De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele opmerkingen over de bijstellingIIn de literatuur over de beschrijving van bijstellingen in een transformationeelgeneratieve grammatica is tot heden slechts één voorstel gedaan, en wel om dit soort bepalingen af te leiden van uitgebreide relatieve zinnen. In dit artikel zal ik aannemelijk trachten te maken, dat dit voorstel, althans voor het Nederlands, niet zonder meer tot een adequate beschrijving leidt. Tevens zal ik naar aanleiding van een artikel van B. Jager (1972) nog enkele aspecten aangaande deze door de grammatici toch wel wat stiefmoederlijke behandelde bepaling bespreken. Smith (1969: 252), Lees (1966: 92) en Van den Toorn (1973: 71) hebben voorgesteld een bijstelling als in (1b) af te leiden van een zin als (1a) door middel van een transformatie die bekend staat als Relative Reduction:
De werking van Relative Reduction is duidelijk: het relativum en een vorm van het koppelwoord zijn worden gedeleerd. Deze beschrijving blijkt in de meeste gevallen een correcte oppervlaktestructuur op te leveren. Vergelijk bijv.:
Niettemin zijn er in het Nederlands vrij gemakkelijk voorbeelden te vinden waarbij de bijstelling niet zomaar door een regel à la Lees/Smith/Van den Toorn kan zijn afgeleid, om de eenvoudige reden dat de uitbreidende relatieve zin die er aan ten grondslag zou moeten liggen, niet grammaticaal is. Heel duidelijk is dat in die zinnen waarin de bijstelling een eigennaam is, bijv.:
Ook in geheel andere gevallen als (4b) en (5b) blijkt geen grammaticale uitbreidende relatieve zin te corresponderen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ongrammaticaliteit van de b-zinnen is niet zo gemakkelijk te verklaren. Voor zover ik zie, zijn zinnen als (6b) en (7b) waar een predicaatsnomen in de relatieve zin een hyponiem is van het antecedent, altijd ongrammaticaal. Voor (8b) gaat deze verklaring niet op, omdat in deze zin Het huisdier van de Lappen een synoniem is voor het rendier. De ongrammaticaliteit wordt hier waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat het predicaatsnomen in de relatieve zin een categoriaal gebruikte NC is. Vergelijk nog:
Twee oplossingen voor het probleem dat met bepaalde bijstellingen geen grammaticale uitbreidende relatieve zinnen corresponderen, liggen voor de hand. In de eerste plaats kan men voor bijstellingen als in de b-zinnen van (4)-(8) toch een onderliggende uitbreidende relatieve zin postuleren; tegelijkertijd moeten in dat geval wel condities geformuleerd worden, waaronder Relative Reduction verplicht zou moeten werken. Zo zou men als conditie aan deze transformatie kunnen toevoegen, dat zij verplicht is als de bewuste NC een eigennaam is, als zij ten opzichte van het antecedent een hyponiem is, en als zij categoriaal gebruikt is. In de tweede plaats kan men overwegen Relative Reduction maar te laten schieten en bijstellingen af te leiden, vóórdat de relatieftransformatie heeft gewerkt, van een ‘tussenzin’ als in de a-zinnen van (4)-(8). Deze a-zinnen zijn ongetwijfeld onderliggend aan uitbreidende relatieve zinnen, omdat zij in ieder geval twee transformaties minder hebben ondergaan (nl. de relatieftransformatie en V-plaatsing in de ingebedde zin). Bijstellingen zouden van deze a-zinnen afgeleid kunnen worden door middel van een optionele transformatie die in de ingebedde zin de meest linkse NC (met feature < + pro >) deleert én een vorm van het koppelwerkwoord zijn. Aangezien alle bijstellingen, voorzover ik heb kunnen nagaan, op deze wijze afgeleid kunnen worden, zouden er op deze transformaties geen condities geformuleerd behoeven te worden. Als we echter oppervlaktestructuren als de b-zinnen van (4)-(8) willen voorkomen, zullen we toch weer condities moeten stellen op de relatieftransformatie; deze mag immers niet werken op de a-zinnen van (4)-(8). Het zal duidelijk zijn, dat hiermee de problemen alleen maar verschoven zijn van de ene transformatie naar de andere. Empirische argumenten die één van beide oplossingen verkieslijker zouden maken, zijn mij op dit moment niet bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIB. Jager (1972) heeft in dit tijdschrift trachten aan te