De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||||||
De vroege Nederlandse Werther-vertalingen: een bibliografisch onderzoekEen welwillend toeval is ervoor verantwoordelijk dat het verschijnen van dit artikel vrijwel samenvalt met de tweehonderdste verjaardag van Die Leiden des jungen Werther: van februari tot mei 1774 schreef de toen vierentwintigjarige Goethe ‘in einem Zuge’ het werk dat in korte tijd over heel Europa zijn literaire reputatie zou vestigen. En ofschoon Goethe ten onrechte voor velen lange tijd niet méér is geweest dan de schrijver van Werther, steunde zijn roem daarmee in ieder geval niet op een zwakke pijler: wat met lichtvaardige beeldspraak wel de zeefwerking van de tijd genoemd wordt heeft weinig afgedongen op de algemene bewondering voor deze romanGa naar voetnoot1. Des te verwonderlijker is het dat de weerklank die Werther in Nederland heeft gevonden nog weinig bestudeerd is, dat zelfs een van de preliminaria voor een dergelijk onderzoek: een betrouwbare bibliografie van de Nederlandse vertalingen, in feite ontbreekt. Ik hoop met dit artikel althans in deze laatste lacune te voorzien. | |||||||||||||||||
a. InventarisatieHet ongeëvenaarde succes van Werther is bekend: in Duitsland verschenen tussen 1774 en 1832 - Goethes sterfjaar - ruim veertig drukken (in verschillende edities), waarvan meer dan dertig vóór 1800Ga naar voetnoot2. De bibliografische problematiek die hier aan vastzit laat ik op dit moment rusten, behalve dan de eenvoudigste complicerende factor: in 1987 gaf Goethe een ingrijpend herziene versie van het | |||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||
werk uit, op grond waarvan gesproken wordt van respectievelijk de erste Fassung en de zweite FassungGa naar voetnoot3. Het succes bleef niet tot het Duitstalige publiek beperkt. Al begin 1776 kwam de eerste Franse vertaling uit, kort daarop door andere gevolgd, met gezamenlijk bijna dertig drukken tot 1805Ga naar voetnoot4. Engeland toont even imponerende getallen: in het totaal ongeveer dertig drukken tot 1810. De eerste vertaling verscheen relatief laat: 1779, via het Frans. Deze omweg namen trouwens veel Engelse vertalingenGa naar voetnoot5. Wanneer nu bij deze aantallen vergeleken Nederland weinig indrukwekkend naar voren komt, mogen we daar niet te snel conclusies uit trekken omtrent de populariteit van de Werther hier te lande. In de eerste plaats werden er ondanks de ‘vertaalwoede’ uit het Duits in het Nederlands gedurende het laatste kwart van de achttiende eeuw toch nog vrij veel originele Duitse werken aangeschaft, gezien de taalverwantschap vermoedelijk relatief meer dan in Engeland en FrankrijkGa naar voetnoot6 In de tweede plaats blijken vele populaire Duitse werken hier gelezen te | |||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||
zijn in Franse vertalingenGa naar voetnoot7. Een vergelijking met het buitenland bevat dus verscheidene onbekenden, temeer daar we - zeker voor Nederland - nog niets weten van oplagecijfers, potentieel lezerspubliek, distributie etcetera. Overigens stemmen de verschillende inventarisaties van de Nederlandse Werther-vertalingen weinig overeen. De eerste die een opsomming gegeven heeft is de Duitser Karl MenneGa naar voetnoot8. Ook hier was het boek populair, zegt hij, ‘Das bezeugen schon die vielen, rasch hintereinander erscheinenden Übersetzungen, deren mir folgende niederländische bekannt sind’. Menne komt dan tot acht edities, alle anoniem - gelijk de meeste contemporaine Duitse uitgaven - en alle zonder de naam van de vertaler. Ik laat zijn lijstje hier volgen:
