competence na de verandering. De volgende typen van taalverandering worden onderscheiden:
- | wijziging van een regel van de grammatica |
- | toevoeging van een regel aan de grammatica |
- | verlies van een regel uit de grammatica |
- | omwisseling van twee regels in de grammatica |
- | herstructurering van de grammatica, (a) van het lexicon en (b) van de regelcomponent. |
Een indeling naar de betrokken personen krijgt men in antwoord op de vraag: doet de taalverandering zich voor binnen de competence van één persoon of zien we de verandering als we de grammatica van de kinderen vergelijken met die van de ouders? Schr. licht de typen van taalverandering helder toe met voorbeelden die zich voordoen als een kind van het spreken van een dialect overgaat op het spreken van ABN. In het voetspoor van zijn leermeester R.D. King motiveert hij de beoefening van de historische taalkunde op grond van zekere maatschappelijke en educatieve relevantie enerzijds en op grond van het licht dat de taalgeschiedenis kan werpen op taaltheoretische vraagstukken anderzijds. Twee aanmerkingen: op blz. 52, in de tweede formule, moet achter in plaats van achte staan; op blz. 55, r. 14 van beneden staat schaffen in plaats van verschaffen.
In het derde hoofdstuk komt de historische fonologie aan de orde. In de oudere klankgeschiedenis heeft men geprobeerd grondvormen te reconstrueren en regels te ontwerpen met behulp waarvan iedere woordvorm van een bepaalde taalfase werd omgevormd tot de woordvorm van de volgende taalfase, maar de vraag naar de grammaticale status van de klankwet werd niet gesteld. Voor Schr. is dit de centrale vraag van dit hoofdstuk. Van dat oogpunt uit ‘vertaalt’ hij een aantal hoofdklankwetten uit de oudere historische taalkunde in de termen van de generatieve grammatica. Hij doet dat met betrekking tot het Gotisch, het Hoogduits en het Nederlands. Ik geef geen samenvatting, maar beperk me tot een aantal op- en aanmerkingen.
Instructief en duidelijk is de theoretische uiteenzetting onder het hoofd Algemeen aan het begin van dit hoofdstuk.
Blz. 67: Met de eerste algemene regel wordt blijkbaar de Oudgermaanse ontwikkeling van velaire en labiale explosieven vóór t tot homorgane spiranten bedoeld. Het zou duidelijker geweest zijn, als dit aan het begin van de paragraaf met zoveel woorden gezegd was en het probleem met een schemaatje van voorbeelden was toegelicht. Die voorbeelden komen nu pas verder op en dat is voor een lezer die de zaak niet al kent, onduidelijk. Een opmerking van gelijke strekking kan men maken naar aanleiding van par. 2.0.10. en 3.2.2.1.
Naar aanleiding van de ‘Ersatzdehnung’ (blz. 67, 68) wordt opgemerkt, dat er twee processen, nl. rekking van de vocaal en verdwijning van de nasaal, onder regels moeten worden gebracht. M.i. moeten er drie processen worden onderscheiden: 1 nasalering van de korte vocaal + reductie van de nasaal, 2 rekking + plus verlies van het nasale segment, 3 ontnasalering.
Blz. 70, r. 14: die lees: dat. Blz. 74 laatste drie regels: een verwijzing naar