tonen dat bijstellingen gescheiden kunnen worden van hun antecedent. Hij gebruikt hiervoor onder meer de volgende voorbeelden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het eerste gezicht lijken deze zinnen zijn stelling te bevestigen, ook al is de grammatikaliteit van (12a) betwistbaar. Toch geloof ik niet in de juistheid van Jagers opmerking, en wel omdat bij nader toezien (11a) en (12a) niet synoniem zijn met (11b) en (12b). In (11a) veronderstelt de spreker bij de hoorder het feit dat hij en mijn broer identiek zijn, als bekend. Mijn broer is in (11a) in feite niet meer dan een verduidelijkende herhaling van het subject hij. In (11b) wordt deze kennis niet voorondersteld; integendeel, de hoorder krijgt pas bij deze zin te horen dat hij en mijn broer identiek zijn. Dat we in (11a) en (12a) inderdaad met een herhaling te maken hebben, moge blijken uit een observatie betreffende onbepaalde NC's in deze zinnen. Van deze constituenten is bekend dat zij alleen maar onbepaald zijn als zij voor het eerst in gesprek of tekst geïntroduceerd worden:
Welnu, op de plaats van mijn broer in (11a) en (12a) kunnen uitsluitend NC's staan die al eerder in een gesprek of tekst geïntroduceerd zijn, m.a.w. onbepaalde NC's maken de zin ongrammatikaal:
Vergelijk voor alle duidelijkheid nog de volgende grammaticale zinnen:
Een andere conclusie dan dat (11a) en (12a) niet synoniem zijn met resp. (11b) en (12b) lijkt mij nauwelijks mogelijk. Op grond hiervan, en op grond van vele andere door mij onderzochte zinnen lijkt het mij zelfs correct te generaliseren en te stellen dat bijstellingen nooit van hun antecedent gescheiden kunnen worden. Vergelijk nog:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stelling dat bijstellingen niet gescheiden kunnen worden van hun antecedent is in overeenstemming met Chomsky's A-boven-A principe (Chomsky 1970: 82). Om dit te verduidelijken ga ik uit van de meest relevante onderliggende structuur van uitbreidende relatieve zinnenGa naar voetnoot5:
Na Relative Reduction die (15) omzet in (15a)
ziet (14) eruit als (14a):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na ‘pruning’ van de nu volstrekt irrelevant geworden Z en VC (beide omcirkeld in (14a)) verkrijgen we de oppervlaktestructuur (14b):
maar NC2 en NC3 kunnen dat niet:
Hetzelfde geldt voor de passieftransformatie: ook deze mag alleen werken op NC1:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIITenslotte zou ik nog een aantekening willen maken bij een andere opmerking in het artikel van Jager (Jager 1972: 488). Jager stelt dat in zinnen als (16) en (17)
de constituenten een buitenkansje en een vervelende historie beschouwd moeten worden als bijwoordelijke bepalingen van modaliteit, en in ieder geval niet als bijstelling. Deze opvatting zou ik niet met hem willen delen. Als bijwoordelijke bepalingen van modaliteit kan men eigenlijk alleen de bepalingen beschouwen die als operator hun bereik over een gehele zin hebben (vgl. Van den Toorn 1973: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
280) en derhalve geplaatst kunnen worden in het sjabloon Het is .... zo, dat .... Het is duidelijk dat de bewuste constituenten niet op deze wijze geparafraseerd kunnen worden en derhalve bezwaarlijk bijwoordelijke bepalingen van modaliteit genoemd kunnen worden. Het lijkt mij, dat iedere ‘native speaker’ van het Nederlands zal beamen, dat zinnen als (16) en (17) synoniem zijn met:
Deze zinnen verschillen eigenlijk alleen hierin van de in I en II besproken zinnen dat het aanwijzend voornaamwoord dat in (16a) en (17a) en het relativum wat in (16b) en (17b) verwijzen naar een gehele voorafgaande zin, en niet naar een nominale constituent. De onderliggende structuur moet dan ook iets zijn als:
Zo bezien is er geen enkele reden om constituenten als een buitenkansje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een vervelende historie als bijwoordelijke bepalingen van modaliteit te beschouwen. Het zijn gewone bijstellingen, zij het dan dat zij een zin als antecedent hebben; om die reden zou men eventueel van ‘zinsbijstelling’ kunnen spreken.
Leusden m. klein Lindenlaan 24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|