De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De gids 136 (1973), nr. 7J.J.A. Mooij gaat in dit literatuurnummer in op Problemen rondom de literaire waardeoordelen; hij begint zijn artikel met het onderscheiden van zes hoofdgroepen van argumenten en criteria in literaire kritieken en vraagt zich vervolgens af in hoeverre een sanering aangebracht kan worden. - Ruud A.J. Kraayeveld geeft in Literaire kritiek en literatuurwetenschap een ‘eerste aanduiding van een veranderd klimaat’ in de wetenschappelijke literatuurstudie. Hij concludeert dat de opgave van de literatuurwetenschapper zal moeten worden: ‘verantwoording van de rol van lezer (als subjektieve interpreet) in het rationele proces van het kennis nemen van een literaire tekst’. | |
Nieuw Vlaams tijdschrift 26 (1973), nr. 6Serge Govaert legt verband tussen Jan Wolkers, Ingmar Bergman en de barok, het eerste van twee artikelen waarin de Nederlandse auteur op verschillende punten wordt vergeleken met de Zweedse filmer en met uitingsvormen van de barok (zoals die o.m. te vinden zijn bij Edgar Allan Poe). | |
Quaerendo 3 (1973), nr. 4Embleemboeken vormen een intrigerend onderdeel van met name de zeventiende eeuwse literatuur. De bundel Quaeris quid sit amor?, verschenen in de noordelijke Nederlanden, had als grote bijzonderheid dat het de eerste in z'n soort was, die, zowel wat de tekst als de illustraties betreft, geheel gewijd was aan het thema van de liefde. Ronald Breugelmans gaat na de Ascription, date of publication and printer of the earliest emblem book to be written and published in Dutch. Deze verzameling emblemata is geschreven door Daniël Heinsius onder het pseudoniem Theocritus à Ganda. - Herman de la Fontaine Verwey gaat dieper in op wat door Breugelmans onderzocht is en plaatst een aantal Notes on the début of Daniël Heinsius as a Dutch poet. | |
Raam (1973), nr. 96Ruud Kraayeveld constateert dat Merlyn, Literair lustrum (en) Spektator drie handen op één buik zijn en deze wetenschap doet hem met name het tweede | |
[pagina 82]
| |
Literair lustrum met ‘de nodige relativiteit’ lezen. - Bij Mulisch op de divan is natuurlijk de titel van een bespreking (door Frans A. Janssen) van Het seksuele bolwerk. - Dan komt Ruud Kraayeveld weer terug om in een artikel over De extrinsieke studie van litteratuur ‘enkele filosofische bedenkingen tegen de litteratuurwetenschap’ te uiten. Zoals hij dat ook in De Gids (jg. 136, nr. 7) doet, stelt Kraayeveld hier: ‘het is in ieder geval duidelijk geworden dat een litterair werk, naast een min of meer autonoom opjekt, een ervaring van de lezer is.’ - Jacques Kruithof gaat in op Literatuur en lectuur. De nieuwe democratische vakinhoud heeft gemaakt, aldus Kruithof, dat men lectuur niet langer ziet als een prul, maar als een gevaar, nl. het gevaar van aanpassing van de lezers aan hun sociale situatie. - In Hermans in 1945 beschouwt Frans A. Janssen het artikel Nieuwe figuren in de Nederlandsche literatuur, dat W.F. Hermans op 28 augustus 1945 publiceerde in het Brusselse dagblad De nieuwe standaard. - Bij de ‘Nieuwe figuren in de Nederlandse literatuur’, dat W.F. Hermans op 28 augus-Simhoffer en van Coen Bersma voor Claus' Het jaar van de kreeft. nr. 97 Literatuur in discussie heet deze aflevering, bestaande uit één lang artikel van Jacques van Alphen over de zin van het letterkundeonderwijs. Hij volgt een fenomenologische werkwijze in zijn benadering van literatuur, wat inhoudt dat uitgegaan wordt van de eigen lezerservaring met als doel te komen tot een analyse van de relatie lezer-tekst. Hierbij moet dan, aldus Van Alphen, zo rationeel te werk worden gegaan, dat het onderzoek van stap tot stap verifieerbaar is en de uitkomsten dat dus ook zijn. Van Alphen zet zich met deze opvatting van literatuurbenadering, die doorwerkt in het literatuuronderwijs, af tegen wat hij de objectiverende werkwijze noemt: de louter struktuur-analytische methode, die volgens hem de lezerservaring niet als uitgangspunt neemt. | |