| |||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||
Welke van deze uitgaven Menne van autopsie kende vermeldt hij helaas niet. In ieder geval niet de Maastrichtse editie, waarvoor hij naar Ersch verwijstGa naar voetnoot10, en evenmin Amsterdam, Allart, 1792 waarvoor blijkens een voetnoot Appell zijn bron wasGa naar voetnoot11. Misschien kende hij Utrecht 1776 slechts uit de bespreking ervan in de Vaderlandsche letteroefeningen, aangezien de foutieve uitgeversnaam A. in plaats van H. van Emenes daar ook te vinden isGa naar voetnoot12. Van de door Menne genoemde uitgaven kon Van der Laan er in 1933 nog maar twee terugvindenGa naar voetnoot13. Met ietwat curieuze argumentatie verklaart hij (blz. 37): Menne lijkt me ook hier niet geheel betrouwbaar. Van de vele vertalingen door hem genoemd treft men nu tenminste in onze bibliotheken slechts een enkele aan. Van der Laan noemt dan zelf Utrecht (Van Eemenes [sic] 1776 (hem slechts bekend uit de Vaderlandsche letteroefeningen), en de edities Utrecht (B. Wild en J. Altheer) 1790, derde druk, en Amsterdam (Allart) 1793, die hij beide gezien had. Graadt van Roggen, die niet zegt wat hij zelf gezien heeft, noemt in 1934 eveneens Utrecht (Van Emenes) 1776; Amsterdam (Allart) 1793; en Utrecht (Wild en Altheer) 1790. Van deze laatste uitgave vermeldt hij bovendien (als | |||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||
Menne) een tweede druk uit 1787, en hij suggereert het bestaan van een eerste druk ervanGa naar voetnoot13a. In 1960 verscheen M. Buisman: Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815. Het werk pretendeert niet een volledige bibliografie te zijn, het is ‘slechts’ een inventarisatie van alles wat Buisman ooit onder ogen heeft gehadGa naar voetnoot14. Aan vertalingen van Werther noemt deze (nr. 714-718):
| |||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
Voor zover ik weet is er nadien niets meer over het onderwerp gepubliceerdGa naar voetnoot15. Met betrekking tot drie uitgaven (Buisman Ib, Ic en IIb) komen alle beschrijvingen min of meer overeen. Maar verder zijn de verschillen belangrijk genoeg om een nieuwe bibliografische speurtocht te rechtvaardigen.
De gebrekkige bibliografieën die ons voor de achttiende eeuw ten dienste staan leveren al heel weinig op. Abkoude-Arrenberg heeft alleen de editie Utrecht 1776Ga naar voetnoot16, Saakes' Naamlijst noemt Amsterdam 1793Ga naar voetnoot17, en De Jongs Vervolg geeft de door Menne vermelde uitgave Groningen 1793Ga naar voetnoot18. Raadpleging van de boekaankondigende en recenserende periodieken uit de jaren 1775-1800 had geen | |||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||
ander resultaat dan de in noot 12 genoemde bespreking in de Vaderlandsche letteroefeningenGa naar voetnoot19. In de Nederlandse openbare bibliotheken zijn alleen maar de edities te vinden die Van der Laan er al aangetroffen had: Utrecht 1790 en Amsterdam 1793Ga naar voetnoot19a. Het aanschrijven van een aantal Duitse bibliotheken had meer succes: exemplaren van de vroege vertaling Utrecht 1776 bleken aanwezig te zijn in de Nationale Forschungs- und Gedenkstätten der klassischen deutschen Literatur in Weimar en in het Frankfurter Goethemuseum. Het laatstgenoemde instituut bezit tevens een exemplaar van de door Menne en Graadt van Roggen beschreven editie Utrecht 1787Ga naar voetnoot20. Vijf uitgaven bleven onvindbaar: de door Menne genoemde Maastricht 1776, zijn Amsterdam (Jos. Albert) 1792, zijn Groningen 1793, voorts Graadt van Roggens eerste druk van de editie van Wild & Altheer, en ten slotte de door Buisman vermelde