| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Middelnederlandse teksten ter grammaticale interpretatie
In het studieboek voor beginnende neerlandici dat C. van de Ketterij onder bovenstaande titel bij H.D. Tjeenk Willink (Groningen, 1973; 132 blz., ing. f 13,50) heeft doen uitgeven, vindt men 27 Middelnederlandse teksten met daarop betrekking hebbende grammaticale vragen bijeen. Blijkens zijn Inleiding bedoelt de Schr. met grammaticale tekstinterpretatie ‘die vertaling waarin de grammaticale structuur binnen de tekst volledig tot zijn (sic) recht komt. Door de vertaling dient de grammaticale interpretator op ondubbelzinnige wijze aan te tonen dat hij de syntactische en morfologische relaties in de tekst onderkend heeft.’ Om de student met de techniek van deze soort van vertaling vertrouwd te maken, heeft de Schr. iedere tekst voorzien van de vragen op het gebied van de woordsoorten, de morfologie en de syntaxis die de vertaler zich moet stellen om tot de grammaticaal juiste vertaling te komen. Hij leert de gebruiker van zijn boek stap voor stap te komen tot de voor alle goede tekstinterpretatie noodzakelijke vraag: wat staat hier precies? Dat is een zeer belangrijk doel en de Schr. wijst er in zijn inleiding, waarin hij o.a. het belang van de interpretatie van Middelnederlandse teksten in het kader van de neerlandistiek betoogt, terecht op, dat het verwerven van deze methodische aanpak niet alleen zijn nut afwerpt voor de interpretatie van Middelnederlandse teksten, maar ook ten aanzien van teksten uit andere perioden en zo bijdraagt tot de ontwikkeling van de passieve taalvaardigheid van de student in het algemeen. De grammaticaal juiste vertaling leidt op zichzelf nog niet (altijd) tot een vertaling die voor het huidige Nederlands in grammaticaal en stilistisch opzicht ideaal is. Die zal soms andere constructies vergen. Als men zo'n vertaling vraagt, zal de interpretatie van Middelnederlandse teksten ook de actieve taalvaardigheid van de vertaler in het geding brengen en kunnen leiden tot bewuster en beter gebruik van het moderne
Nederlands, wat een welkom bijkomend nut van de studie van oude teksten oplevert. Maar ook wanneer ik het belang van dit boek uitsluitend afweeg ten opzichte van het interpreteren van Middelnederlandse teksten, dan kom ik tot de conclusie dat het in didactisch opzicht een aanwist is. Het zet de student op het goede spoor en stelt hem in staat te trachten het antwoord op relevante vragen aan een tekst in eerste instantie zelf te vinden. Bovendien verwerft deze zich ongemerkt een methode van tekstinterpretatie die hij bij zelfstandig werk zal moeten blijven toepassen.
B.v.d.B.
| |
Nieuwnederlands uit de zestiende en zeventiende eeuw
Onder bovenstaande titel heeft L. Koelmans een verzameling prozateksten uitgegeven ten behoeve van studenten en cursisten, die zich willen bekwamen in het lezen van oude nieuwnederlandse teksten. Het is een goede gedachte van de Schr. geweest, daarvoor niet-literaire teksten te nemen. Niet alleen zijn er genoeg literaire teksten voor taalkundige bestudering uitgegeven, maar bovendien vertonen deze een bijzonder taalgebruik dat niet representatief is voor andere vor- | |
| |
men van taalgebruik. Speciaal met het oog op de studie van syntactische verschijnselen en het vocabulaire biedt deze bundel eigen mogelijkheden. Bovendien heeft de Schr. teksten gekozen die het ‘groeiend bovengewestelijk Nederlands weerspiegelen’, zodat de stukken tevens een fase in de geschiedenis van de Algemeen-Nederlandse schrijftaal belichten. De teksten zijn zeer gevarieerd: sommige zijn van geschiedkundige aard, andere van stichtelijke aard, weer andere van min of meer wetenschappelijke aard (geneeskunde, land- en volkenkunde, staatkunde). Deze zeer persoonlijke keuze van de Schr. heeft een ook om de inhoud van de fragmenten interessante en plezierig leesbare bundel tot gevolg gehad. Het boek telt 111 blz., is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost ing. f 12,50.
