De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
‘Aan Joannes Luiken de Jonge’ en Des menschen begin, midden en eindeVan de emblemata-bundel Des menschen begin, midden en eindeGa naar eindnoot1 zegt Te Winkel in De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkundeGa naar eindnoot2 dat Luiken dit werk aan zijn kleinzoontje Joannes heeft opgedragen. Ook Van Es zegt dit in de Geschiedenis van de letterkunde der NederlandenGa naar eindnoot3. Daalder noemt in Wormcruyt met suycker, het handboek voor de kinderliteratuur, deze bundel van Luiken ‘geschreven voor zijn kleinzoon’Ga naar eindnoot4 Alleen Te Winkel motiveert zijn mening. Hij baseert zich hierbij op het gedicht ‘Aan Joannes Luiken de Jonge’, dat na de beschrijving van Luikens leven en sterven, en een aantal gedichten o.a. van Cornelis van Eeke, aan het begin van de eigenlijke bundel te vinden is. Te Winkel citeert hieruit de volgende verzenGa naar eindnoot5 Dewyl ik Oud ben, en na gis,
Misschien niet lange meer zal leeven,
Zo heb ik tot gedachtenis,
U deze Regels op geschreeven
Onder ‘deze Regels’ verstaat Te Winkel dus kennelijk de gehele bundel. Deze interpretatie lijkt me echter moeilijk te handhaven, omdat Des menschen begin, midden en einde naast bijbelteksten en stichtelijke verzen ook prenten bevat die een eenheid met de teksten en verzen vormen. Het is immers een emblematabundel. Onder ‘deze Regels’ verstaat Luiken naar mijn mening de regels van het gedicht ‘Aan Joannes Luiken de Jonge’. Verder hoopt Luiken volgens Te Winkel ‘dat het boekje zijn kleinzoon het rechte spoor zou mogen wijzen’Ga naar eindnoot2 In het gedicht heb ik dit echter niet kunnen lezen. Wel stelt Luiken aan zijn kleinzoontje de overgrootvader van het jongetje ten voorbeeld en hij besluit De spooren van der Oud'ren Deugd,
Zyn voor de kind'ren meer van waarde,
En ook tot beter Schat en vreugd,
Als alle Schatten van der Aarde.
Het gedicht speelt zich geheel binnen de familiekring af. Ook de ondertekening met ‘Uw gunstige Grootvader Joannes Luiken’ wyst daarop. ‘Aan Joannes Luiken de Jonge’ blijkt een persoonlijke afscheidsbrief op rijm te zijn van Luiken, die zijn sterven aanstaande weet, aan zijn kleinzoontje, dat al vanaf 1708 bij hem in huis woonde. Het gedicht heeft dus eigenlijk niets met de bundel te maken. Ten onrechte vermeldt Te WinkelGa naar eindnoot2 dat Luiken Des menschen begin, midden en einde even voor zijn dood voltooide. Van EeghenGa naar eindnoot6 had al in 1905 aangegeven welke prenten door Luiken begonnen waren en door P. Sluiter werden afgemaakt en welke geheel door Sluiter werden vervaardigd naar tekeningen van Luiken. De emblemata in de bundel vallen dus al niet geheel onder de verantwoordelijkheid van Luiken. Wat er aan losse gedichten in het boekje staat, is er waarschijn- | |
[pagina 206]
| |
lijk door de verzorger(s) van de uitgave in geplaatst. Dit geldt zowel voor ‘Aan Joannes Luiken de Jonge’ als voor de twee mystieke gedichten aan het eind van het boekje, ná de ‘Slotzang’.
Ananasstraat 34, Den Haag j.a. van leuvensteijn |
|