Amsterdam (Doll) 1776. Amsterdam (Jos. Albert) 1792 moet wel een vergissing zijn voor Amsterdam (Joh. Allart) 1792: Menne geeft geen beschrijving die deze veronderstelling tegenspreekt en een uitgever Albert in Amsterdam is in geen enkel register of boekenlijst te vinden. Ook de Groningse vertaling kunnen we elimineren: uit Mennes voor zijn doen oppervlakkige beschrijving - hij vermeldt niet het aantal bladzijden en platen - mogen we wel opmaken dat hij er geen exemplaar van onder ogen heeft gehad. Waarschijnlijk heeft hij de gelijkluidende titelbeschrijving in De Jongs Vervolg aangehaald. Echter: De Jong geeft niet de oorspronkelijke uitgevers, maar de laatste bezitters van het recht van kopij die hem in 1832 bekend waren. Wouters verwisselde pas in 1802 zijn funktie van ‘geneverstoker’ voor die van boekhandelaar-uitgeverGa naar voetnoot21. Op 9 maart 1818 werd Allarts rijke fonds geveild. De veronderstelling ligt voor de hand dat Wouters de kopijrechten van Allarts uitgave van 1793 heeft verworven. Inderdaad wordt door aantekeningen in drie exemplaren van de veilingcatalogus bevestigd dat Wouters de rechtstreekse koper was van de resterende 311 exemplaren van Het lijden van den jongen WertherGa naar voetnoot22. Kennelijk is Wouters nog | |||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||
tijdens zijn leven - hij stierf in 1826 - door deze voorraad heengegaan, aangezien immers hij, en niet zijn zoon die de boekhandel voortzette, in De Jong als laatste eigenaar wordt genoemd. Waarschijnlijk berust ook Mennes opgave van een vertaling Maastricht 1776 op een vergissing. De beschrijving is wel erg summier: ‘Unter dem gleichen Titel [nl. Het lijden van den jongen Werther] und im gleichen Jahre [1776] erschien eine [Übersetzung] zu Maastricht.’ Zoals gezegd heeft Menne deze vertaling niet zelf gezien, hij verwijst naar de Duitse bibliograaf Ersch (zie noot 10). Daar vinden we op de aangegeven plaats, in een alfabetische lijst van vertalingen van Duitse auteurs: von GÖTHE (J.W.): Die holländ. Uebers. der Leiden des jungen Werthers zu Mastricht erschien 1776. 8. [Volgen titelbeschrijvingen van werken van Goethe met vermelding van Engelse en Franse vertalingen. De cursivering is van Ersch.] Dit lijkt meer een mededeling dan een titelbeschrijving, temeer daar Ersch' ijzeren systematiek verder nergens zo doorbroken wordt. Misschien een correctie? Inderdaad vinden we in de voorgaande editie van het werkGa naar voetnoot23 s.v. GÖTHE een opgave met betrekking tot Maastricht die foutief is, namelijk in een lijstje van drie Franse Werther-vertalingen: Die Leiden des jungen Werthers, franz. von B.S. de S. Erlangen 1776. 8, von d'Yverdun mit Beurtheilung der Wertheriana, Paris 1776. Mastricht 1786. 8, und von Aubry mit Wold. F. Grafen von Schmettau. Discours de la literature allem. Mannheim und Paris 1777. Het gaat hier niet om een Nederlandse vertaling, maar om een Franse die in Nederland verscheen: de destijds bekende Werther, traduit de l'allemand van Deyverdun, in 1776 verschenen bij Dufour en Roux te Maastricht (en volgens Ersch dus tegelijkertijd uitgegeven te Parijs)Ga naar voetnoot24. Zonder definitief uitsluitsel te kunnen geven lijkt me de constructie toch niet te gewaagd dat Ersch, bij het herstellen van de fout Mastricht 1786 in Mastricht 1776, er - abusievelijk maar begrijpelijk - een Nederlandse vertaling van maakte. Overigens vermeldt Ersch, die voor Nederland uiterst onvolledig is, niet één Nederlandse vertaling van Werther. Graadt van Roggen kende op de een of andere wijze de uitgaven van de Utrechters Wild & Altheer van 1787, tweede druk, en 1790, derde druk. Waarschijnlijk op grond hiervan veronderstelde hij een eerste druk waarvan hij geen jaartal kon geven. Aangezien echter de tweede druk van 1787 en de derde druk van 1790 gelijk zijn aan de editie van Van Emenes van 1776, en Wild en Altheer | |||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||
