nominale constituenten. Deze zijn het domein waarop eerst de accentregels en later de intonatieregels werken. Volgens Schr. echter hebben Pike (1945), Quirk et al. (1964), Chrystal (1969) en anderen aangetoond, dat de intonatie slechts heel losjes verband houdt met de syntactische structuur. Zijn eigen onderzoek wijst in dezelfde richting: er kunnen geen betrouwbare voorspellingen over de intonatie worden gedaan op basis van de oppervlaktestructuur alleen. Schr. licht dat toe met de weergave van vier verschillende intonatiecontouren waaronder de ene taaluiting ‘Are you coming tonight?’ kan worden geuit. Hij stelt, dat de intonatie autonoom is. Syntactische informatie kan op zijn best de realisatie van een intonatiepatroon beïnvloeden, maar heeft geen invloed op de keuze ervan (blz. 172). Onder een intonatiepatroon wordt verstaan: één van de melodische blokken (een prefix-, caesura- of eindblok) waaruit een intonatiecontour opgebouwd is. De keuze van een intonatiepatroon wordt volgens de Schr. bepaald door de houding (attitude) van de spreker ten opzichte van de inhoud van de boodschap die door de taaluiting wordt overgebracht. De spreker neemt de beslissing omtrent de keuze van dit patroon voordat het proces van de syntactische derivatie of de accenttoewijzing begonnen is, en kan daar niet door beïnvloed worden. De realisatie (dus niet de keus) van het intonatiepatroon wordt medebepaald door de eisen van de accentuatie en sommige eisen van de syntaxis, zoals ‘eind van een bijzin’ of ‘eind van een zin’ (blz. 172). Deze laatste eisen behoeven slechts een paar lettergrepen van te voren voorzien te zijn; ze behoeven niet helemaal in detail bekend te zijn, voordat het genereren van de intonatiecontour (die uit één of meer blokken bestaat) begint. Een drietal schema's (blz. 175, 176 en 177) lichten het beslissingmechanisme ten aanzien van het genereren van de
juiste intonatiecontouren toe. Deze schema's maken tevens expliciet, wat bedoeld wordt met de ‘autonomie van de intonatie’, d.w.z. ze laten zien dat een intonatiecontour opgebouwd is uit melodische eenheden (patronen) van een bepaalde soort (prefix-, caesuraen eindblokken) die onafhankelijk van de syntactische relaties optreden. Schr. is er zich van bewust, dat het postulaat dat de intonatie autonoom is, verstrekkend is, en dat er additioneel onderzoek nodig is, om ‘veel duistere punten’ op te helderen. Voor mij beginnen de duistere punten al met het attitudinele aspect van de patroonkeuze. Op grond van welke kenmerken van het concept van de boodschap (zie het schema op blz. 173) bepaalt de spreker of de contour met een prefixblok zal beginnen of niet? En wat houdt ‘de houding van de spreker ten opzichte van de inhoud van de boodschap die door de taaluiting wordt overgebracht’ precies in? Bedoelt Schr. daarmee de emotie van de spreker, zijn twijfel, geloof of iets anders van die orde aan de inhoud van de boodschap?
In het boek wordt verder aangetoond dat het ontwikkelde descriptieve en theoretische kader met goed gevolg kan worden toegepast op een aantal toonhoogteverschijnselen van het Engels. In een aanhangsel vindt men een chronologisch overzicht van de publicaties over de intonatie in het Nederlands sedert 1635. Over de instrumenten en technieken die bij het empirische onderzoek zijn toegepast, kan ik niet oordelen. Met de toonhoogteverschijnselen die de luisteraar blijkens dit onderzoek met het oor kan waarnemen, zal het taalkundige onderzoek van de intonatie en het accent voortaan zeker rekening moeten houden.
b. van den berg