn werk. - A.P. Braakhuis stelt zich tot doel inzicht te verkrijgen in de struktuur van Jan Wolkers' Terug naar Oegstgeest en zegt dat de vergelijkende methode daarvoor niet de primair aangewezene is. - G.P.F. Buddingh roept ‘Ed Hoornik 2 x op het appèl’. Zijn konklusie luidt dat Hoornik tot de belangrijkste literatoren uit de apokaliptische periode rond het midden van de twintigste eeuw behoort. - De belangstellende lezer, die een groot aantal der hedendaagse literaire werken als schokkend, onbegrijpelijk of onbenullig ervaart, krijgt door W.M. Visser Iets over het lezen van hedendaagse poëzie aangeboden. - J.G.M. Weck signaleert een Aangrijpende come back van Ward Ruyslinck, wiens De heksenkring een indringender invloed zal uitoefenen dan Ruyslincks andere, meer cynische werk. - Rob Godthelp probeert belangstelling te wekken voor het beeldverhaal Koning Hollewijn van Marten Toonder, dat, via behandeling in de klas, zeer geschikt is om de leerlingen aan het lezen te krijgen. - Spreken onze leerlingen vaardig? vraagt M.J. de Weyer zich af, waarin hij een ‘outline’ geeft voor het vak spreekvaardigheid: doelstellingen, uitgangspunten, didaktische principes, methodische voorstellen, audio-visuele middelen en het toetsen.
| |
Maatstaf 22 (1974), nr. 8/9
Leo Ross vindt maar één verklaring voor het feit waarom Walter van der Kamp's t.v.-bewerking van De stille kracht van Couperus tot in de kleinste détails een miskleun genoemd moet worden: ‘een grenzeloze onderschatting van problemen en mogelijkheden van het t.v.-drama en een mateloze verachting voor de literatuur.’ (De stille kracht als kijkvoer).
| |
| |
| |
Moer 1974, nr. 3/4
Dit (extra dikke) nummer is helemaal gewijd aan de Von-conferentie, die jaarlijks in april gehouden wordt. - Stroom 1 van het congres hield zich o.l.v. Co van Calcar bezig met School, buurt en maatschappij. - Henk Aalberts, Wim van Calcar en Herman Meddens geven een verslag van de stroom ‘taalbeschouwing’: Taalbeheersing + Taalbeschouwing = Onderwijs in het Nederlands. - Jan Sturm en Helge Bonset geven in de hun toegemeten ruimte eerst de (boeiende en uitgebreide) voorinformatie van hun stroom: Moedertaalonderwijs en toch geen Nederlands. Laat ze maar praten: De rol van de taal en de onderwijsleersituatie. - Film en verhaal - Veranderingsprocessen is de titel van de bijdrage van Rein Bloem, waarin op simpele, maar treffende wijze, o.a. aan de hand van Tomashevskij en Propp en d.m.v. het inkrassen van dia's, enige narratieve wetten worden getoond. - In de VON-informatie o.a. enige algemene informatie over de Landelijke werkgroep ‘Moedertaalonderwijs en toch geen Nederlands’ door Jacques Peeters.
| |
Naamkunde 5 (1974), nr. 3-4
Dit dubbelnummer bestaat uit de volledige teksten van de lezingen, die gehouden zijn op het Symposium Naamkunde en Milieustudie te Leuven 29-30 september 1973. - D.P. Blok, De eigen inbreng van de plaatsnaamkunde in de nederzettingsgeschiedenis. - F. Debus, J. Hartig, H. Menke en G. Schmitz, Namengebung und soziale Schicht - Bericht über ein Projekt zur Personennamenkunde. - H.J. Kok, Het onderzoek van de patrocinia in Nederland en de plaatsnaamkunde. - J. Molemans, Bijdrage tot de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de Limburgse Kempen. - J. Molemans en H. Draye, Naamkundig repertorium. - L. Ulens, Over het bestaan van het Instituut voor Vlaamsche Toponymie. - R. van Passen, De landschapsgeschiedenis ten zuiden van Antwerpen in het licht van de naamkunde.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift 27 (1974), nr.4
In dit nummer de (korte) toespraak van Hugo Raes tot Fernand Auwera, die bekroond werd met De Arkprijs 1974 en het dankwoord van de ‘laureaat’. - In zijn Reisaantekeningen VI spuwt J.J. Wesselo zijn gal over de tegenwoordig zo ‘in’ zijnde arbeidersliteratuur (‘Men is druk doende de arbeiders “cultureel te verheffen”, hun mondigheid te stimuleren en dat soort grappen meer.’).
