De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Dat slaat als kip op dirkHet bovenstaande is een eufemistische opknapper van een ‘plattere’ zegswijze. Dat staat te lezen bij Bernard Th. Vervoort e.a., Psycholinguïstiek (Aula-boek 481; 1972), blz. 96. De auteur, handelend over feiten van sociolinguïstiek, vermeldt daar regionale verschillen in taalgebruik, en gaat dan als volgt verder. Maar er is meer dan regionale verschillen. Als we horen ‘dat slaat als kip op dirk’, dan weten we dat die zin geuit is in een situatie waarin een eufemisme op zijn plaats is (voor een ‘plattere’ uitdrukking). Die ‘plattere’ uitdrukking wordt dus stilizwijgend bij de lezers bekend verondersteld. Mij was hij inderdaad bekend, beter gezegd bekend geworden ergens in het jaar 1972, voordat ik Psycholinguïstiek gelezen had. Maar de talrijke mensen in mijn utrechtse en wat verdere omgeving, ‘taalgebruikers’ van diverse pluimage, bij wie ik, nadat de zoëven aangehaalde passage mijn aandacht had getrokken, navraag heb gedaan, hadden er nooit van gehoord. Op één na, een student-neerlandicus, als enige in een groep van ongeveer vijfentwintig aankomende neerlandici en -cae. Daarom staat het voor mij vast dat voor heel veel lezers van Psycholinguïstiek, vermoedelijk voor het grote merendeel ervan, de aangehaalde zin duister zal blijven. Ikzelf was voor het eerst met die plattere uitdrukking geconfronteerd, om dat mooie modewoord eens te gebruiken, toen mij verteld werd dat een student aan de Universiteit van Amsterdam in een rustig en zakelijk gesprek met een vrouwelijke medestudent uit een andere universiteitsstad de volgende uitdrukking had gebruikt: ‘dat slaat als kut op dirk’. Blijkens het verband was die uiting ongeveer gelijkwaardig met ‘dat slaat als een tang op een varken’, of, misschien beter nog, met ‘dat slaat nergens op’. Niemand zal me, hoop ik, voor een bekrompen victoriaan houden, als ik beken dat ik wel even schrok van een zo ‘vrije’ trant van conversatie tussen de beide seksen. Het WNT, deel VIII, 622, vermeldt de zegswijze ‘dat rijmt als kut op dirk’; het artikel dateert van ongeveer 1910; de cursivering is van mij. Dezelfde zegswijze ook bij Van Dale-Kruyskamp, met dit verschil dat ‘dirk’ geen hoofdletter heeft; in de voorlaatste druk van Van Dale had het die nog welGa naar voetnoot1. Ik ben niet in de gelegenheid geweest, oudere Van Dale's, van vóór 1910, na te slaan, zodat ik niet kan uitmaken of het WNT dan wel Van Dale de lexicografische prioriteit heeft gehad met dat rijmt ... enz. Nu kan men waardering hebben voor de keuze van kut en dirk als voorbeeld van twee woorden die niets gemeen hebben dat ook maar in de verte aan rijm | |
[pagina 65]
| |
doet denken. Dit zonder te ontkennen dat b.v. kat en dirk of put en dirk evengoed het beoogde doel hadden kunnen dienen. Maar wel is het moeilijk, een situatie in te denken waarin de versie van het WNT te pas zou komen. Er is toch in een gesprek van alledag hoogst zelden aanleiding om een oordeel over een rijm uit te spreken, of het moest zijn in de Sinterklaastijd, als menigeen zijn bekwaamheid in het rijmen op de proef stelt en eventueel zijn onbekwaamheid daarin ervaart of de onbekwaamheid van een ander vastelt. Ook klinkt de zegswijze met kut en dirk weinig waarschijnlijk in de mond van een filoloog, die ergens een onzuiver rijm aantreft. En dat een filoloog die zegswijze in geschrifte nooit zal bezigen, behoeft geen betoog. De versie van het WNT heeft dus weinig levensvatbaarheid, en ik begon, toen ik de aangehaalde zin uit Psycholinguïstiek nog niet kende, maar wel de voorlopige indruk had gekregen dat de versie met slaat aan anderen even onbekend was als mij, de amsterdamse student ervan te verdenken dat die slaat-zegswijze een persoonlijk stilisticum van hem was: dat hij, eens in Van Dale bladerend, toevallig of juist niet toevallig, op die zegswijze met rijmt gestoten was; dat die in zijn geheugen was blijven hangen, en dat hij hem, mede wegens de geringe praktische bruikbaarheid, naar het model van ‘dat slaat als een tang op een varken’ gewijzigd had, om zo te komen tot iets dat beter toepasbaar was. Eerlijkheidshalve moet ik daaraan toevoegen, dat iemand die de student kende, de verdenking dat deze in Van Dale zou gebladerd hebben op zoek naar ‘onnette’ woorden, met beslistheid afwees, als zijnde een dergelijke handelwijze ten enenmale in strijd met 's mans geestelijke habitus. Dat mijn verdenking, die voornamelijk berustte op de vermeende onbekendheid van de zegswijze, volkomen ongegrond was, zal straks nader blijken. Daarbij zal ook uitkomen dat de student de ‘platte’ uitdrukking te