regelmatig zaken deden met hun collega-stadgenoot, ligt het voor de hand aan te nemen dat zij diens recht van kopij verworven hebbenGa naar voetnoot25. Rest nog de door Buisman genoemde editie Amsterdam (Doll) 1776. Ik heb geen exemplaar van deze uitgave kunnen achterhalen, maar wel een contemporaine vermelding ervan gevonden: In 1777 werd door Dóll een vertaling uitgegeven van de belangrijkste anti-Werther, Nicolaï's De vreugde van den jongen Werther. Achterin is een fondslijst opgenomen: ‘By J. Dóll te Amsterdam wordt uitgegeven’, waarin als laatste figureert ‘Het lyden van den Jongen Werther in 2 deelen. f -:18:-’. In de tekst wordt talloze malen naar pagina's in Werther verwezen, zonder dat er een bepaalde uitgave genoemd wordt. De referenties blijken echter volledig te corresponderen met de Utrechtse editie. Ook de citaten stemmen daarmee woordelijk overeen (een paar spellingsverschillen zeggen in dit verband weinig). Het is dus wel erg waarschijnlijk dat het hier om eenzelfde editie gaat, zowel door Dóll als door Van Emenes uitgegeven. Of dit een gezamenlijk project was dan wel dat een van beiden de kopij gekaapt heeft heb ik niet kunnen ontdekkenGa naar voetnoot26. Tot slot van deze wat droge bibliografische pluizerijen volgt hier samenvattend een beschrijving van de vertalingen die ik onder ogen heb gehad: 1. Het lyden van den jongen Werther. Uit het hoogduitsch. Utrecht, H. van Emenes, 1776. Klein octavo. Twee delen in een band, doorlopende paginering. [II] + 225 blz. Het tweede deel vanaf blz. [109]. Op de titelpagina van het eerste deel: 2. Het lijden van den jongen Werther. Uit het hoogduitsch. Tweede druk. Vermeerdert met een gesprek over het zelve en vier fraaie platen. Utrecht, B. Wild, 1787. Klein octavo. Drie delen in een band, doorlopende paginering. 270 blz. Het tweede deel vanaf blz. [103], het derde deel vanaf blz. [209]. Het derde deel | |||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||
wordt gevormd door [Riebe]: Het lijden van den jongen Werther onderzocht of de zelfmoord veroordeeld. Platen (J.E. Grave sculp.) bij respectievelijk blz. 20 (Werther tekent te Wahlheim de op hun moeder wachtende kinderen), blz. 29 (Werthers kennismaking met Lotte), blz. 206 (de knecht vindt de stervende Werther) en blz. [211] (de gesprekspartners Alcimor en Philantropus uit het derde deel bij Werthers graf). 3. Het lijden van den jongen Werther. Uit het hoogduitsch. Vermeerdert met een gesprek over het zelve, en vier fraeie platen. Derde druk. Utrecht, B. Wild en J. Altheer, 1790. Beschrijving gelijk aan die van de tweede drukGa naar voetnoot27a. Toegevoegd is op de versozijde van de titelpagina van het eerste deel: 4. Het lijden, van den jongen Werther. Uit het Hoogduitsch. Amsterdam, Johannes Allart, 1792. Octavo. Twee delen in een band, doorlopende paginering. XIV en 270 blz. Het tweede deel vanaf blz. [129]. [I] - XIV ‘Voorrede des vertaalers van deeze uitgaave’. Vignet op de titelpagina van het eerste deel, met onderschrift: 5. Het lijden, van den jongen Werther. Uit het Hoogduitsch. Amsterdam, Johannes Allart, 1793. Titelherdruk van de vorigeGa naar voetnoot28. | |||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||
Titelpagina van de editie Allart 1792. Oorspronkelijke grootte.