B.v.d.B.
| |
Nederlandse grammatica
Het is in onze tijd, waarin de beoefenaars van de grammatica in principiële zaken dikwijls zeer uiteenlopende standpunten innemen, onmogelijk de grammatica van het moderne Nederlands te schrijven. Het boek dat M.C. van den Toorn onder de titel Nederlandse Grammatica gepubliceerd heeft, handelt daarom over Nederlandse grammatica, is gevuld met Nederlandse grammatica en maakt geen aanspraak op volledigheid. Het is bestemd voor taalleraren en allen die dat willen worden. Het biedt hun de gelegenheid kennis te nemen van oudere en nieuwere opvattingen betreffende de studie van de grammatica. Om de zaken overzichtelijk te houden behandelt de Schr. in de oneven hoofdstukken ‘de voornaamste stof zoals die gaandeweg in de praktijk van het onderwijs gestalte heeft gekregen’, waarna hij telkens in de even hoofdstukken ‘theoretische achtergronden’ aan de orde stelt. Na een Inleiding waarin de vragen ‘Wat is taal?’, ‘Wat is een taal?’, ‘Wat is grammatica?’, ‘Waarom grammatica?’ bantwoord worden, en waarin uiteengezet wordt waarom er van verschillende grammatica's kan worden gesproken, behandelt de schrijver in hoofdstuk 1 de traditionele ontleding van de enkelvoudige zin. Hij doet dat niet op puur traditionele wijze, doordat hij bij de bespreking en identificatie van de verschillende zinsdelen ook gebruik maakt van overwegingen en middelen uit het recente taalonderzoek. In het tweede hoofdstuk ‘Theoretische achtergronden’ behandelt de Schr. de voornaamste begrippen, symbolen, regels en figuren waarmee de transformationeel-generatieve grammatica werkt. In het derde hoofdstuk komt de traditionele ontleding van samengestelde zinnen aan de orde. Het vierde laat zien hoe de t.g.g. deze zinnen aanpakt. Het vijfde hoofdstuk biedt na inleidende opmerkingen over het woord een uitvoerig overzicht van de traditionele woordsoorten, waarbij
telkens de semantische, morfologische en syntactische aspecten ter sprake komen. In de theoretische achtergronden van hoofdstuk 6 behandelt de Schr. de plaats van het woord in een theorie - waarbij aan het licht komt dat noch het woord noch de woordsoort een erg grote rol in de t.g.g. spelen - heeft hij het nogmaals over de aard, samenstelling en werking van het lexicon in de t.g.g. en bespreekt hij tenslotte de dieptestructuur van enkele samenstellingen. Hoofdstuk 7 is gewijd aan
| |
| |
de woordgroepleer, die in het voorbericht een typische verworvenheid van de structurele linguïstiek genoemd wordt. De Schr. geeft achtereenvolgens een definitie van een woordgroep, een indeling van woordgroepen en alternatieve benaderingen daarvan. In de theoretische achtergronden van hoofdstuk 8 blijkt dat het begrip woordgroep in de transformationeel-generatieve taalbeschouwing een zeer ondergeschikte rol speelt, doordat de woordgroep in vele gevallen een oppervlakteverschijnsel is. Niettemin maakt de Schr. enkele opmerkingen over de dieptestructuur van woordgroepen en bespreekt hij predikaatscomplementen in t.g.g.-kader. Het laatste hoofdstuk handelt over semantiek. In een inleidende paragraaf wordt het verschil uitgelegd tussen lexicale betekenis, grammaticale betekenis en grammaticale waarde. In de paragraaf over de woordbetekenis wordt er op gewezen dat woordbetekenissen onderling in bepaalde relaties tot elkaar kunnen staan en dat op grond van die relaties soms tot classificatie kan worden overgegaan. In dit verband wordt geproken over homonymie, synonymie, antonymie en hyponymie. Minder systematisch zijn verschijnselen als gevoelswaarde, die ook een rol speelt bij eufemismen, en de betekeniswijziging. Een paragraaf over de betekenis van zinsdelen geeft de Schr. de gelegenheid ook iets te laten zien van de ‘case-grammar’ van Fillmore. In de slotparagraaf, Zinsinhoud en zinsbetekenis, wordt het verschil tussen ‘zin’ en ‘uiting’ uitgelegd en wordt de term ‘zinsbetekenis’ betrokken op het betekenisverschil tussen bevestigende (mededelende), vragende, bevelende en uitroepende zinnen, welke zinstypen in de t.g.g. door een kenmerkend element in de dieptestructuur worden aangegven.
