| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Schrift, codex, tekst
Met een rede onder deze titel heeft Dr. J.P. Gumbert op 8 maart 1974 het ambt van lector in de westerse paleografie en handschriftenkunde aanvaard, waarin hij aan beide aspecten van zijn tweeledige leeropdracht aandacht heeft besteed. ‘Het eigenlijke verschil tussen de handschriftenkundige en de paleograaf ligt,’ aldus Gumbert, ‘niet zozeer in hun objekt en zelfs niet in wat zij met dat objekt doen, maar in hun intentie, de richting van hun belangstelling.’ De belangstelling van de paleograaf richt zich op het schrift en zijn geschiedenis. Hij stelt zich niet alleen ten doel, hulp te bieden bij de ‘ontcijfering’ van moeilijk leesbaar schrift, zijn studieterrein vormt ook een onderdeel van de wetenschap van de grafische code voor taal, een wetenschap die nog in de kinderschoenen staat. Gumbert zou haar de naam grafistiek willen geven. Hoofdgebieden van de grafistiek zijn de psychische en fysiologische processen die bij het lezen en schrijven betrokken zijn, het onderzoek van het schrift als sociaal verschijnsel, de verhouding tussen schrift en taal (doorn in het vlees van de tekstuitgevers: een bevredigende theorie van het schrift als tekensysteem is nog niet voorhanden), en het schrift als grafische vorm, waaronder de geschiedenis van de lettervormen ressorteert. Ook op dit laatste, traditioneel centrale gebied valt nog alles te doen: ‘De paleograaf dateert nog steeds op gevoel, zoals de wijnkenner wijn proeft,’ zegt Gumbert terecht. Hij ziet dan ook een ‘lange, zure weg van het “aanvoelen” naar de concrete, controleerbare gegevens voor zich.’
Ook over de doelstellingen en de beperkingen van de handschiftenkunde, de archeologie van het met de hand geschreven boek, maakt Lieftincks opvolger behartigenswaardige opmerkingen. De filologie heeft de handschriftenkunde nodig; de codicologie kan, omgekeerd, de filologie soms gewichtige diensten bewijzen. Maar ‘haar uiteindelijk doel ligt niet in deze dienst. Uiteindelijk probeert zij achter elk handschrift de mensen te zien die het hebben gemaakt, die het hebben besteld, betaald, beschadigd en verzameld, en die het hebben gebruikt.’
De rede is uitgegeven door de Universitaire Pers Leiden.
W.P.G.
| |
Vrolijke vertellingen uit de Middeleeuwen
Een minderbroeder predikte tegen het paardrijden op zondag, en keek daarbij voortdurend naar een man die gelaarsd en gespoord in de kerk zat. Tenslotte werd het de man te machtig; woedend riep hij uit: ‘Waarom preekt u tegen het rijden op zondag? Staat er niet in de Bijbel dat Christus op Palmzondag is uitgereden?’ Waarop de minderbroeder onmiddellijk antwoordde: ‘Ja, en hoe is het Hem toen vergaan?’
Dit mopje is te vinden in een onlangs verschenen bloemlezing uit de humoristische litteratuur van de Middeleeuwen: Medieval comic tales. Translated by R. Rickard, A. Deyermond, D. Brewer, D. Blamires, P. King and M. Lapidge, with an afterword by D. Brewer. Cambridge, D.S. Brewer Ltd, 1972 [Prijs: £ 2.95]. Het boek bevat vertalingen uit Franse, Spaanse, Engelse, Italiaanse, Duitse, Nederlandse en Latijnse bronnen van allerlei soorten: fabliaux, comoediae,
| |
| |
korte verhalen, fabels, exempelen, anecdoten, moppen, enz. De ‘Nederlandse’ bijdrage bestaat uit drie korte fragmenten, respectievelijk uit Reynaert, Karel ende Elegast en Brandaan, vertaald door Peter King. Al kan men zich afvragen of deze keuze wel geheel beantwoordt aan wat de titel van het boek doet verwachten, het beeld van de humor in de middeleeuwse litteratuur wordt er in ieder geval geschakeerder en gecompliceerder door.
Derek Brewer sluit het boek af met een achttal ‘Notes toward a theory of medieval comedy’ waarin hij laat zien dat middeleeuwse humor zeer dikwijls berust op ‘the juxtaposition of and incongruity between higher and lower’. Het hierboven navertelde mopje is te beschouwen als een kleine tweetrapsraket waarvan de werking op dit principe berust.
