De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67

De juridische promotie van Herman van den Bergh

Een fotocopie van de Stellingen¹, waarop Herman van den Bergh op donderdag 23 oktober 1919² de graad van ‘doctor in de rechtswetenschap aan de Universiteit van Amsterdam’ verwierf, werd mij door bemiddeling van de staf der Amsterdamse U.B. bezorgd uit het Senaatarchief³. Van de 26 theses verdienen er drie onze aandacht.

VIII. De redactie van een maandschrift is onder geenerlei vorm aansprakelijk voor het tenietgaan, de beschadiging, het zoekraken van ingekomen, ongevraagde kopij.

XIII. De rede van Marcus Antonius bij het lijk van Caesar (Shakespeare's ‘Julius Caesar’, Act 3 Scene 2) levert naar Nederlandsch recht strafbare opruiïng op.

XXII. Aan art. 188 al. 2 der Gemeentewet ontleent de Burgemeester de bevoegdheid, de opvoering te verbieden van tooneelstukken die hij in strijd acht met de openbare orde en zedelijkheid.

Stelling XIII verwekte enige beroering onder de medewerkers van Het Getij en in breder verband onder Hermans generatie- en studiegenoten, zoals Sem Davids mij destijds vertelde. Men speurde een reactionaire tendens in de opvattingen van de jonge doctor, die zijn weg in de maatschappij wilde zekerstellen⁴.

Heemstede, Herman Heijermanslaan 25

J. Meijer

1 Uitgegeven door drukkerij A. Stor, Huidenstraat 3-5, Amsterdam.

2 Zie ook mijn Herman van den Bergh en Albert Verwey in de Ntg, 64-4, pag. 258 v.v.

3 Universiteit van Amsterdam, Senaatsarchief, No. 1739.

4 Figuren als Evert Straat en Sem Davids stonden toen reeds uitermate sceptisch tegenover Van den Berghs maatschappijbenadering.