Septentrion 2 (1973), nr. 2Willy Spillebeen geeft een overzicht van La jeune poésie en Flandre. Hij behandelt de dichters Walter Haesaert, Robin Hannelore, Marcel van Maele, Willem M. Roggeman, Clem Schouwenaers, Hedwig Speliers, Herman De Coninck, Roland Jooris, Stefaan van den Bremt, Daniël van Rijssel, Patrick Conrad, Eddy van Vliet en de dichteres Patricia Lasoen. | |
Spektator 3 (1973-1974), nr. 1Als gevolg van een enquête onder de lezers van Spektator zal geprobeerd worden de taalkundige/taalbeheersingsbijdragen iets toegankelijker te maken. Er komt in alle nummers een rubriek met korte stukjes, Notities, en verder wordt het aantal afleveringen met één uitgebreid: de verdeling wordt dan vijf letterkunde- en vier taalkunde/taalbeheersing-nummers. - L.E.O. Faes maakt het verband duidelijk tussen het gedicht uit het Hulthemse handschrift De viere heren | |
[pagina 83]
| |
wenschen en de Nibelungen Nôt. - E. Oey-de Vita stelt Problemen van kopijonderzoek voor toneelstukken uit de zeventiende eeuw. Na de uiteenzetting van de algemene problematiek richt schr. haar kritische blik op het werk, dat de tekstverzorgers van de Herdenkingsuitgave van Bredero tot nu toe verricht hebben. De kritiek zal in een tweede aflevering door iets positievers gevolgd worden met een bespreking van werk van Rodenburgh. - The acrobat and other stories kreeg een veel minder gunstige ontvangst dan het Nederlandse werk van Van het Reve. Om dit te verklaren onderzoekt Felix J. Douma G.K. van het Reve's English prose style. Hij konkludeert dat dit proza ‘reads like a bad translation’. - Volgens Jan Kuijper zijn Vestdijks verzamelde gedichten wel heel duur, maar ook heel mooi. De uitgave, verzorgd door Martin Hartkamp, vertoont echter twee gebreken: 1. de tekstverzorging hinkt op twee gedachten; 2. het variantenapparaat is te beknopt gehouden, en daardoor voor een groot deel onbruikbaar geworden. - J.H.A. Fontijn bespreekt Hendrik van Gorp, Het optreden van de verteller in de roman. Een historisch-kritische studie over de Duitse verhaal- en romantheorie. Hasselt, 1970. - Onder de titel Midaad nu ook binnen het voortgezet onderwijs schrijft Wa. R.D. van Oostrum een recensie over Ab Visser, Wie is de dader. De misdaadliteratuur van Edgar Allan Poe tot heden. Leiden, 1971. - Dan volgen drie korte Notities: B. van Selm, Nogmaals notities bij Vondels Hierusalem verlost; Wa. R.D. van Oostrum, Buisman chronologisch; Camiel Hamans, Hanlo en zij. - Uit de rubriek Aankondiging en bespreking zij tenslotte de bespreking door G. Vis vermeld van Dichter und Leser. Studien zur Literatur. Hrsg. van F. van Ingen, E. Kunne-Ibsch, H. de Leeuwe und F. Maatje. Groningen, 1972. | |
Spiegel der letteren 15 (1973), nr. 3De periode van de vroeg-renaissance was een tijd van zoeken en experimenteren op het gebied van toneel. Dit komt ook tot uiting in de grote verscheidenheid van Benamingen voor ‘bedrijf’ en ‘scene’ in het Nederlandse drama tussen 1575-1625, aldus G. van Eemeren in het openingsartikel. - M. Rutten beziet De Nederlandse literatuur in internationaal verband en begint zijn bijdrage met een uiteenzetting over het waardegehalte van literatuur. - A.M. Duinhoven doet ‘in margine’ verslag van zijn Reconstructie van ‘Karel ende Elegast’ r. 496-505. - Van de hand van L. Rens is een uitgebreide bespreking van de uitgave van twee toneelstukken van Hooft, [Theseus ende] Ariadne (ed. A. de Witte) en Achilles en Polyxena (ed. Th.C.J. van der Heijden). Rens juicht beide uitgaven toe, maar zijn bezwaar tegen de eerste uitgave is, dat men de resultaten van vroeger slechts occasioneel terugvindt, tegen de door Van der Heijden bezorgde editie, dat deze te eenzijdig vanuit dramaturgisch en theatrologisch standpunt is opgezet. - Verder treffen we nog boekbeoordelingen aan van L. Roose (over Nederduitse digkuns door J.C. Kannemeyer), van L. Rens (die bijzonder enthousiast is over Zaalbergs editie van Bredero's Over-gesette Lucelle) en van P.J. Buijnsters (over de door J.C. Brandt Corstius bezorgde fotografische herdruk van R. | |