Met behulp van de literatuuropgaven aan het eind van de hoofdstukken en de daarvoor in aanmerking komende paragrafen kan de gebruiker van het boek zijn kennis verbreden of verdiepen. Een alfabetisch register van behandelde zaken verhoogt de bruikbaarheid ervan. Het telt X + 294 blz., is verschenen bij H.D. Tjeenk Willink, Groningen (1973) en kost ing. f 30,-.
B.v.d.B.
| |
Een inleiding tot de Nederlandse taalkunde
Als nr. 499 van de Aulareeks is verschenen Nederlandse taalkunde, geschreven door M.C. van den Toorn (Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum B.V., 1973. 207 blz., ing. f 6,-). Het boek geeft een elementaire inleiding tot de taalkunde van het Nederlands en is bedoeld voor beginnende neerlandici. Het is verdeeld in een elftal hoofdstukken waarvan het eerste handelt over taal en taalkunde, waarin ook de plaats van het Nederlands als Germaanse taal wordt besproken. Het tweede, handelend over de taalkunde als wetenschap, is om de actualiteit van onderwerpen als indeling der wetenschappen en wetenschappelijke pretentie van de taalkunde niet alleen voor beginnelingen interessant. Het geeft verder een overzicht van de studieonderwerpen van de historische en de moderne taalkunde. Hfst. 3 geeft de voornaamste hulpmiddelen voor de studie in de Nederlandse taalkunde. Aan de sociolinguïstiek (de term dateert uit de jaren 50 van deze eeuw) zijn twee hoofdstukken gewijd (4 en 5). Het eerste handelt over de taal van
| |
| |
de gemeenschap in sociologisch opzicht (o.a. beschaafd/onbeschaafd; algemene taal/dialect), het tweede over de taal van het individu. In dit tweede hoofdstuk komen ter sprake: taalontwikkeling en sociale kansen, taal en milieu en taalcompensatieprogramma's. Ook de andere onderwerpen van studie waarmee de taalkunde zich bezig houdt: spellen en lezen; vormleer en syntaxis en semantiek worden in aparte hoofdstukken gedefinieerd en in hoofdtrekken geschetst. Daarbij wordt de nodige aandacht besteed aan verschillen in opvattingen en methoden die zicht in de laatste halve eeuw hebben voorgedaan. Hier zij in het bijzonder gewezen op de hoofdstukken Taal en logica (9) en De zin van de taalkunde (11), waarin voor de taalkunde recente methoden en symbolen (logische analyse) of actuele probleemstellingen (taalverwerving, taalonderwijs en taalkunde-onderwijs, taalkunde bij het onderwijs) aan de orde komen. Alle hoofdstukken zijn voorzien van een literatuuropgave, die de lezer in staat stelt tot voortgezette studie. Een personen- en een zakenregister besluiten het boek.
B.v.d.B.
| |
Album Willem Pée
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardig is Willem Pée een hulde-album van VIII + 485 bladzijden aangeboden (Tongeren, George Michiels, 1973). Na een inleiding en een bibliografie van de publicaties van de jubilaris, die 167 nummers omvat, volgen eerst een drietal bijdragen die hem als mens karakteriseren. Daarna komen er zestig bijdragen van vrienden en leerlingen in en buiten zijn vaderland, die voornamelijk op het gebied van de moderne of historische dialectologie en grammatica liggen, maar toch zijn ook de letterkunde, de boekkunde en de geschiedkunde vertegenwoordigd. Een opsomming van alle auteurs met de titel van hun bijdrage zou hier te veel ruimte vergen. Zo lang het boek nog niet in de BNTL verwerkt is, moet ieder er dus zelf maar voor zorgen, dat hij weet welke zaken erin behandeld worden. Al lezende zal hij zeker heel wat van zijn gading vinden.
B.v.d.B.