W.P.G.
| |
Essays on drama and theatre
Bij zijn afscheid als hoogleraar in de theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam is aan Professor B. Hunningher een liber amicorum aangeboden, getiteld Essays on drama and theatre (Amsterdam/Baarn, Moussault; Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1973). Het boek bevat veertien studies die een breed en internationaal scala van onderwerpen bestrijken. Twee daarvan liggen op het terrein van de neerlandistiek. In ‘Vondel's stage brothers’ beschrijft Ben Albach de lotgevallen van een reizend toneelgezelschap dat in de jaren vijftig en zestig van de zeventiende eeuw een Europese reputatie genoot. Bij hun optreden in Amsterdam in 1653 zorgde Vondel voor de tekst van hun toespraak tot de magistraat. Enkele leden van de troep waren oude bekenden van de dichter: hij had ze als acteurs ‘ontdekt’ toen hij in april 1641 de regie voerde van zijn spel De gebroeders. De bijdrage van W.M.H. Hummelen is gewijd aan ‘Illustrations of stage performances in the work by Crispijn de Passe the Elder (c. 1560-1637)’. Op de achtergrond van de voorstelling in enkele gravures van De Passe is een toneel te zien: een manshoog podium met daarop een kleiner huisvormig bouwsel met een ornamentaal dak, waarvan de wanden worden gevormd door gordijnen. Hummelen ziet hierin een toneelvorm die het midden houdt tussen de zeer simpele kermistoneeltjes en de gecompliceerde ‘architecturale’ toneelfaçades. Tijdens het spel waren de gordijnen geheel of gedeeltelijk geopend - een nieuw gegeven voor de theaterhistoricus.
W.P.G.
| |
Acta Conventus Neo-latini Lovaniensis
Op blz. 80 van deze jaargang zijn enkele woorden gewijd aan het Tweede internationale congres voor Neo-Latijnse studiën, dat in 1973 in Amsterdam is gehouden. Het eerste congres van de Neo-latinisten heeft in 1971 te Leuven plaatsgehad; de handelingen daarvan zijn nu verschenen in een omvangrijk boekwerk, getiteld: Acta Conventus Neo-Latini Lovaniensis; Proceedings of the First International Congress of Neo-Latin Studies, Louvain 23-28 August 1971. Ed. by
| |
| |
J. IJsewijn and E. Kessler, Leuven, University Press; München, Wilhelm Fink Verlag, 1973. Humanistische Bibliothek, Reihe 1, Abh. 20. Hoewel de Neolatijnse litteratuur als bij uitstek internationaal moet worden beschouwd, beperk ik mij bij de opsomming van enkele titels uit deze bundel tot publikaties die betrekking hebben op het Nederlandse humanisme en zijn internationale contacten. Dat zijn de volgende: J.J. Bateman: ‘The text of Erasmus' De recta Latini Graecique sermonis pronuntiatione dialogus’; V.W. Callahan: ‘The Erasmus-Alciati friendship’; F. Claes: ‘Lateinische Einflüsse auf die niederländische Lexikographie des 16. Jahrhunderts’; A. De Smet: ‘Savants humanistes et astrologie’ (over de astrologische studies aan de Leuvense Universiteit); M.-J. Desmet-Goethals: ‘La littérature néo-latine ouest-flamande’; L. Forster: ‘On Petrarchism in Latin and the role of anthologies’ (over de invloedrijke bundel Veneres Blyenburgicae sive Amorum hortus uit 1600); B.L. Meulenbroek: ‘Publications néolatines de L'Institut Grotius’; M.A. Nauwelaerts: ‘L'édition de la correspondance de Juste Lipse’; L.A. Schuster: ‘The history of the Louvain Theatre’; F.G. Sieveke: ‘Die Dialogführung im Acolastus des Gnapheus’; P. Thoen: ‘Les grands recueils ésopiques latins des XVe et XVIe siècles et leur importance pour les littératures des temps modernes’; E.H. Waterbolk: ‘L'historiographie néolatine de la Frise’.