| |||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||
Niet gevonden werd een exemplaar van Het lyden van den jongen Werther, Amsterdam, J. Dóll, 1776. Deze uitgave moet veel geleken hebben op die van Van Emenes, mogelijk waren het titeldrukken. Zo men dit lijstje aangevuld zou willen zien tot 1974 dan is dat erg gauw gebeurd: 6. Uren met Goethe. Een keur van stukken uit zijne werken, vertaald en van inleidingen en aantekeningen voorzien. I. De ‘Werther’. Vertaald door Sal. Person en ingeleid door Frans Coenen. Baarn 1916. Boeken van wijsheid en schoonheid VI. Voor Noord-Nederland heb ik niet meer kunnen vinden. Het hier te lande waarschijnlijk bekendste werk van Goethe blijkt stellig niet het meestvertaalde te zijn. Volgens een bespreking in het Vlaamse jongerentijdschrift Restant 2 (1972) nr. 5-6, blz. 227-28, ten slotte is er onlangs een vertaling verschenen in Antwerpen, vermoedelijk in 1972. Deze heb ik niet onder ogen gehad. | |||||||||||||||||
b. Vergelijking van de vertalingen onderlingVergelijking van de vijf vindbare vertalingen leert in de eerste plaats dat de edities Allart 1792 en Allart 1793 op het jaartal na identiek zijn, duidelijk van het zelfde zetsel gedrukt. Verder blijken, zoals gezegd, Utrecht 1787 van Wild en Utrecht 1790 van Wild & Altheer herdrukken te zijn van Utrecht 1776 van Van Emenes, waarmee respectievelijk de aanduidingen tweede druk en derde druk overeenstemmen. Een belangrijk verschil overigens tussen de tweede druk en de eerste is de toevoeging van wat met ‘derde deel’ aangeduid wordt: Het lijden van den jongen Werther onderzocht, of de zelfmoord veroordeeld. Dit is een vertaling van het omstandige Über die Leiden des jungen Werthers. Gespräche van Riebe, een van de talloze ‘Gegenschriften’ tegen de schokkende romanGa naar voetnoot29. Het ziet er naar uit dat de uitgever zich met deze bizarre combinatie veilig heeft willen stellen tegen de veelgeuite kritiek dat de Werther een apologie van de zelfmoord zou zijnGa naar voetnoot30. Het vergif wordt nu nog wel toegediend, maar onmiddellijk gevolgd door een antidotum. Andere punten van verschil: in de tweede druk zijn vier platen van J.E. Grave toegevoegd, de versjes op de titelpagina's van de beide delen zijn vervallen, de zetspiegel is iets ruimerGa naar voetnoot31, spelling en interpunctie zijn wat gewijzigd, en er is ten slotte een aantal zetfouten ingeslopen. | |||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||
De derde druk, van 1790, is in principe onveranderd: ook weer met het ‘derde deel’ en met de platen. De zetspiegel is gelijk. Echter zijn de versjes weer teruggekeerd, nu op de verso-zijde van de beide titelpagina's. Voorts is het aantal zetfouten aanzienlijk toegenomen, niet zelden met consequenties voor de tekstGa naar voetnoot32. De vertaler, ten slotte, heb ik niet kunnen achterhalen.
Allart nu pretendeerde een totaal nieuwe vertaling op de markt te brengen: Het Lijden van den Jongen Werther verdiende in eene betere gedaante en vertaaling te verschijnen, dan de twee voorige uitgaaven, welke onze Nederlanders reeds daarvan bezitten. (‘Voorrede des vertaalers van deeze uitgaave’, blz. I). Wat de betere gedaante betreft: het boek ziet er inderdaad veel aantrekkelijker uit dan zijn voorgangers - royaal van formaat, erg ruim gezetGa naar voetnoot33 en met platen van artistiek onmiskenbaar hoger gehalte. Het was dan ook ruim drie maal zo duur als de eerste druk: drie gulden tegenover achttien stuivers. Wat de inhoud betreft: Riebe is weer verdwenen, stelling geen groot verlies. Maar met betrekking tot het eigenlijke werk heeft Van der Laan al opgemerkt dat de pretentie van een nieuwe vertaling niet helemaal met de waarheid in overeenstemming is: ‘slechts hier en daar brengt 1793 een kleine verbetering’ (blz. 38). Het heeft geen zin hier een collatie van beide teksten te geven, er kan geen twijfel over bestaan dat Allarts ‘vertaler’ - ook weer niet achterhaalbaar - een van de Utrechtse edities heeft geplunderd. Daarbij is misschien genoeg veranderd om aan de beschuldiging van plagiaat te ontkomen, maar vooral ook genoeg blijven staan om de kosten laag te houden. De bestaande vertaling is zo goed als overgenomen, op een aantal plaatsen is slechts wat veranderd in de formulering van het Nederlands. De Duitse tekst hoeft daarbij geen rol te hebben gespeeld. Verscheidene fouten in de Utrechtse edities zijn dan ook bij Allart blijven staan, door slordig overnemen zijn er bovendien een paar bijgekomen, maar toegegeven moet worden dat het Nederlands vaak soepeler loopt en zetfouten weinig gevonden wordenGa naar voetnoot34. Allart - hoe zeer ook een man van onschatbare verdiensten voor het uitgeversbedrijf - was berucht om dit soort piratenpraktijkenGa naar voetnoot35. | |||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||