| |
Studia germanica Gandensia XIV (1973)
Van de studies in deel XIV van de Studia germanica Gandensia zijn er een aantal van rechtstreeks belang voor de neerlandici. G. de Schutter zoekt in zijn bijdrage De bijwoordelijke bepaling. Een overzicht een antwoord op de vraag of er een functiekenmerk is, op grond waarvan men kan besluiten dat er een grammaticale categorie ‘bijwoordelijke bepaling’ bestaat. In aansluiting bij Den Hertog komt hij tot de definitie: ‘bijwoordelijke bepaling is die woordgroep die de aard van de predikatie als zodanig nader specificeert, eventueel in het kader van een ruimer ervaringsgeheel’. Hij bespreekt vervolgens de 16 semantische klassen van de bijwoordelijke bepaling en komt tot de conclusie dat die op 4 binaire op- | |
| |
posities terug te voeren zijn. Zijn indeling wordt nu door M. van de Velde op een uitvoerig corpus van geschreven taal getest. W. de Cubber heeft op basis van 27 Noord- en 27 Zuidnederlandse prozawerken een statistisch overzicht gegeven van de splitsing van scheidbaar samengestelde werkwoorden in hedendaagse proza. Hij komt tot de conclusie dat er meer splitsing voorkomt a) bij Noord- dan Zuidnederlandse auteurs, b) bij jongere dan bij oudere auteurs. Voorts blijkt het aantal gevallen van splitsing nu eens samenhang te vertonen met de frequentie van het werkwoord dat tweede deel is van het scheidbare werkwoord en dan weer met de aard van het eerste deel daarvan. H. Bossaert wijdt een uitvoerige studie met tal van toelichtende citaten aan de symboliek van het water en de zee in het werk van A. Roland Holst, die hij besluit met een samenvattend overzichtsschema, waarin in vier kolommen achtereenvolgens worden aangegeven de eigenschappen die als symbool optreden, hun symbolische betekenis, de woordsoorten waarin de symbolische betekenis kan worden gevat en de tropen waarin ze optreden. M. van de Velde schrijft over de Ausklammerung in het Duits en het Nederlands. Met
Ausklammerung bedoelt hij het plaatsen van een zinselement buiten de tangconstructie. Hij ontleent zijn materiaal aan 4 wederzijds vertaalde Duitse en Nederlandse romans of novellen van na 1945. De uitkomsten van zijn vergelijkend onderzoek bevestigen de indruk van Van Haeringen (1956) dat het Nederlands eerder een zinselement buiten de tang plaatst dan het Duits. De bundel bevat verder nog bijdragen van R. Waterhouse: Semantic Development of two Terms within the ‘Anglo-Saxon Chronicle’, van W.L. Brackman: ‘The Miserie of Antwerpe’. An English Pamphlet of Utmost Rarity, van H.J. Leloux: Zum mittelniederdeutschen ‘Leitfaden für die Älterleute des Deutschen Kaufmannes zu Brügge’ aus dem Jahre 1500 en van H. Althaus: Vom ‘Toten Hunde’ Spinoza und Lessings ‘Atheismus’. De bundel telt 181 blz. Men kan zich op de reeks abonneren voor B.Fr. 250 (Blandijnberg 2, 9000 - Gent).
B.v.d.B.
| |
Cahiers de l'Institut de Linguistique
Sinds juni 1972 verschijnt als publikatie van het Institut de Linguistique te Leuven zes maal per jaar Cahiers de l'Institut de Linguistique. De redactie, bestaande uit W. Bal, J. Costermans, A. Goosse, G. Juquois, M. Lavency, J. Lerot, E. Nieuwborg, M. Otto, F. Rodegem en A. Verdoodt, heeft als doelstelling de publikatie van wetenschappelijke bijdragen die een voorlopig karakter kunnen bezitten en vooral als discussiestuk bedoeld zijn; opmerkingen, vragen en antwoorden van linguïsten onderling; bibliografische inlichtingen op het gebied van de linguïstiek; en ‘toute nouvelle, universitaire ou autre, susceptible d'intéresser le linguiste et tous ceux qui s'occupent de problèmes de langage’. - In het nummer dat de Nieuwe Taalgids-redaktie ter kennismaking werd toegezonden (Volume I, No 5) staan drie lijvige artikelen: F. Rodegem schrijft over ‘Un problème de terminologie: les locutions sentencieuses’, Sylviane Legrans-Granger ‘On some active and passive complex structures; English structures with infinitive and their
| |
| |
French correspondents’, en vijf auteurs besteden aandacht aan ‘La linguistique structurale selon S.K. Ċ aumjan’. De abonnementsprijs van dit op kwartoformaat in duidelijk offset-procédé gedrukte tijdschrift bedraagt 250 Belgische franks. Een inhoudsoverzicht zal van nu af regelmatig in de rubriek ‘Uit de tijdschriften’ opgenomen worden.