| |
Ons erfdeel 17 (1974), nr. 3
Nederlands als ontwikkelingshulp in Indonesië: S.C. van der Ree brengt verslag uit van de oprichting en de aktiviteiten van de sektie Nederlands aan de Universitas Indonesia te Jakarta. Hij besteedt o.a. aandacht aan de hoofdvakstudie en aan het Nederlands als bronnentaal. - Hugo J.J. Uyttenhove vertelt een en ander over Het Nederlands en de komputer op een Amerikaanse universiteit. - Vervol- | |
| |
gens aflevering XXXIV van de Bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling. - Onder de titel Roger van de Velde postuum bespreekt Hugo Bousset van deze auteur Kaas met gaatjes, Tabula rasa en De dorpsveroveraar. - Luk Adriaens noemt het nummer van Dietsche warande en Belfort, dat aan Maurice Gilliams gewijd is, een gebeurtenis, én door de nieuwe inzichten in het fenomeen Gilliams én door de publikatie van een boeiend en belangrijk prozastuk. - Naar aanleiding van H. Struyker Boudier z'n dissertatie Speurtocht naar een onbekende heeft Hanneke van Buuren Eenzaam avontuur van Anna Blaman ‘oneindig veel geboeiender herlezen dan het proefschrift erover’.
| |
Ons geestelijk erf 48 (1974), nr. 2
L. Moereels wil in Jordaens en Herp. Een belangrijke ontdekking aantonen dat Herp, ‘de heraut van Ruusbroec, ook de ijverige afschrijver en nog ijveriger vertaler is geweest van Willem Jordaen's Mystieke mondkus, althans voor een typische bladzijde van zijn in het Middelnederlands geschreven Spieghel en voor vijf quasi-volledige hoofdstukken in zijn Latijns Eden.’ - In De handschriften van de kartuis Genadendal bij Brugge (1318-1580), z'n laatste bijdrage over Genadendals handschriftenbezit, gaat F. Hendrickx nader in op de verspreiding van geschriften van professi van de Brugse kartuizerpriorij. - C. van de Wiel beschrijft de Bibliotheekinventaris van de priorij Blijdenberg te Mechelen in 1743. - J. Andriessen identificeert Jacobus de Laat als de samensteller van Een diarium van 1718.
| |
Onze taal 43 (1974), nr 6
De vraag Wat denkt u van een titel? wordt gesteld door Bert Edens. - Leonid Krysen signaleert Nederlandse woorden in de Russische taal. - Onder de titel A propos Wolff en Deken plaatst Frans van Rosevelt enkele opmerkingen over het taalgebruik in Willem Leevend. - Verder stukjes over Ziels, Ommoord, NAVO, Barrebiesjes, Zeggen en stellen.
nr. 7-8
Dit dunne dubbelnummer opent met Varieteit en variété door M. Godschalk. - De rest vertoont een even grote diversiteit: De verkeerde bus?, Eindterm, Gracht, Functionele taalfouten.
| |
Quaerendo 4 (1974), nr. 3
Leonide J. Mees geeft uitvoerige bibliografische beschrijvingen van de verschillende drukken van Het boec vanden vier inwendige oefeningen. A widely read incunabulum and post-incunabulum. - Herman de la Fontaine Verwey bespreekt de leidraad bij de tentoonstelling gewijd aan Janus Dousa en zijn vrienden.