Al hoeft bij een groot aantal weinig betekenende veranderingen de oorspronkelijke tekst niet geraadpleegd te zijn - lang niet altijd is het origineel dichter benaderd en in een aantal gevallen wordt er zelfs verder van afgewekenGa naar voetnoot36 - toch moet de nieuwe vertaler ook een Duitse versie bij de hand hebben gehad. Op een paar plaatsen wijkt Allart namelijk wél ingrijpend af van zijn voorgangers, en deze passages zijn zonder uitzondering ontleend aan de inmiddels (nl. in 1787) verschenen zweite Fassung. Voor ik nu overga tot de bespreking van de relatie origineel-vertalingen zij nog een moeilijkheid vermeld waarvoor het hierboven | |||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||
gegeven citaat uit Allarts voorrede ons plaatst: er wordt daar gesproken over ‘de twee voorige uitgaaven’. Worden hier de uitgaven van Dóll en van Van Emenes mee bedoeld? Of duidt Allart op de eerste en de tweede druk en kende hij de twee jaar tevoren verschenen derde niet? Niet het minst waarschijnlijk lijkt me dat hij deze derde druk zeer goed kende, maar er belang bij had voor te geven van niet! | |||||||||||||||||
c. De verhouding van de vertalingen tot de originele tekstenDe eerste uitgave van Die Leiden des jungen Werthers verscheen herfst 1774 bij Weygand in Leipzig, en werd onmiddellijk gevolgd door een reeks herdrukken bij Weygand en roofdrukken elders. De eerste Utrechtse vertaling kan niet veel later dan september 1776 verschenen zijn: zij wordt nog aan het einde van dat jaar besproken in de Vaderlandsche letteroefeningenGa naar voetnoot37. We moeten dus wel veronderstellen dat de door de vertaler gebruikte Duitse editie uiterlijk in de eerste maanden van 1776 verschenen is. Een terminus post quem wordt gegeven door de versjes op de beide titelpagina's. Van der Laan (blz. 37-38) heeft al opgemerkt dat het bewerkingen zijn van de moraliserende gedichtjes die op de Duitse titelpagina's prijkten sinds de ‘zweyte ächte Auflage’ van Weygand, begin 1775. Erster Theil
Jeder Jüngling sehnt sich, so zu lieben,
Jedes Mädchen, so geliebt zu sein.
Ach, der heiligste von unsern Trieben,
Warum quillt aus ihm die grimme Pein?
Zweyter Theil:
Du beweinst, du liebst ihn, liebe Seele,
Rettest sein Gedächtnis von der Schmach;
Sieh, dir winkt sein Geist aus seiner Höhle:
Sei ein Mann und folge mir nicht nachGa naar voetnoot38.
| |||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||
Een tweede aanwijzing dat op z'n vroegst de ‘zweyte ächte Auflage’ gebruikt kan zijn wordt gegeven door het feit dat een hierin voor het eerst opgenomen tussenzinnetje (geciteerd in noot 36) ook in de vertaling gevonden wordtGa naar voetnoot39. Een nog iets verdere precisering is mogelijk. De eerste druk van de ‘zweyte ächte Auflage’ (de zg. E3) heeft, evenals zijn voorgangers, als datering voor een brief in het tweede deel am 18. Juni. In de volgende drukken - in de ‘Werther-Forschung’ gecodeerd E4 tot en met E6 maar alle nog steeds met op het titelblad zweyte ächte Auflage - is deze dagtekening veranderd in am 18. Juli. De vertaling heeft Den 18. Julij. Tenzij er een heel toevallige zetfout in het geding is, mag men dus concluderen dat de vertaler van Van Emenes als bron heeft gebruikt E4, E5 of E6, of een van de daarvan afgeleide nadrukken. De onderlinge verschillen hiertussen zijn zo gering dat nauwkeuriger bepaling haast niet mogelijk lijkt en in ieder geval niet tot verrassende resultaten zou leiden. Voor de ger-
Werther ontmoet Lotte. Gravure van J.E. Grave in de tweede en derde druk. Oorspronkelijke grootte.
| |||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||
manistiek mag nog de gevolgtrekking gemaakt worden dat de vroegste van deze varianten, E4, dus uiterlijk begin 1776 verschenen moet zijnGa naar voetnoot40. Voor dít onderzoek is nog van enig belang dat een van de opvallendste vertaalfouten begrijpelijk geworden isGa naar voetnoot41.