M.C.v.d.T.
| |
De taal en het leren
Als Aula-pocket nr. 504 verscheen van de hand van de Londense hoogleraar in de pedagogiek James Britton De taal en het leren (oorspronkelijke titel Language and Learning; Nederlandse vertaling van E. Marije). In dit werk ontwikkelt Britton de gedachte dat we met verschillende voorstellingsmiddelen en met behulp van de taal als organiserend principe ieder voor onszelf een wereldvoorstelling opbouwen, die gaandeweg in het licht van verdere ervaringen bijgesteld wordt. De zo gecreëerde voorstelling vormt de wereld waarin we opereren, de basis ook van alle voorspellingen waarmee we de loop van ons leven bepalen. De schrijver onderscheidt daarbij twee soorten taalgedrag: als deelnemer gebruikt men de taal in de interactie met mensen en dingen in de wereld en als toeschouwer bedient men zich van de taal om zich te bezinnen op die wereld en om te improviseren op de voorstelling van de wereld. Tenslotte wordt de ontwikkeling van cognitieve processen besproken en wordt aandacht besteed aan de consequenties daarvan in de kunst en meer alledaagse vormen van taalgebruik.
Deze theoretische stof wordt afgewisseld met een groot aantal praktische toepassingen en voorbeelden. Volgens de levensperioden van het kind wordt het taalgebruik beschreven dat relevant is voor het leven in het gezin thuis en later op school. Vooral in hoofdstuk 4 besteedt de schrijver uitvoerige aandacht aan de schoolaktiviteiten die verband houden met de ontwikkeling van het taalvermogen; daarbij komen ook aan de orde: het rollenspel, klassikaal voorlezen, vertellen, het leesonderwijs en het schrijfonderwijs. Bij deze materie blijkt ook het duidelijkst dat de auter een leerpsycholoog en pedagoog is; zijn werk is dan ook vooral van belang voor lezers die in deze vakken geïnteresseerd zijn. De taalkundige zal er minder van zijn gading vinden, want voor zover Britton zijn taalkundige opvattingen baseert op gevestigde autoriteiten als De Saussure, Sapir en Hockett valt er voor de linguïst weinig nieuws te vinden. Ook het taalpsychologisch werk van Brown en Bellugi, Vygotsky en Piaget zullen velen kennen, hoewel Piagets onderscheid in egocentrisch praten en gesocialiseerd praten tijdens het vroege spreken van het kind interessant genoeg blijft om het hier weer terug te vinden. Datzelfde geldt voor Vygotskys these over het proces van leren spreken via het zgn. ‘spreken voor zichzelf’.
Brittons boek geeft bijzonder veel voorbeelden van taalgebruik: gesprekken, protocollen, kinderopstelletjes, gedichten, kinderrijmpjes en anecdotes. Dat verschaft aan het geheel een vrij grote leesbaarheid, die echter ook wel eens misleidend is, want een makkelijk toegankelijk werk is De taal en het leren au fond
| |
| |
niet. Achterin is een bibliografie opgenomen, maar een register op de behandelde stof ontbreekt helaas. De prijs van deze Aula is f 7,50.
M.C.v.d.T.
| |
Taaldidactische documentatie 73
Het christelijk pedagogisch studiecentrum heeft opnieuw een overzicht uitgegeven van publicaties op het gebied van het moedertaalonderwijs, voornamelijk aan kleuter- en basisscholen (V + 90 blz.). De stof is over 8 rubrieken verdeeld: 1 Algemeen-didactische publicaties, 2 Het taalonderwijs, 3 Taalontwikkeling, 4 Verbale expressie, 5 Dramatische expessie, 6 Schriftelijke expressie, 7 Lezen en 8 Spraakkunst. De brochure kan worden besteld bij het C.P.S., Postbus 30, Hoevelaken (t.a.v. mej. C.W. van Beek).
B.v.d.B.
| |
IVN
De internationale vereniging voor nederlandistiek heeft een nieuwe Lijst van docenten in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten en ledenlijst IVN bezorgd naar de toestand op 1-7-1973. De lijst is verkrijgbaar bij de Nuffic, Molenstraat 27, Den Haag.