| |
| |
| |
Raam (1974), nr. 103
In het Journaal gaat Frans A. Jansen nog eens in op het proefschrift van A.L. Sötemann; hij meent dat de criteria voor evaluatie die de laatste hanteert niet wetenschappelijk zijn. Voorts komt Jansen met een argument tegen Sötemann's keuze voor het handschrift van de Havelaar als basis voor onderzoek; hij ziet oplossing in een Havelaar-uitgave, bestaande uit een diplomatische editie naar het handschrift en een kritisch apparaat met varianten uit de vijf Havelaar-drukken. Als dat zou kunnen! - Wiel Kusters geeft een Portret van Leo Herberghs en maakt wat opmerkingen Bij de poëzie van Leo Herberghs (Daar in een vouw ligt Abraham). - R.A. Cornets de Groot ziet in de Beatrijs, Mulisch' Het zwarte licht en Vestdijk's De verdwenen horlogemaker heel wat Motieven voor tijdschrijvers. - Esteban López geeft een verslag van zijn reis door Amerika, waar hij vele universiteiten bezocht (om lezingen te geven) en steeds weer verblijd was hoezeer er belangstelling was voor de Nederlandse literatuur. Hij komt tot de conclusie dat ‘propagering van onze letteren gebaat zou zijn bij een veel bredere aanpak.’ (Cultuur internationaal). - ‘Ik verwacht niet dat deze studie [....] veel bijdraagt tot de ruimtestudie in de literatuurwetenschap’, besluit Ruud Kraayeveld zijn recensie van J. Weisgerber's Proefvlucht in de romanruimte. - J.J. Wesselo bespreekt Fernand Auwera's Zelfportret met gesloten ogen (Fantastische flessepost). - ‘Nee, lezertjes, dát zie ik niet zo erg zitten, als men mij toestaat, Groempf’ (J.J. Wesselo over Schijnhelden en nepschurken, het stripboek van Rudolf Geel en R.H. Fuchs).
| |
Septentrion 3 (1974), nr. 1
Jan Deloof belicht enkele Étoiles de la poésie de Flandre: Gezelle, Van de Woestijne, Van Ostaijen en Van Nijlen. - Jan van der Vegt bespreekt La nouvelle poésie aux Pays-Bas.
| |
Spiegel historiael 9 (1974), nr. 9
P.J. Buijnsters begint zijn artikel Hieronymus van Alphen als briefschrijver met de opmerking, dat Van Alphen stellig niet tot de grote epistolaire talenten van zijn tijd behoort. Zijn zeer ongelijkmatig bewaard gebleven korrespondentie (slechts 133 brieven) kompleteren echter zijn portret. Jammer genoeg blijkt uit deze brieven vrijwel niets van Van Alphens bemoeienis met de literatuur, des te meer daarentegen van zijn menselijke integriteit en zijn inzet.
| |
Standpunte 27 (1974), nr. 5 (113)
Aantekeninge oor die ironie en die uitkring-inkringmotief by enkele korter gedigte in ‘Tristia’ is de titel van een opstel van Justa de Villiers.
| |
Taal en tongval 26 (1974), nr. 1-2
Magda Devos en Johan Taeldeman onderwierpen de Vokaalverkorting in het Westvlaams aan een systematisch onderzoek. Zij richtten hun onderzoek op ouder- | |
| |
dom, spreiding en konditionering van de vokaalverkorting en probeerden een duidelijke beschrijving te geven van de status van de verkortingsprodukten in het klanksysteem. Hun artikel gaat vergezeld van zes kaartjes. - J. de Rooij's bedoeling in een eerste artikel is voor een aantal gevallen na te gaan, hoe het met de vorming van het Dubbel meervoud in het regionaal gedifferentieerde Nederlands gesteld is. Behandeld worden de woorden wafel, appel-aardappel, wortel, artikel-maatregel. - In Wezen vissen. Dialektgeografie van een konstruktie, gaat G. de Schutters aandacht uit naar ontstaan en geografische variatie van de perfektieve niet-momentane konstruktie ‘Hij is wezen vissen’. - De beklemtoning van het woord motor levert het mooiste beeld van De rijksgrens als taalgrens. De beklemtoning van dokter sluit hierbij aan, aldus Jan Stroop. - Har Brok bespreekt Het glossarium Harlemense (circa 1440), ed. P.G.J. van Sterkenburg. - Door J.B. Berns worden tot slot twee Limburgse dialektwoordenboeken beoordeeld: P.H.H. Beenen, Dialect en volkskunde van Herten en Th. van der Voort, Het dialect van de gemeente Meerlo-Wanssum. Woordenboek met inleiding.