[pagina 84]
| |
M. van Goens' pleidooi uit 1765 voor de wetenschappelijke beoefening van de letterkunde). | |
Streven 27 (1973/1974), nr. 1In deze aflevering het tweede en laatste deel van Structuralisme door Jan M. Broekman. In dit deel van de voorpublikatie van zijn gelijknamige boek wordt de historische ontwikkeling van het structuralisme via Moskou, Praag en Parijs getoond. - In Het einde van de roman: profetie en project bespreekt Joris Gerits de opvatting van Enno Develing dat de moderne roman ontoereikend zou zijn op het gebied van informatie en communicatie. Gerits is nogal sceptisch over Develings profetie over het einde van de roman. nr. 2 De actuele daden van het surrealisme is een artikel van Erik Slagter, waarin o.m. aandacht aan Dada en Cobra wordt besteed. | |
Tirade 17 (1973), nr. 189Deze aflevering is gewijd aan De jonge Surinaamse literatuur. Onbekend maakt onbemind en Huga Pos geeft in zijn Inleiding tot de Surinaamse literatuur enige kontekst om de meestal onwetende Hollandse lezer de gelegenheid te geven het creatief werk in deze speciale aflevering (van o.m. Trefossa, Bea Vianen, Michaël Slory en Dobru) enigszins te plaatsen. - ‘Men is - zeker in Europa - gewend cultuur uitsluitend in letters geschreven te zien, en vóór de letters ligt de barbarij. Daarom is men geneigd alles te verwaarlozen wat niet opgeschreven werd. Ik geloof daarentegen dat de belangrijkste periode uit de culturele geschiedenis van Suriname ongeletterd was,’ zo begint Jan Voorhoeve zijn artikel Voor de letters. - Verder treffen we in deze aflevering nog een merkwaardige Causerie aan van Rodney Russel en voor de rest vooral veel gedichten. nr. 190 In dit nummer geen literaire beschouwingen, wel o.m., na lange tijd, een nieuw verhaal van Marga Minco, Het scherm. nr. 191 In dit Greshoff-nummer, zoals zo vaak in Tirade, veel korte, biografische bijdragen. We noemen in dit verband de Overwegingen bij een correspondentie van Pierre H. Dubois, Leo Vroman met Toch komt hij telkens terug, Nini Brunt in Jan Greshoff, lang geleden over haar eerste ontmoeting met de schrijver, Jan Greshoff, De Grashof, by Kloofnekweg, Kaapstad, Suid-Afrika van de hand van Etienne Leroux, A. Roland Holst die Een herinnering aan Jan Greshoff ophaalt, Kees Greshoff met een Lettre sur mon père en Marnix Gijsen die over Een vriendschap bericht. - ‘Hoe zou het lange schrijversleven van Jan van Nijlen eruit gezien hebben als hij in zijn jeugd de secretaris der redactie van De Hofstad niet had ontmoet?’ vraagt C. Bittremieux zich af in een artikel over Jan van | |
[pagina 85]
| |
Nijlen via Jan Greshoff. - Een andere relatie van Greshoff was die met Van Eyck. ‘Met de dood van P.N. van Eyck is mij een goed deel van mijn jeugd onder de voeten weggespoeld, werden de grondvesten van mijn bestaan aangetast,’ zo schreef Greshoff in 1954. Over De vriend van zijn jeugd gaat het artikel van H.A. Wage. - Du Perron en Greshoff, een vriendschap vol misverstand, zo karakteriseert J.H.W. Veenstra de relatie tussen beide auteurs. De kloof is gekomen in de jaren dertig en werd door Du Perrons vertrek naar Indië nog vergroot. - Tenslotte noemen we nog twee bijdragen over het werk van Greshoff zelf: ‘Dit is voorwaar geen zuivere poëzie ....’ van L. Gillet, die moeite doet aan te tonen dat Greshoff zich meer realiseerde wat poëzie scheppen eigenlijk betekent dan men gewoonlijk denkt, en Het proza van Greshoff, waarin G.W. Huygens tot de conclusie komt dat Greshoff aan het proza van zijn tijd iets heel eigens heeft weten toe te voegen dat ook zijn betekenis heeft behouden. | |