B.v.d.B.
| |
Incunabelen uit de Lage Landen
Het is zeker dat er enkele jaren vóór 1473 in de Nederlanden boeken met losse letters zijn gedrukt, maar 1473 is het jaartal van de vroegste gedateerde drukken, die te Aalst bij Dirk Martens en te Utrecht bij Ketelaer en De Leempt van de pers kwamen. Dit feit is in het najaar van 1973 herdacht met tentoonstellingen te Brussel, Aalst en Utrecht, waar de bezoeker een welhaast fabuleuze schat aan vijftiende-eeuwse boeken heeft kunnen bewonderen. Tentoonstellingen gaan voorbij, catalogi blijven. Meestal als snel verblekende getuigen van de voor buitenstaanders moeilijk voorstelbare krachtsinspanning die een staf van specialisten zich heeft getroost ‘om de zaak op tijd in de vitrines te krijgen’, soms als een blijvende verrijking van de litteratuur over het onderwerp. Dit laatste mag zonder aarzeling worden gezegd van de catalogus van de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, K.B., 1973 [Prijs in Nederland: f 35,-]).
Dit gewichtige boek (meer dan drie ponden zwaar, XXIV + 585 + 2 pagina's, 147 platen buiten en evenveel illustraties binnen de tekst) is veel meer dan een efemere tentoonstellingscatalogus; samengesteld als het is door de beste incunabulisten uit Zuid en Noord, met medewerking van vele anderen, is het een compendium geworden van de huidige stand van de wetenschap van het gedrukte boek in de vijftiende-eeuwse Nederlanden. Op het gebruikelijke voorwerk en
| |
| |
een inleidende beschouwing ‘Over het begrip Nederlanden in de 15e eeuw’ volgen hoofdstukken over (laat-vijftiende-eeuwse) handschriften, prototypografie en blokboeken. Hierna passeren alle bekende drukkerswerkplaatsen uit de incunabelperiode de revue, waarbij van elke pers enkele belangrijke produkten worden besproken. Economische, technische en culturele factoren krijgen ruime aandacht, waardoor het beeld van de vijftiende-eeuwse beschaving (dat voor de meesten van ons door Huizinga's Herfsttij bepaald is) niet zelden wordt aangevuld en verduidelijkt.
Ik hoop dat dit boek niet alleen door ‘specialisten’ gelezen zal worden, maar ook door studenten en leraren. De incunabulistiek heeft in Nederland en België een grote traditie; het onderwijs lijkt op dit gebied nog steeds in de negentiende eeuw te leven. Zeven van de tien aankomende neerlandici antwoorden op de vraag wie de boekdrukkunst heeft uitgevonden: Laurens Janszoon Coster.
W.P.G.
| |
Neolatinisten en Humanisten in Amsterdam
De hier volgende korte berichten over recente gebeurtenissen en publikaties op het gebied van het Neolatijn kunnen ook voor de neerlandicus van belang zijn. Tweehonderd geleerden uit 23 verschillende landen hebben deelgenomen aan het Tweede Internationale Congres voor Neolatijnse Studiën dat van 19-24 augustus is georganiseerd door het Instituut voor Neofilologie en voor Neolatijn van de Universiteit van Amsterdam. Tijdens het congres is een ‘International Association for Neo-Latin Studies’ opgericht, waarvan het secretariaat wordt bekleed door Dr. P. Tuynman, verbonden aan het zojuist genoemde instituut (Keizersgracht 416, Amsterdam). In het Trippenhuis was gedurende het congres een kleine tentoonstelling ingericht over Humanists and humanism in Amsterdam. De catalogus daarvan, uitgegeven door de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, bevat onder meer de tekst van twee congreslezingen, van Dr. F.F. Blok over ‘Quelques humanistes de la Jérusalem de l'Occident’ (Alardus, Crocus, Cannius, Sartorius en Delenus in de jaren dertig van de zestiende eeuw; Barlaeus, Vossius en Menasseh ben Israel een eeuw later), en van Dr. C.S.M. Rademaker over ‘The correspondence of Gerardus Joannes Vossius (1577-1649)’. Ter gelegenheid van het congres heeft het tijdschrift Hermeneus een deel van een aflevering (jg. 44, 1973, p. 225-46) gewijd aan onderwerpen die verband houden met het humanisme in Nederland. P. Tuynman geeft daarin onder de titel ‘Humanisme en Neolatijnse poëzie in de Nederlanden’ een uitvoerige kritische bespreking van, en talrijke aanvullingen op, de Bibliographie de l'Humanisme des Anciens Pays-Bas, avec un répertoire bibliographique des humanistes et poètes néo-latins van A. Gerlo en H.D.L. Vervliet (Bruxelles, 1972, Instrumenta humanistica 3). Alfred M.M. Dekker publiceert een weinig bekend drempelgedicht van G.J. Vossius bij de in 1610
verschenen tweestemmige psalmzettingen van de Dordtse componist Henderick Joosten Speuy.
W.P.G. |
|