W.P.G.
| |
Handelingen van het tweeëndertigste Nederlands Filologencongres
Het tweeëndertigste Nederlandse Filologencongres is op 5, 6 en 7 april 1972 in Utrecht gehouden. De Handelingen zijn, met steun van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, uitgegeven door Holland Universiteits Pers BV te Amsterdam (1974). Neerlandici zullen in de eerste plaats belangstelling hebben voor wat de bundel in de secties Nederlandse taalkunde en Nederlandse letterkunde biedt. De eerste geeft de confrontatie van argumentatiemethoden in de grammatica bij de analayse van de zin Hij heeft het heel erg warm, door P.C. Paardekooper, P.P.J. van Caspel en A. Evers. De eerste twee geven in deze Handelingen slechts een heel korte samenvatting van hun betoog. Dat van Paardekooper is echter volledig verschenen in de lopende jaargang van de Ntg. (blz. 147-154). Van Caspel verwijst voor nadere gegevens naar de in Groningen in afleveringen verschijnende Syntaxis van het moderne Nederlands, grondtype C en zijn varianten, 67. De transformationele benadering van Evers is in extenso in de bundel opgenomen (blz. 104-113). De voordrachten Taalbeheersing en grammatica-onderwijs (door W. Drop en T. Pollmann) en Brocht, ambocht in de 13de eeuw (door M. Gysseling) zijn door samenvattingen vertegenwoordigd. De afdeling Nederlandse letterkunde biedt een samenvatting van de voordracht van J. van Schoor: Over de toneeltaal van Hugo Claus in ‘Vrijdag’, maar de volledige tekst van De zgn. Oranjestukken en hun publiek door N.C.H. Wijngaards, en van Gezichtspunten bij de beoordeling van het zeventiende- en achttiende-eeuwse klucht- en blijspel door W.A. Ornée. De voordracht van C.E. de Jong: ‘De Violiers’ als
| |
| |
milieudrama is kort samengevat; van B. Stroman vindt men twaalf Stellingen over de toneelschrijfkunst in Nederland.
Ook de secties Algemene Taalwetenschap en Algemene Literatuurwetenschap zullen onze lezers interesseren. De eerste had accent en intonatie als centraal thema: J. 't Hart, Over de structuur van intonatiecontouren; G.A.C. Hubers, Recente ontwikkelingen in het onderzoek naar intonatie en zinsaccent; M.A.C. Huybrechts, Accent en syntaktische structuur. De voordrachten van de sectie Algemene Literatuurwetenschap zijn door samenvattingen vertegenwoordigd: J.J. Oversteegen, Literatuur: de afbakening van het corpus; B. Brouwers, De diverse literatuursociologische richtingen in hun verhouding tot de overige literaire disciplines; J.P. Guépin, Over signalen en symptonen. Verder zij hier vermeld de openingsrede van de voorzitter M. Alinei: De struktuur van het lexicon en de slotrede van de ondervoorzitter, de in 1973 overleden hoogleraar in de theoretische literatuurwetenschap aan de R.U. te Utrecht, H.P.H. Teesing: Literatuur en werkelijkheid. Het probleem der fictionaliteit.
B.v.d.B.
| |
The wheel in the Atlas Linguarum Europae; Heteronyms and semantic density
Nummer XLIV van de Bijdragen en mededelingen der dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (N.V. Noord-Hollandsche Uitgeversmij, 1974, 32 blz. en 6 kaarten, ingen. f 25,-) behelst de tekst van de voordrachten die A.A. Weijnen en M. Alinei op 13 januari 1973 op een symposium van de dialectencommissie gehouden hebben. Deze bijeenkomst diende in de eerste plaats om het interlinguale dialectonderzoek in Europa bij de toehoorders te introduceren en met een specimen daarvan, de namen van het wiel en onderdelen daarvan, toe te lichten. Weijnen begint met inleidende opmerkingen over de opzet en organisatie van de Europese linguïstische atlas en illustreert vervolgens het doel en de methode van het interlinguale onderzoek met behulp van de kaart van de namen van het wiel. Deze namen zijn of afgeleid van een wortel kwel ‘ronddraaien’, en hebben dan volgens de schr. betrekking op het schijfwiel, of van een wortel reth ‘rijden, rollen’ en hebben dan betrekking op het wiel met spaken. Die welke afgeleid zijn van de wortel reth zijn jonger en hebben betrekking op wagens voor rituele doeleinden en voor oorlogsgebruik, die door paarden getrokken werden. De verdeling van de namen over de kaart past bij deze zienswijze: de, oudere, afleidingen van de wortel kwel vindt men aan de periferie van de kaart. (Dat het Fins in zijn perifere ligging het jongere ratas heeft, moet een gevolg van ontlening zijn.) De tegenstelling tussen de afleidingen van kwel en reth heeft een cultuur-historische achtergrond: de verbreiding van het schijfwiel kan op vreedzame wijze hebben plaats gehad, maar die van het wiel met spaken kan te danken zijn aan een gewelddadige expansie van volkeren die strijdwagens met twee wielen en paardentractie hadden.