Wetenschappelijke tijdingen 32 (1973), nr. 4-5Het mnl. Madelgijs-epos behoort qua stof evenals zijn Franse voorbeeld, de Maugis d'Aigremont, tot de kring van de zogenaamde rebellen-geste en is eigenlijk een zijtak van de oude sage der vier Haimons-kinderen. Deze late uitloper der Middelnederlandse heldenepiek is in zijn oorspronkelijke vorm slechts fragmentarisch overgeleverd. H. Beckers geeft een karakteristiek van het epos Naar aanleiding van pas ontdekte handschriftfragmenten, waarvan een transkriptie is afgedrukt parallel aan de tekst van de Vroegnhd. vertaling. - Jan Hendrik Bormans' editio princeps van Veldekes Servaaslegende en de briefwisseling daaraan voorafgaande werden in het vorige nummer belicht door J. Notermans. Hij kommentarieert nu Bormans' laatste twee brieven, die hij laat volgen door enkele biografische aantekeningen. | |
Leuvense bijdragen 62 (1973), nr. 2P. Beade plaatst Remarks on Gothic consonantism. - H.L. Cose schrijft over Printer und Plotter in der linguistischen Kartographie. Ein Beitrag zur komputativen Sprachgeographie. - P.P.J. van Caspel bespreekt B. van den Berg, Inleiding tot de Middelnederlandse syntaxis. Groningen, 1971. Hij besteedt vooral aandacht aan de vertaling van de opgenomen voorbeelden. - Elisabeth Cramer-Peeters beoordeelt de inaugurale rede van J. Bosch, Reinaert-perspektief, Kampen, 1972. - H. Buitenhuis recenseert K. Heeroma en H.T.J. Miedema, Perspectief der doopboeken. Assen, 1972. | |
Lingua 31 (1973), nr. 4S.G.J. Hervey schrijft uitgebreide Reflections on J.J. Katz, ‘The semantic component of a linguistic description’ (in Katz 1970). - Even uitvoerig is O.W. | |
[pagina 86]
| |
Robinson's bespreking van Robert D. King, Historical linguistics and generative grammar. Englewoods Cliffs, 1969). | |
Neerlandica extra muros 1973, nr. 20Ook in dit blad wordt het overlijden herdacht van prof. dr. K.H. Heeroma. Het In Memoriam is van de hand van B. Hunningher. | |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 89 (1973), nr. 4Het artikel over Achterbergs Spel van de wilde jacht door Margaretha H. Schenkeveld vormt de inleiding op uitgebreidere Aantekeningen, die najaar 1973 in boekvorm verschijnen. Uit de analyse van opbouw, centrale thematiek en motieven blijkt dat deze gedichtencyclus gekenmerkt wordt door eenheid en complexiteit. - R.Th.M. van Dijk herbeschouwt de Middelnederlandse Lucidariusboeken in een breed literair-historisch verband. Speciale aandacht besteedt hij aan het enige handschrift, waarin de Dietsche Lucidarius in berijmde vorm volledig bewaard gebleven is. Van dit Brusselse handschrift wordt in een bijlage een komplete bibliografische beschrijving gegeven, gevolgd door een opgave van de inhoud. - Naar wie of waarheen verwijst Pamphilus uit vers 43 van het geestelijke gedicht Teghen die quade droefheit? D. Kuyper Fzn. konkludeert tot de comoedia Pamphilus, Gliscerium et Birria. - De Ariadne van Hooft door C.A. Zaalberg is een beoordeling van A.J.J. de Witte's uitgave van dit spel. Het oordeel luidt niet onverdeeld gunstig. Zaalberg noemt tekst en annotatie zeer onvolmaakt. - Deel 1 van de Medieval manuscripts from the Low Countries in facsimile, uitgegeven door J. Deschamps, vormt volgens C.C. de Bruin een veelbelovend begin van een interessante reeks. - De kritische opmerkingen, die dezelfde recensent maakt naar aanleiding van de uitgave van Beatrijs door G. Kazemier, zijn niet bedoeld om de betekenis van deze teksteditie en het gehalte van de wetenschappelijke arbeid die aan inleiding en toelichting ten grondslag ligt, te verkleinen. - De dissertatie van H.M.J. van Galen, De grote bijbelse gedichten van Joan de Haes (1685-1723) is naar de mening van P.J. Meertens verplichte kost voor wie een studie wil maken van de Vondeltraditie in het eerste kwart van de 18de eeuw. - J.P. Spa wijdt een gedetailleerde beschouwing aan de ingrijpend gewijzigde zesde druk van B. van den Berg, Foniek van het Nederlands. Den Haag, 1972, en komt tot een overwegend positief oordeel. | |