Werther ontmoet Lotte. Gravure van Buys, Vinkeles en Vrydag in de uitgaven van Allart. Oorspronkelijke grootte.
| |||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||
Zoals ik al gezegd heb is de vertaling in de latere Utrechtse drukken ongewijzigd gebleven, maar stelt Allart ons voor een merkwaardig probleem: deze vertaling is in zijn uitgave zo goed als overgenomen, maar tevens zijn er enkele stukjes uit de zweite Fassung tussengevoegd. In 1787 immers heeft Goethe zijn jeugdwerk ingrijpend herzien en talloze wijzigingen aangebracht, variërend van een aangepaste spelling en een wat genormaliseerde syntaxis tot het herschrijven van grote stukken van de roman. Vooral het tweede deel wijkt in de bewerking fundamenteel af van de oorspronkelijke versieGa naar voetnoot42. Nu is in Allarts vertaling juist voor dit tweede deel volledig de Utrechtse voorganger gevolgd, dus de Duitse erste Fassung. In het eerste deel echter is op enkele plaatsen een herziene formulering of een kleine toevoeging uit de zweite Fassung overgenomen, en - wat het belangrijkste verschil met de eerdere vertaling uitmaakt - de nieuw toegevoegde brieven uit de herziene versie zijn hier integraal opgenomen. Het spreekt vanzelf dat aldus een wat wonderlijk verhaal ontstaan is, vergeleken met de beide originelen. Intussen sluit het nog wel zo nauw bij de erste Fassung aan dat er maar weinig in het oog lopende breuken zijn. De voornaamste is dat de brief van 30 mei, waarin de boerenknecht geïntroduceerd wordt die in het tweede deel van de herziene Duitse tekst een moord begaat, nu een ‘blindganger’ isGa naar voetnoot43. In Allarts ‘Voorrede des vertaalers’ wordt op de eerste bladzijde retorisch gezegd: Hoe verre aan dit oogmerk [van een betere vertaling dan tot nog toe verschenen was] voldaan is, mogen Leezers van smaak, die het oirsprongkelijke verstaan, die weeten wat tot eene goede vertaaling verëischt wordt, en die zich de moeite van eene naauwkeurige vergelijking willen geeven, beöordeelen. De lezer die op deze uitnodiging is ingegaan heeft maar één woord: gotspe. | |||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||
Dat Allarts vertaler zo goed als plagiaat gepleegd heeft, is begrijpelijk: zoiets drukt de kosten aanzienlijk. Maar het dusdanig selectief overnemen uit de zweite Fassung - die de vertaler ook erbij gehad moet hebben - kan nauwelijks uit economische overwegingen verklaard worden. Er leek me reden te zijn om na te gaan of de vertaler ook met een gebrekkige versie van de herziene tekst gewerkt kan hebben. Tot mijn verrassing bleek dat volstrekt zeker het geval te zijn: in Duitsland, waar zo veel meer edities van het uiterst populaire werk zijn uitgegeven en waar enorm geknoeid werd met roofdrukken en weer daarvan afgeleide uitgaven, is in 1790 te Frankfurt en Leipzig een Leiden des jungen Werthers verschenen met exact dezelfde mixture van oud met een vleugje nieuw als Allarts vertalingGa naar voetnoot44. Misschien heeft Allart onopzettelijk zijn weinig gelukkige keus gedaan. Het lijkt me echter bij deze uitgekiende zakenman niet onmogelijk dat hij welbewust een editie heeft gebruikt die niet een nieuwe vertaling vereiste, maar toch een Nederlandse uitgave opleverde die de pretentie kon hebben dat wél te zijn. Hoe verzorgd Allarts boek ook is, in feite verdient het dezelfde kwalifikatie als Seuffert aan de Duitse pendant gaf: Der Druck ist elendeste, auf Blendung der Käufer berechnete Marktwaare.
