Duits in Huygens' Nederlandse oren
De duitse b en d vóor beklemtoonde klinker, in woorden als Bett en Damm, liggen akoestisch niet ver af van de nederlandse p- en t-, vooral als ze, zoals in grote delen van het duitse taalgebied het geval is, gesproken worden als stemloze lenes. Die uitspraak leidt niet tot verwarring met de duitse tenues p en t, doordat die laatsten, anders dan de nederlandse p en t, vóor beklemtoonde klinker geaspireerd worden gesproken en dus door dat kenmerk alleen al zich onderscheiden van de duitse b en d.
Dat is een ruwe, vereenvoudigende schets, die geen aanspraak maakt op fonetische precisie, en regionale verschillen binnen het duitse taalgebied grotendeels buiten beschouwing laat. Toch geeft hij de werkelijke toestand, zij het dan wat geschematiseerd, wel voldoende weer om begrijpelijk te maken dat een Duitser de nederlandse, niet geaspireerde p en t vóor beklemtoonde klinker kan ‘horen’ als zijn b en d. En omgekeerd: dat de duitse b en d in die positie op een Nederlander de akoestische indruk kunnen maken van zijn p en t. Daarbij speelt mee, dat de Nederlander in het algemeen wat slapper, minder puntig articuleert dan de Duitser.
Met dat wederzijdse ‘misverstaan’ heeft Huygens een niet onaardig woordenspel gedreven in onderstaand sneldicht, dat te vinden is bij Worp, De gedichten van Constantijn Huygens, V, 140.
Ick sprack een' Duytscher van de Pest.
Die noemden hij mij staegh die Best:
Die Beest! docht ick; de booste plagen,
Zyn dat de beste van ons' daghen?
Mich dunckt der Herr redt zu motest.
Het spel met pest en best of beste (en beest!) spreekt voor zichzelf. En in de laatste regel heeft Huygens de duitse d van modest opzettelijk ‘misverstaan’ als zijn nederlandse t.
Utrecht, Karel Doormanlaan 158
c.b. van haeringen