| |
Tabu 4 (1973-1974), nr. 3-4
A. Sassen omschrijft De semantiek van zoenen. - Vervolgens geeft H.J. Verkuyl zijn visie op het gebruik van kus en zoen in Gaf hij haar een zoen of kreeg zij een kus van hem? - A. Sassen noteert plaatsvinden als voorbeeld van Haags taalgebruik, waarna P.C. Paardekooper uiteenzet, dat De plaatsgevonden Kabinetswisseling een onmogelijk iets is. - In de rubriek ‘Spierinkjes’ twee artikelen: Hoe hoort het? van A. Sassen (over werkwoorden van perceptie) en Halen door W. Pijffers.
| |
Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel 16 (1973-1974), nr. 4
A. Gerlo publiceert negen Onuitgegeven brieven van Charles de Coster. Ze zijn niet zo inhoudrijk, maar toch zeer releverend voor het droevig levenseinde van De Coster. - D. van Berlaer-Hellemans stelt de vraag: Is de literatuurstudie het strukturalisme voorbij? Struktuuronderzoek kan niet gemist worden, maar moet worden gekombineerd met andere beschouwings- en werkwijzen. - R. Rennenberg behandelt Het probleem van de tijd in de poëzie van Cees Nooteboom. Hij konkludeert, dat deze poëzie ‘essentieel twee tijdsopvattingen bevat die ondanks hun verschillende vorm toch grotendeels naar eenzelfde betekenis wijzen: de onverzoenlijkheid van de tijd en het leven’. - De roman van de toekomst is ondenkbaar zonder ‘le romanesque’: M. Thijs plaatst enkele beschouwingen bij een essay van Pierre de Boisdeffre.
| |
Tijdschrift voor levende talen 40 (1974), nr. 2
Michel Dupuis wijdt Enkele beschouwingen aan De psychokritiek van Huug Kaleis en het standpunt van de verteller in de roman. Hij is van mening dat Kaleis in Schrijvers binnenste buiten de psychokritiek op gebrekkige wijze nastreeft.
| |
| |
Kaleis identificeert de vertelinstantie en romanpersonages zonder meer met de auteur, terwijl hij onderscheid dient te maken tussen de auteur als mens, de auteur als persona poetica, het personage en de verteller.
| |
Volkskunde 75 (1974), nr. 2
Met konstante regelmaat komen de Resultaten van het sagen-onderzoek in het Nederlandse taalgebied in de openbaarheid. P. Smets beschrijft Het gebied tussen de Antwerpse agglomeratie en de Rupelstreek en M. van der Cruysse de Gemeenten ten noorden van Brugge. - Marie Veldhuyzen is vol lof over ‘Een schoon liedekens-boeck’, de uitgave van Het Antwerpse liedboek, uitg. door K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius, m.m.v. W.P. Gerritsen en A.C. Hemmes-Hoogstadt.
| |
Werkgroep 18e eeuw. Documentatieblad (1974), nr. 23/24
Deze aflevering is gewijd aan voordrachten gehouden tijdens het vijfde symposium van de Werkgroep 18e Eeuw met als centraal thema: Irrationele stromingen binnen de Verlichting. - P.J. Buijnsters geeft verslag van De briefwisseling tussen Rijklof Michaël Van Goens (Cuninghame) en Hieronymus Van Alphen, waarbij hij zich bepaalt tot een drietal themata: Van Goens' summiere mededelingen aangaande het illuminisme, zijn houding tegenover het piëtisme (meer in het bijzonder tegenover de Hernhutters) en tenslotte Van Goens' visie op de situatie van de kerken en op de toekomst van het Christendom. - Het literaire werk uit de 18e eeuw en zijn piëtistische contekst: enkele linguale verificatie-modellen toegepast op de poëzie van Hiëronymus van Alphen is de lange titel van een interessante lezing van C. van de Ketterij. - A. Faivre maakt enige opmerkingen over J.C. Lavater, Charles de Hesse, et l'Ecole du Nord.
| |
Wetenschappelijke tijdingen 33 (1974), nr. 3
L. de Grauwe geeft zijn oordeel over wat Negentiende-eeuwse flaminganten over het Oudnederlands en zijn psalmenfragmenten hebben gezegd. Het blijkt dat de Vlaamse taalminnaars van de vorige eeuw geenszins onbekend waren met de psalmfragmenten, ook al hebben zij er geen grondige studie aan gewijd.
p.a.m. Delen
g.j. Dorleijn
|
|