Ten slotte nog enkele woorden over de kwaliteit van de vertaling. Het is onnodig in te gaan op de buitengewone stilistische kwaliteiten van Werther, en het zal even overbodig zijn op te merken dat een vertaler voor een haast hopeloos karwei staat. Het is de onbekende Nederlander die er zich in 1775 of 1776 toe zette dan ook niet kwalijk te nemen dat zijn werk niet in de schaduw van het origineel kan staan - zijn goede wil en literaire smaak zijn te prijzen. Meer nog: de kwaliteit van veel romanvertalingen uit het Duits in het laatste kwart van de achttiende eeuw is zo slecht, dat de Werther-vertaler alle lof verdient met zijn relatief weinige aperte fouten en het zeer geringe aantal germanismen. Van der Laan (blz. 38) wijst er op hoe gunstig deze vertaling afsteekt bij die van Clavigo en Egmont. Het grote tekort ervan is een gebrek aan stilistisch vermogen. Wie origineel en vertaling naast elkaar legt schiet onwillekeurig de passage te binnen waarin Werther de bezwaren van de gezant tegen zijn al te levendige schrijfstijl opsomt: Kein Und, kein Bindwörtchen darf aussenbleiben, und von allen Inversionen die mir manchmal entfahren, ist er ein Todfeind; wenn man seinen Perioden nicht nach der hergebrachten Melodie herab orgelt, so versteht er gar nichts drin. (2e dl., br. 24 dec. begin) Met deze reminiscentie doe ik de vertaler wel onrecht: hij schrijft zeker geen kanselarij-taal. Maar de vonkende, hartstochtelijke Strum und Drang-stijl is dik- | |||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||
wijls aan grammaticale banden gelegd en het gevolg is dan een krachteloze omslachtigheid. Enkele illustraties:
(De Duitse citaten zijn uit de eerste druk genomen, de Nederlandse uit de vertaling van 1776. De geringe afwijkingen in Allarts uitgave zijn geen verbeteringen.)
Dit zij genoeg om duidelijk te laten zien dat de vertaler vaak net niet het juiste woord, de juiste constructie, het juiste ritme heeft kunnen vinden. Nu lijkt het niet wel doenlijk in vertaling de oorspronkelijke geserreerdheid te benaderen. Anderzijds is de overzetting vaak wel erg omslachtig. Kwantitatief geïllustreerd: zelfs wanneer rekening gehouden wordt met de vele in het Nederlands onmogelijke gevallen van enclisis, is gemiddeld elke brief - en dus de hele vertaling - in aantal woorden bijna een kwart langer dan het origineel. | |||||||||||||||||
d. ConclusiesDe eerste Nederlandse vertaling van wat wel de beroemdste roman van zijn tijd mag heten kwam uiterlijk twee jaar na het origineel uit. De Utrechtse uitgever Van Emenes - en mogelijk ook zijn Amsterdamse collega Dóll - sloeg daarmee | |||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||
lang geen slecht figuur, temeer daar de vertaling ondanks tekorten verdienstelijk is. In datzelfde jaar 1776 zijn de eerste Franse edities verschenen, maar in Engeland duurde het tot 1779 eer een vertaling het licht zag, in Italië en Rusland tot 1781, in Spanje tot 1803, en in Denemarken - dank zij een taai verzet van de theologische faculteit van Kopenhagen - zelfs tot 1820. Merkwaardig is het dat er in Nederland pas elf jaar na de eerste druk een tweede verschijnt, en dat er dan een kleine hausse lijkt te ontstaan: een derde druk in 1790, een ‘nieuw’ vertaling in 1792 en een tweede uitgave daarvan in 1793. In weerwil van de in deze jaren klaarblijkelijk relatief levendige belangstelling voor het werk, is er dan geen adekwate vertaling meer voorhanden: van de zweite Fassung zal geen Nederlandse versie verschijnen vóór pas ruim een eeuw later de Werther weer voor een breder publiek toegankelijk wordt gemaakt. ‘Klaarblijkelijk een relatief levendige belangstelling in de jaren 1787-1793’: pertinenter zou ik het niet durven uitdrukken. Hiervóór (blz. 2-3) heb ik al betoogd hoe weinig absoluut een gegeven als het aantal vertalingen is, wanneer men de populariteit in de verschillende landen zou willen meten. Hetzelfde geldt mutatis mutandis in één land. Uit het feit dat bij voorbeeld in Nederland de Julia evenveel herdrukken heeft beleefd als de Werther, mag niet zonder meer worden afgeleid dat beide werken ‘dus’ even populair zijn geweest. Maar met het aanroeren van deze problematiek ben ik de bibliografie ver te buiten gegaan en getreden op een terrein dat ik in een later artikel hoop te verkennen: dat van het onthaal van Werther.
Utrecht, Instituut De Vooys j.j. kloek |
|