Boekbeoordelingen
G. De Schutter, De Nederlandse zin. Poging tot beschrijving van zijn struktuur. [Rijksuiversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte, nr. 157], Brugge 1974, 385 blz. Prijs geb. 900 Bfr.
De Schutters grote studie over de Nederlandse zin valt uiteen in drie delen. Het eerste deel is gewijd aan de subject-verbum-relatie, waarbij de verbale functie in de ‘kernzin’ wordt omschreven als een spanning tussen situerende en descriptieve betekeniselementen t.o.v. de nominale constituent. Het subject wordt beschouwd als de enige nominale constituent die aan zijn functie zelf een sterke situatiebepalende waarde in de zin ontleent. - Het tweede gedeelte handelt over de objecten, waarbij de meest opvallende stelling is, dat subject en object(en) als zusterconstituenten beschouwd dienen te worden, die in de derivatie van een zin op gelijke hoogte te plaatsen zijn, een visie overigens die in sommige transformationeel-generatieve beschrijvingstechnieken al langer aangetroffen wordt. De hoofdstukken die De Schutter aan deze materie wijdt, geven hem ruimschoots aanleiding een aantal traditionele termen op hun bruikbaarheid te onderzoeken, vooral tegen de achtergrond van een semantische analyse van de transitieve werkwoorden. Fundamenteel is voorts dat de auteur het voorzetselvoorwerp als een nominale constituent wil zien in een zin waarin de relatie gezamenlijk door werkwoord en voorzetsel wordt uitgedrukt. Zijn reflecties over het tweede object, het zgn. indirecte object, voeren tot een nieuwe begrenzing van dit begrip, waarbij ook de voorzetsels in, met, tegen en van betrokken worden naast de door de traditie geheiligde aan en voor. - In het derde deel tenslotte worden alle andere zinsdelen behandeld voorzover ze geen bijwoordelijke bepaling zijn. De Schutter vat hun functies samen onder het hoofd ‘modificerende komponent’, waarbij inherente bepalingen ter sprake komen, maar ook wat traditioneel naamwoordelijk gezegde en bepaling van gesteldheid heet. Ook de zgn. accusativus cum infinitivo, reflexiviteit, passiefvorming en de functies van er worden in dit deel behandeld. Een literatuurlijst
en een tweetal registers ronden het boek af.
Wat dadelijk opvalt bij lezing van dit werk, is dat De Schutter noch zin, noch structuur nader definieert. Wat het eerste betreft, dat is niet zo ernstig, maar structuur blijkt bij nadere kennismaking vooral als semantische structuur verstaan te moeten worden, een begrip dat overigens ook meer intuïtief door de lezer begrepen dient te worden dan dat een expliciete omschrijving daarbij hulp verleent. Wat semantische structuur nu precies is, wordt niet geheel duidelijk; alleen blijkt dat de schrijver een principiële voorkeur voor een semantische benadering van zijn onderwerp heeft. Aanvankelijk wordt die afgezet tegen de principes van de t.g.grammatica: op blz. 11 lezen we: ‘de semantische struktuur van de taal wordt in zekere mate gekonditioneerd door de in de oppervlaktestruktuur aanwezige formele onderscheidingsmiddelen; aan de andere kant wordt de reële organisatie van de taaluiting (de oppervlaktestruktuur zelf) volledig bepaald vanuit de dieptestruktuur’. Verderop blijkt van een transformationeel-generatieve benadering weinig meer; de auteur richt zich voornamelijk op semantische analyses en laat formele kenmerken pas in de tweede plaats een rol spelen (en dan niet geformaliseerd).