pas kon brengen in een onvormelijk gesprek met een studiosa, zonder te vrezen dat hij daardoor zijn vrouwelijke gesprekspartner aanstoot zou geven. De passage in Psycholinguïstiek, alsmede de plaats in het WNT en mijn toevallige eerste kennismaking met de slaat-versie hebben mij namelijk aanleiding gegeven, het geval uiteen te zetten in een brief aan Prof. Tervoort. Deze (aan wie overigens èn de zegswijze met slaat èn die met rijmt even onbekend was als aan vele anderen) deelde mij mede dat het hoofdstuk van Psycholinguïstiek waarin voormelde passage voorkomt, bewerkt is door zijn medewerker Drs. G.A.C. Hubers, en hij heeft mijn brief aan laatstgenoemde doorgegeven. Drs. Hubers, die deel uitmaakt van de wetenschappelijke staf van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam, heeft de moeite genomen, een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de zegswijzen die hier ter sprake zijn gebracht. De resultaten van dat onderzoek, waarvoor ik hem te dezer plaatse gaarne nogmaals mijn dank betuig, heeft hij samengevat in een brief van 5 oktober 1973. Daaruit citeer ik het volgende, met spatiëring van twee woorden die mij van belang toeschijnen voor een juiste beoordeling van de ‘gemeenzame’ zegswijzen waarvoor Drs. Hubers zelf mijn belangstelling gaande heeft gemaakt. Een kleine peiling onder kollega's en studenten leerde me dat iedereen wel de zegswijze dat slaat als kut op dirk kende (geen verschil daarbij wat de kunne | |
[pagina 66]
| |
betreft), en sommigen de eufemistische formulering niet. De versie met rijmt kende niemand, maar iedereen gaf toe dat deze versie wel ‘logischer’ genoemd kan worden. Niemand kon precies zeggen wanneer hij/zij de uitdrukking had leren kennen, de meesten schatten dat ze haar in hun studententijd hadden geleerd. Degenen die de uitdrukking al van jongsaf kenden waren Amsterdammers. Het is niet onmogelijk, dat de in vorenstaande voetnoot vermelde amsterdamsbargoense uitdrukking op de achtergrond ertoe heeft bijgedragen dat de combinatie van de twee woorden kut en dirk juist in Amsterdam zo heeft ‘aangeslagen’. Maar dat is niet meer dan een vaag vermoeden. Op vastere grond zijn we, als we nagaan wat de geënquêteerden bedoelden, als ze de versie met rijmt ‘logischer’ achtten, dus de hun vertrouwde met slaat minder ‘logisch’. Ze hebgen daarbij stellig op het oog gehad, dat in de rijmt-versie alleen de fonische vorm van de woorden kut en dirk van belang is; de betekenis doet er niet in mee. Dat komt ook hierin uit, dat aan de twee woorden niet het onbepaald lidwoord een voorafgaat. Wie echter door een proverbiale uitdrukking met het vergelijkende als en slaat op wil aangeven dat twee zaken of begrippen niet in een redelijke samenhang te denken zijn - en zo wordt de zegswijze blijkbaar in amsterdamse universitaire kringen gebruikt -, zal zich moeten richten naar het model van ‘als een tang op een varken’ of ‘als een haspel op een moespot’ (WNT XVI, 910 naar Tuinman), om aldus te doen blijken dat niet de uiterlijke vorm, maar de betekenis van de twee woorden het punt van vergelijking vormt. Ik laat aan de fantasie van de lezer over, hoe dan de amsterdamse versie meer ‘logisch’ gemaakt zou kunnen worden, waarbij uiteraard het semantisch lege dirk door iets anders zou moeten worden vervangen. Er is keus genoeg. Dat ‘onlogische’ van de versie met slaat tegenover de meer ‘logische’ met rijmt wettigt het vermoeden dat de versie van het WNT, met al zijn bezwaarlijkheid, toch wel de oorspronkelijke zou kunnen zijn, en dat die, onder invloed van andere zegswijzen met slaat, door de amsterdamse taalmakende gemeente bewust of onbewust zou zijn ‘omgebouwd’ tot de nu bestaande vormGa naar voetnoot2. Volgens een procédé dat vergelijkbaar is met dat wat ik hierboven, met misplaatste verdachtmaking, ten onrechte toeschreef aan een individuele student. Hoe dat nu zij, het staat wel vast dat de versie met slaat, die in levend gebruik is, in de volgende Van Dale op zijn minst een plaats verdient naast die met rijmt, | |
[pagina 67]
| |
zoal niet die laatste, wegens algehele onbekendheid, het veld moet ruimen voor de slaat-versie. Maar wie durft, bij het steeds aanhoudende gehaspel met de spelling, verwachten dat Dr. Kruyskamp ons binnen afzienbare tijd een negende druk van Van Dale zal schenken! Misschien zullen we t.z.t. genoegen moeten nemen met een herziene druk van het Supplement van 1970 ... Wat dan de onzekere orthografische toekomst brengen moge, de zegswijze ‘dat slaat als...’ zij bij dezen in de welwillende aandacht van de Vandalist aanbevolen.
Utrecht, oktober 1973 C.B. van Haeringen Karel Doormanlaan 158 |
|