M. Alinei behandelt in zijn bijdrage Semantic density in linguistic geography het verschijnsel dat een woord in het gebied waar het thuis hoort, een groter aan- | |
| |
tal betekenissen heeft dan in gebieden waar het ontleend is. Hij noemt als voorbeeld het in het Engels thuishorende woord film, dat in Engeland drie betekenissen heeft, nl. 1 bewegende beelden, 2 materiaal om die beelden op te nemen en 3 dunne deklaag. In de talen die het woord ontleend hebben, heeft het alleen de betekenissen 1 en 2. Dat de semantische dichtheid ook binnen dezelfde taal het gebied van oorsprong aanwijst toont bijvoorbeeld het Italiaanse woord pizza in de Italiaanse dialecten. Schr. baseert op deze verschijnselen de theorie dat streken met een hogere graad van semantische dichtheid moeten worden opgevat als vroege centra van verbreiding, en dat streken met een lage graad van semantische dichtheid moeten worden opgevat als streken waar het woord door latere expansie gekomen is. Bij het vaststellen van de graad van semantische dichtheid moet ook rekening worden gehouden met de afstand tussen de bestaande betekenissen van een woord. Schr. past vervolgens de theorie met opmerkelijke resultaten toe op de Italiaanse woorden caput en testa die beide o.a. ‘hoofd’ en ‘naaf van het wiel’ betekenen. Hij vindt steun voor zijn conclusies in de cultuurgeschiedenis van het oude Centraal-Europa en Italië en eindigt zijn betoog met erop te wijzen, dat het verklarend vermogen van een semantische studie van taalgeografische gegevens zeer versterkt zou worden door de aanwezigheid van een Europese linguïstische atlas.
B.v.d.B.
| |
Eugène de Bock
De afleveringen 2 en 3 van jaargang XXII (1974) van Nu Nog, het tweemaandelijks tijdschrift van de Vereniging voor de Beschaafde omgangstaal in België, zijn geheel gewijd aan Eugène de Bock, die dit jaar vijfentachtig jaar geworden is en in zijn lange leven intenstief geijverd heeft voor de bevordering van het gebruik van het Nederlands in België.
B.v.d.B.
| |
Informatie Nederlandse Lexikologie
Nummer 4 (maart 1974) van het INL, het informatieblad van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, afdeling Thesaurus, te Leiden, behelst o.a. gegevens over de bouwstoffen voor een supplement op het Middelnederlandsch Woordenboek die thans bij de Thesaurus ondergebracht zijn, waar geïnteresseerden er gebruik van kunnen maken. Het nummer bevat verder projectbeschrijvingen van het INL en een opgave van de plaats in vroegere nummers waar men de projecten van andere instituten beschreven vindt, een alfabetisch personenregister en een alfabetische lijst van op informatiedragers overgebrachte teksten en auteurs.
B.v.d.B.
| |
Aspecten van het Nederlands in Vlaanderen
Onder bovenstaande titel heeft G. Geerts een dertigtal recente, elders verschenen studies van verschillende auteurs over het Nederlands in België, gebundeld op- | |
| |
nieuw doen uitgeven. Ze zijn verdeeld over drie rubrieken: I Met de Franse slag?, handelend over de moeilijkheden die de Nederlands sprekende Belg vanuit het Frans ondervindt, II Algemeen Brabants Nederlands?, waarin de vraag naar het bestaan en de herkomst van de kenmerken van het ‘Algemeen Zuidnederlands’ aan de orde komt, en III De rijksgrens als taalbarrière. Het boek geeft de lezer ruime gelegenheid tot verdieping van zijn inzicht in de problematiek van het Nederlands in België. Het telt 236 bladzijden, is in fotografische reproductie door Acco (Leuven, 1974) uitgegeven en kost in Nederland f 22,- (Levering via: De Tijdstroom, Lochem).
B.v.d.B.
| |
Starters Friesche Lusthof
Bij de N.V. Buyten & Schipperheyn/Repro-Holland te Amsterdam is onlangs een facsimilé-uitgave verschenen van Starters Friesche Lusthof (1621), met een korte inleiding van Drs. L. Strengholt. Naast de editie van 1966 in de Zwolse drukken en herdrukken is voor deze uitgave zeker plaats. De bundel vraagt erom genoten te worden in een vorm die het origineel zo veel mogelijk benadert. Een groot deel van de charme ervan ligt immers in de fraaie uitvoering, waarin de verschillende lettertypen, de muzieknotering en een aantal gravures op gelukkige wijze samenwerken. Het boekje, dat (XXX), 178 + (24) blz. in oblong-formaat telt, kost in linnen gebonden f 24,75.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen |
|