The modern language review 68 (1973), nr. 3P.K. King recenseert R.P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Assen, 1971. Het boek voldoet aan behoeften van drie soorten lezers: studenten, komparatisten en ‘general readers’. | |
[pagina 87]
| |
Levende talen 1973, nr. 301Ook C. van Bree wijdt een beschouwing aan de plaats van het Gotisch en de historische grammatica in de opleiding tot neerlandicus en leraar Nederlands. Zijn artikel Razdai ni rodida niujai, ten dele ‘een apologetisch commentaar’, is een reaktie op haardekoopers Razdam rodjand niujaim in L.T. 295. Van Bree konkludeert in tegenstelling met P. dat de neerlandistiek verminkt zou zijn en de neerlandicus gehandicapt zou worden, als alles wat taalhistorisch is van het toneel verdvijnt. - P.G.L. van Rijswijk heeft het Nogmaals over Slauerhoffs verhaal Het eind van het lied (zie ook L.T. 293) en plaatst enkele opmerkingen over de tijdsaspekten, de relatie van de ‘ik’ met andere personen en de positie van ‘het klooster der halve verlossing’. - G.M.H.J. Lodewick reageert op zijn belager P.H.S. Batelaan en diens artikel (in: L.T. 296) ‘Een geval van Orthografitis’: een ondeskundige diagnose. - Nog een Weerwoord, nu van J.H. Caspers en J.G.M. Weck, op ‘Twee interpretaties en de bedoeling van de dichter’. Zie Th.H. van Doorn, Levende Talen, blz. 9-15, jan. 1973. | |
Moer (1973), nr. 1Deze aflevering gaat over Toetsen in de onderwijspraktijk. Er wordt strijd geleverd tussen Helge Bonset en Jan Griffioen enerzijds en Leo Prick en Hildo Wesdorp anderzijds. Inzet is een CITO-publikatie van Prick over Het meten van luistervaardigheid. Bonset en Griffioen vragen zich o.m. af of luisteren te maken heeft met jezelf en met de maatschappij, of begrip een voorwaarde is voor kritische reflektie en of een reële communicatiesituatie zich niet aan iedere objectieve toetsing onttrekt. Prick en Wesdorp brengen de bezwaren van Bonset en Griffioen terug op hun maatschappijvisie. nr. 2 Onder de titel Wereldoriëntatie is dit nummer gewijd aan training van vaardigheden in groter verband. Wil je over taal in onderwijs zinnig schrijven, dan mag je dit gebied niet isoleren, is het uitgangspunt. Dana Constandse pleit in dit verband voor Literatuur in dienst van wereldoriëntatie. - Paul Kuyer doet verderop in dit nummer Verslag van een letterkunde-onderwijs symposium op 26 en 27 april 1973. Zijn conclusie: er is een kans gemist. nr. 3 De titel van deze aflevering is Taalbeschouwing. Wim van Calcar en Herman Meddens gaan verder door op de taalbeschouwing, zoals die op het VON-congres aan de orde is geweest (Dat gelul van jou; meer over taalbeschouwing). In de tweemaandelijkse publikatie Grammaticom willen zij de taalbeschouwing op nieuwe wegen en in een nieuw kader organiseren. Verder in dit nummer o.m. een interview met Gerben van der Meer, leider in het Bergense vormingscentrum De Haaf over de kwestie ‘Uitgaan van hun leefwereld’ - maar als niemand naar hun ervaringen vroeg? | |
[pagina 88]
| |
Dokumentaal 2 (1973), nr. 3Redakteur W.A. Hendriks maakt om te beginnen de Tussenbalans op. - Onder de nieuwe rubriekstitel Vakgenootschap zijn een aantal berichten van uiteenlopende aard bijeengeplaatst. - Dan volgt de voorlopig laatste aflevering van R. van de Veldes Bijdrage tot een tijdschriften-bibliografie. Hiermee is het terrein van literaire en andere periodieken op een, gegeven de omstandigheden, goede manier bibliografisch ontsloten. - W.F. Jonckheere bespreekt de stand van De neerlandistiek in Zuid-Afrika, waarna hij een overzicht van skripties laat volgen. - De boekbespreking door W.A. Hendriks is gewijd aan D.J. Maltha, Literatuuronderzoek en schriftelijk rapporteren. Wageningen, 1972: ‘een kostbaar boek voor wie eigen werkmethoden op dit gebied zou willen toetsen.’
H.H. Grünhagen P.A.M. Delen |
|